Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP8937

Datum uitspraak2004-07-09
Datum gepubliceerd2004-07-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 2013/02 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de uitgaven voor de gashaard en de oprit/bestrating moeten worden aangemerkt als onderhoudskosten of kosten tot verbetering.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 2013/02 9 juli 2004 Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de Belastingdienst te Groningen (thans de voorzitter van het managementteam Belastingdienst Noord, kantoor Groningen en hierna: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 2000. 1. Ontstaan en loop van het geding. 1.1 Aan belanghebbende werd op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze wet voor het onderhavige jaar gold (: de Wet), met dagtekening 26 juni 2002 een aanslag IB/PV voor het jaar 2000 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 165.725,-. 1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 9 oktober 2002 de aanslag gehandhaafd. 1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 19 november 2002 bij het gerechtshof is ingekomen. 1.4 De inspecteur heeft op 23 december 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. 1.5 De zaak is behandeld ter zitting van 4 maart 2004, gehouden te Leeuwarden. Aldaar is verschenen de inspecteur, bijgestaan door een medewerker. De belanghebbende is niet verschenen. Zij is opgeroepen bij aangetekende brief met handtekening retour van 13 januari 2004. Blijkens de door belanghebbende van een handtekening voorziene retourkaart is de oproep op 14 januari 2004 aan haar aangeboden en door haar in ontvangst genomen. De belanghebbende is derhalve voor de zitting van 4 maart 2004 op behoorlijke wijze opgeroepen. 1.6 Ter voormelde zitting heeft de inspecteur de door haar ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. 1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast. 2.1 De belanghebbende is geboren op .. januari 19... Zij is gehuwd met A, geboren .. september 19... 2.2 De belanghebbende woont met haar gezin in een eigen woning, gelegen aan de a-laan 18 te Z. De woning staat ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988. 2.3 In het onderhavige jaar laat de belanghebbende onder andere een nieuwe gashaard in de woning plaatsen en wordt de oprit en de bestrating rond de woning vernieuwd en uitgebreid. 2.4 De gashaard is gesitueerd op de plaats waar vroeger een open haardvuur was. Op basis van thans geldende veiligheidsvoorschriften is afgezien van herstel van de open haard. De woning is voorzien van centrale verwarming. 2.5 De oprit bestond uit puin en steenslag en is vervangen door mengranulaat, uitgebreid en aan beide zijden voorzien van - voorheen niet aanwezige - betonbanden. Tevens is de nieuwe oprit met ronde vormen aangebracht terwijl de oude oprit in een rechte lijn liep. De rondom de woning in beperkte mate aanwezige tegelbestrating is verwijderd en hergebruikt in de aanleg van bestrating tussen de woning en de vrijstaande berging. De bestrating rondom de woning is geheel aangebracht met 134 m² rood Groninger gebakken waaltjes. 2.6 In haar aangifte heeft de belanghebbende ter zake van de levering en plaatsing van de gashaard een bedrag opgenomen van ƒ 6.992,-- als aftrekbare kosten monumentenwoning en voor de oprit/bestrating een bedrag van ƒ 56.588,--. De totale aftrekbare kosten monumentenwoning heeft zij in haar aangifte berekend op ƒ 69.090,--. Na toepassing van de drempel van ƒ 5.617,-- heeft zij een bedrag van ƒ 63.473,-- op haar inkomsten in mindering gebracht. 2.7 De inspecteur heeft bij de aanslagregeling laatstgenoemd bedrag niet in aftrek toegestaan. 3. Het geschil. 3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de uitgaven voor de gashaard en de oprit/bestrating moeten worden aangemerkt als onderhoudskosten of kosten tot verbetering. 3.2 De belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in de van haar afkomstige gedingstukken, het standpunt ingenomen dat de kosten moeten worden aangemerkt als onderhoudskosten; de kosten van de haard zijn gemaakt om de kamer in bruikbare (lees: bewoonbare) staat te houden en de kosten van de oprit/bestrating zijn gemaakt om de toegang tot het huis mogelijk te houden. 3.3 De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in de van haar afkomstige gedingstukken, het standpunt verdedigd dat geen sprake is van onderhoudskosten omdat de uitgaven niet zijn gedaan om de woning, zoals die bij stichting of latere verandering bestond, in bruikbare staat te houden en aldus voor achteruitgang en verval te behoeden. Subsidiair is zij van mening dat ingeval de uitgaven voor de oprit/bestrating wel als onderhoudskosten aangemerkt dienen te worden, het kosten betreft die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen, zodat ook op die grond aftrek is uitgesloten. 3.4 Voor een meer uitgebreide weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil. 4.1 In zijn arrest van 17 maart 1954, BNB 1955/140, heeft de Hoge Raad bepaald dat bij de beoordeling of sprake is van kosten van onderhoud van een onroerende zaak gelet moet worden op de aard van het uitgevoerde werk. Uitgaven voor werkzaamheden, die dienen om een gebouw, zoals dit bij de stichting of na latere verandering bestond, in bruikbare staat te houden en aldus achteruitgang en verval te voorkomen, zijn kosten die ertoe strekken om in de toekomst de opbrengst van de zaak te verzekeren. Daarom komen dergelijke uitgaven als kosten van onderhoud voor aftrek in aanmerking. Van kosten tot verbetering kan volgens de Hoge Raad in voormeld arrest alleen dan worden gesproken wanneer het betreft kosten besteed voor werkzaamheden, die dienen om aan het gebouw, in vergelijking met de toestand waarin het zich bij de stichting en mogelijke latere veranderingen bevond, een wezenlijke verandering aan te brengen waardoor het naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat. 4.2 Naar het oordeel van het hof heeft de belanghebbende, gelet op de onder 2.4 vermelde feiten en de tot de gedingstukken behorende factuur van Strating open haarden te Eelde, niet aannemelijk gemaakt dat de levering en plaatsing van de gashaard (een roerende zaak) naar zijn aard heeft gediend om de woning in bruikbare staat te houden en aldus ingetreden achteruitgang op te heffen. Een gashaard is ten opzichte van een open haardvuur bovendien een wezenlijke verandering. Van onderhoudskosten in voormelde zin is derhalve geen sprake zodat de inspecteur de aftrek terecht heeft gecorrigeerd. Van kosten aan de gevelschoorsteen is in het onderhavige jaar niet gebleken. 4.3 Ook wat betreft de uitgaven voor de oprit/bestrating is het hof - nog afgezien van de vraag of deze uitgaven kunnen worden gerekend tot de in artikel 42a, lid 7, van de Wet bedoelde aftrekbare kosten - van oordeel dat de belanghebbende, gelet op de onder 2.5 vermelde feiten, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onderhoudskosten in voormelde zin. Uit het hergebruik van de aanwezige tegelbestrating blijkt niet dat sprake was van verval of achteruitgang van de bestaande bestrating. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van bestrating zijn gemaakt om de woning in bruikbare staat te houden en aldus achteruitgang en verval te voorkomen. Nu door de nieuwe bestrating een wezenlijke verandering is aangebracht waardoor de onroerende zaak een wijziging ondergaat, merkt het hof de vervanging, uitbreiding en verfraaiing van de bestrating aan als kosten tot verbetering, zodat zij niet voor aftrek in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor de kosten van de oprit. Gelet op de overgelegde foto’s en het onder 2.5 gestelde is de oprit verlegd, uitgebreid, van betonbanden en (een volstrekt ander soort) verharding voorzien. Daarmee is er naar het oordeel van het hof sprake van verbetering en niet van onderhoud in voormelde zin. De stelling dat de woning door verval van de bestrating in ernstige mate steeds minder toegankelijk werd en dat ter herstel van dit verval kosten zijn gemaakt, heeft de belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt. 4.4 Het beroep van belanghebbende is ongegrond. 5. De proceskosten. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing. Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 9 juli 2004 door prof.mr. E. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de en de griffier. Op 9 juli 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.