Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP6864

Datum uitspraak2004-07-05
Datum gepubliceerd2004-07-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/080268-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 60 uur taakstraf wegens opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Militaire Kamer Parketnummer : 05/080268-03 Datum zitting : 21 juni 2004 Datum uitspraak : 5 juli 2004 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres] , plaats : [woonplaats], rang/rnr. : [nummer] ingedeeld bij : [naam] Raadsman: mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffers] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde perso(o)n(en) (tegen diens/hun wil) wederrechtelijk hebben/heeft vastgepakt/vastgegrepen/vastgehouden en/of (vervolgens) met handen/armen en/of benen op/aan een stoel hebben/heeft vastgebonden en/of een (kussen)sloop over het hoofd van die perso(o)n(en) hebben/heeft getrokken en/of voornoemde perso(o)n(en) gedurende een periode van een uur of daaromtrent, in elk geval gedurende enige tijd, hebben/heeft belet om zich vrij te bewegen en/of om zich aldaar te verwijderen; 2. hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffers]) meermalen, althans eenmaal, hebben/heeft geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) geduwd/gestoten, waardoor voornoemde perso(o)n(en) letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 21 juni 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de mishandeling geen sprake is geweest van onvrijwilligheid bij de slachtoffers omdat zij zichzelf vrijwillig hebben blootgesteld aan de ontgroeningpraktijken. Het verweer van de raadsman betoogt derhalve dat de wederrechtelijkheid van beide feiten niet bewezen kan worden verklaard. Uit hetgeen in de aangiftes uit het dossier is opgenomen en hetgeen ter terechtzitting door de slachtoffers is verklaard is de militaire kamer inderdaad gebleken dat er sprake is geweest van aanvankelijk vrijwillige onderwerping aan de ontgroeningpraktijken. De vrijwilligheid was daarbij echter slechts aanwezig doordat de slachtoffers een andere voorstelling hadden van hetgeen de ontgroening in zou gaan houden. Vrijwel direct nadat zij de daadwerkelijke methode van ontgroening ondervonden, hebben zij blijk gegeven van verzet hetgeen de situatie van vrijwilligheid beëindigde waarna de wederrechtelijkheid kon intreden. De militaire kamer acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffers] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededaders opzettelijk voornoemde personen (tegen hun wil) wederrechtelijk hebben vastgepakt/vastgegrepen/vastgehouden en vervolgens met handen/armen en/of benen op/aan een stoel hebben vastgebonden en een kussensloop over het hoofd van die personen hebben getrokken en voornoemde personen gedurende een periode van een uur of daaromtrent, hebben belet om zich vrij te bewegen en om zich aldaar te verwijderen; 2. hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend [slachtoffers] meermalen heeft geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) geduwd/gestoten, waardoor voornoemde personen pijn hebben ondervonden; Hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten het feitelijk gebeurde niet in zijn gehele omvang omvatten. Derhalve is hij van mening dat niet voldaan is aan de legaliteitseis van artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het is de militaire kamer niet duidelijk geworden welke conclusies de raadsman van verdachte aan dit verweer wil verbinden. De militaire kamer heeft het verweer echter opgevat als zijnde een verweer ten aanzien van de kwalificatievraag. Het standpunt van de raadsman van verdachte wordt niet door de militaire kamer gedeeld. Nu sprake is van meerdaadse samenloop binnen een omvangrijk feitencomplex is het tenlastegelegde op juiste wijze toegespitst op een deel van de voorgevallen handelingen en kunnen de bijbehorende kwalificaties het feitelijk gebeurde dragen. De militaire kamer verwerpt derhalve het verweer. Het bewezenverklaarde levert op: feit 1: “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, MEERMALEN GEPLEEGD, feit 2: “medeplegen van mishandeling”, MEERMALEN GEPLEEGD. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 14 november 2003. De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich, met zijn medeverdachten, in de avonduren op een Defensielocatie schuldig gemaakt aan een ontgroening van collega's die telkens geruime tijd duurde en waarbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Daarbij hebben verdachte en zijn medeverdachten inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van die collega's door hen achtereenvolgens tegen hun wil wederrechtelijk vast te pakken en vast te houden, vervolgens met armen en/of benen aan een stoel te binden, een kussensloop over het hoofd van die personen te trekken en hen tenslotte gedurende een periode van een uur of daaromtrent te beletten om zich vrij te bewegen om zich aldaar te verwijderen. Het is de militaire kamer bekend dat ontgroeningen binnen de krijgsmacht gebruikelijk zijn. Op zichzelf genomen hoeft daartegen geen bezwaar te bestaan. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn echter zo buitensporig geweest dat zij totaal niet thuis horen bij wat binnen een ontgroening nog passend is en hebben daarmee de grenzen overschreden die het Wetboek van Strafrecht aan ieders gedragingen stelt. Door te handelen als zij hebben gedaan is deze ontgroening ontaard en overgegaan in geheel iets anders dan wat enkele verdachten oorspronkelijk voor ogen stond, namelijk het verstevigen van de onderlinge band en het bevorderen van de wederzijdse saamhorigheid. In plaats daarvan is het tegendeel bereikt en is het onderlinge respect verloren gegaan. Hoewel toezicht vanwege de leiding van deze Defensielocatie die avond afwezig was, ontslaat dat verdachte en zijn medeverdachten niet van de dwingende plicht er bij een ontgroening zelf voor te zorgen dat zij bij hun handelen geen grenzen overschrijden. Nu dat wel is gebeurd valt verdachte en zijn medeverdachten daarvoor een verwijt te maken. Zij hebben immers niet alleen de slachtoffers psychische en lichamelijke schade berokkend maar ook de Defensieorganisatie in een kwaad daglicht gesteld. Ten aanzien van verdachte wordt nog het volgende overwogen. De militaire kamer heeft in haar overweging enerzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte gezien zijn positie en rang van korporaal ten tijde van het gebeurde, een verantwoordelijkheid had om de situatie te doen beëindigen en met deze verantwoordelijkheid te passief is omgegaan. Anderzijds heeft de militaire kamer rekening gehouden met het feit dat verdachte niet zelf daadwerkelijk de slachtoffers fysiek geweld heeft aangedaan doch slechts verbaal geweld en dat hij alleen ondersteunende handelingen heeft verricht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een werkstraf van na te noemen duur. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot het verrichten van een werkstraf gedurende zestig (60) uren. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op dertig (30) dagen. Aldus gewezen door: mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter, mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter, kapitein ter zee van administratie mr. P.J. Schreuder, militair lid, in tegenwoordigheid van drs. J. van Horn, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2004.