Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP6836

Datum uitspraak2004-06-16
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers03/1015 WOW44
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn bouwvergunning 20000829 in te trekken, op de grond dat niet tijdig, te weten binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning, met de bouw een aanvang is gemaakt en op de grond dat naar gewijzigd planologisch inzicht, teneinde permanente bewoning tegen te gaan, de bebouwingsmogelijkheden voor recreatiewoningen worden beperkt, in verband waarmee de raad van de gemeente Lochem op 29 januari 2002 heeft bepaald dat een daartoe strekkend nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is.

Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AT2786.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 03/1015 WOW44 UITSPRAAK in het geding tussen: Bouwbedrijf [eiser] BV, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Lochem, verweerder. 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder van 1 juli 2003, kenmerk BM/03?5963. 2. Feiten en procesverloop Bij besluit van 16 maart 2001 heeft verweerder aan eiseres onder nummer 20000829 bouwvergunning verleend voor de oprichting van een recreatiewoning van circa 720 m3 op het perceel, kadastraal bekend gemeente Lochem, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [adres] ([locatie] op recreatiepark [park]). Bij besluit van 8 februari 2002 heeft verweerder onder nummer 20020048 bouwvergunning verleend voor de oprichting op dezelfde locatie van een andere, kleinere, recreatiewoning. Bij brief van 4 november 2002 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn bouwvergunning 20000829 in te trekken, op de grond dat niet tijdig, te weten binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning, met de bouw een aanvang is gemaakt en op de grond dat naar gewijzigd planologisch inzicht, teneinde permanente bewoning tegen te gaan, de bebouwingsmogelijkheden voor recreatiewoningen worden beperkt, in verband waarmee de raad van de gemeente Lochem op 29 januari 2002 heeft bepaald dat een daartoe strekkend nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is. Bij brief van 13 november 2002 heeft eiseres haar zienswijze gegeven. Bij besluit van 23 december 2002 heeft verweerder bouwvergunning 20000829, krachtens het bepaalde in artikel 59, eerste lid, onder c, van de Woningwet in verbinding met artikel 4.1 van de voor verweerders gemeente geldende bouwverordening, ingetrokken. Het hiertegen namens eiseres door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, gemaakte bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verkaard. Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 17 maart 2004, waar namens eiseres [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zwieten de Blom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. van der Zwaag, ambtenaar bij de gemeente Lochem. 3. Motivering 3.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Artikel 4.1 van de gemeentelijke bouwverordening bepaalt dat verweerder op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning kan intrekken indien: a. binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt, en/of b. tussen het begin en het einde van de bouwwerkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen. 3.2. Uit de gedingstukken komt, voorzover hier van belang, met betrekking tot bouwvergunning 20000829 de volgende gang van zaken naar voren: Bij brief van 19 oktober 2001 heeft H. Bouwman namens eiseres toestemming gevraagd (het bouwplan van) bouwvergunning 20000829 te wijzigen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 14 november 2001 een bespreking plaatsgevonden tussen Bouwman en een aantal ambtenaren van de gemeente, waaronder M. Kiers van de sector Grondgebied, naar aanleiding waarvan eerstgenoemde bij brief van 14 november 2001 aan Kiers heeft meegedeeld: ‘Hiermee bevestigen wij het aangename onderhoud van dinsdag 12 november jl. Tijdens dit gesprek is er afgesproken dat het Bouwbedrijf [eiser] BV een nieuwe bouwvergunning zal aanvragen voor de nieuwe recreatiebungalow welke wij willen bouwen op [locatie]. Uiteraard zullen wij pas overgaan tot het aanvragen van de bouwvergunning als er een positief welstandsadvies is over de nieuwe recreatiebungalow. Bovendien is er afgesproken dat de bestaande bouwvergunning op de [adres] niet zal worden ingetrokken maar blijft bestaan. Mochten wij voornemens zijn invulling te geven aan de bestaande bouwvergunning zullen wij u hiervan per direkt op de hoogte stellen. Ik ga er van uit onze afspraak correct te hebben weergegeven. Mocht dit niet zo zijn dan verneem ik dit graag van u.’ Het nieuwe bouwplan voor [locatie] op park [park] is bij hiervoor vermeld besluit van 8 februari 2002 vergund. Een projectrapportage van de buitendienst vermeldt inzake bouwvergunning 20000829: ‘27.02.02 Volgens aannemer gaat deze woning op deze locatie niet door. BV aanpassen. 25.7.02 Inspectie. Nog niet begonnen.’ Per e-mail van 6 maart 2002, dat op 11 april 2002 eveneens als faxbericht aan eiseres is verzonden, laat R.W.C. Vermeulen van de afdeling Bouwen en Milieu aan Bouwman weten: ‘Hans, er zijn eerder 2 bouwvergunningen op [park] verleend, waarvan de situatie niet klopt. Ik heb daar vorige week ook telefonisch met jou over gesproken. Na overleg met mijn collega’s wil ik jou vragen om wanneer bekend is welke woning op welk perceel wordt gebouwd, ons 2 nieuwe situaties (in 3-voud) af te geven. Ik weet niet precies hoe de bouwvergunningen zijn verleend, maar zonder een juiste situatie kan niet met de bouw worden gestart.’ Bij faxbericht van 11 april 2002 heeft Bouwman aan Vermeulen een tweetal situatieschetsen gefaxt met een opgave van de (beoogde) locaties van de bouwvergunningen 20020048 en 20000829, te weten respectievelijk [locatie] en kavel [nr] op park [park]. 3.3.1. Verweerder heeft aan de gehandhaafde intrekking ten grondslag gelegd dat het bouwplan waarvoor bij besluit van 16 maart 2001 bouwvergunning is verleend niet meer kon worden gerealiseerd, omdat op de in eerste instantie beoogde locatie met gebruikmaking van bouwvergunning 20020048 reeds een andere recreatiewoning was gebouwd, en omdat bouwvergunning 20000829 niet was gewijzigd. Bovendien is het bouwplan in strijd met de beperkte bouwmogelijkheden van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. 3.3.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat haar van de zijde van verweerder is toegezegd dat de bij besluit van 16 maart 2001 verleende bouwvergunning voor kavel [nr] op [park] mocht worden gebruikt en dat deze bouwvergunning niet zou worden ingetrokken. Daartoe heeft eiseres verwezen naar de brief van 14 november 2001, de e-mail van 6 maart 2002 en haar eigen faxbericht van 11 april 2002. Voorts heeft eiseres verwezen naar de projectrapportage betreffende bouwvergunning 20000829, waaruit volgens haar kan worden opgemaakt dat verweerder de mogelijkheid van aanpassing/wijziging van een bouwvergunning voor [park] uitdrukkelijk toestond en dat de bouwvergunning van 16 maart 2001 na wijziging voor kavel [nr] was gaan gelden. Tot slot is ter zitting nog verwezen naar enkele gevallen waarin door verweerder in het verleden werd toegestaan om ten aanzien van een bouwvergunning voor een recreatiewoning op park [park] de locatie te wijzigen of naderhand zelf in te vullen. 3.4.1. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat eiseres van de bij besluit van 16 maart 2001 verleende bouwvergunning 20000829 geen gebruik meer kon maken; bij verweerders besluit van 8 februari 2002 was voor een afwijkend, op dezelfde locatie geprojecteerd bouwplan bouwvergunning verleend en dit bouwplan was intussen gerealiseerd. Voorts kan niet worden gezegd, hetgeen ook het standpunt is dat verweerder vertolkt, dat bouwvergunning 20000829 voor kavel [nr] was gaan gelden. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is er weliswaar voldoende reden om aan te nemen dat, zoals eiseres heeft beklemtoond, verweerder in het verleden wel akkoord ging, voorzover het park [park] betrof, met een wijziging van de bouwlocatie zonder nieuwe bouwvergunningaanvraag. In het onderhavige geval echter, is van een dergelijke instemming niets gebleken, ook niet uit de brief van 14 november 2001 of de e-mail van 6 maart 2002, waarbij van belang is dat eventuele toezeggingen van (voornoemde) ambtenaren verweerder niet kunnen binden, laat staan in die zin dat bouwvergunning 20000829 door zulke toezeggingen in de door eiseres gewenste zin zou zijn gewijzigd. 3.4.2. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder krachtens het bepaalde in artikel 59, eerste lid, onder c, van de Woningwet in verbinding met artikel 4.1 van de bouwverordening, bevoegd was de bij besluit van 16 maart 2001 verleende bouwvergunning 20000829 in te trekken. Niet valt in te zien, ook los van de strijdigheid die met het nieuwe bestemmingsplan dreigt te ontstaan bij realisering van een recreatiewoning van 720 m3, dat verweerder niet in redelijkheid van zijn intrekkingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat aan de stelling van eiseres dat bij haar de rechtens te honoreren verwachting was gewekt dat bouwvergunning 20000829 niet zou worden ingetrokken, niet die betekenis kan worden gehecht die eiseres er aan gehecht wil zien, reeds omdat eiseres van de ingetrokken bouwvergunning niet langer gebruik kon maken. 3.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot intrekking van bouwvergunning 20000829 kon overgaan. 3.5. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 4. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: