Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP4458

Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-06-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers92209 / KG ZA 04-183
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

COA; overplaatsingsbeslissing; niet-ontvankelijkheid?


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 26 mei 2004 Zaaknummer: 92209 / KG ZA 04-183 Vonnis in kort geding De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: [Namen eisers], allen wonende te Vaals, eisers, procureur mr. J.K.M. Hensels (toevoeging); tegen: de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA), gevestigd te Rijswijk, gedaagde, procureur: mr. Ch.M.E.M. Paulussen, advocaat: mr. D. Nobel. 1. Het verloop van de procedure Eisers hebben gedaagde, hierna te noemen “COA”, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 12 mei 2004, hebben zij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties aan de hand van een pleitnota nader hebben doen toelichten. Het COA heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar (door haar) op voorhand toegezonden producties. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd. Tenslotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Eisers zijn asielzoekers. Eiser sub 1 [(Naam)] en eiseres sub 2 ([Naam]) en hun respectieve gezinsleden hebben een vergunning tot verblijf aangevraagd op medische gronden. Eiseres sub 3 ([Naam]) en haar man en twee kinderen zitten in de beroepsfase van de asielprocedure. Door het COA is aan eisers een zogenaamde COW-woning toegewezen, zijnde de woning aan [adres], alwaar elk van eisers met hun gezin een etage bewoont. Eisers verblijven reeds enkele jaren in de woning. Voordien verbleven zij in een AZC. 2.2 Eisers zijn geïntegreerd in Vaals en nemen deel aan de culturele/plaatselijke activiteiten. De kinderen van eisers gaan naar school in Vaals. [Eiser sub 1 en 2] zijn in medische behandeling. 2.3 Bij schrijven van 14 maart 2004 heeft het COA de terzake voornoemde woning gesloten huurovereenkomst opgezegd wegens –kort gezegd- het dalende aantal op te vangen asielzoekers en de daaraan gerelateerde verlaging van het opvangbudget. 2.4 Eisers stellen –kort samengevat en voor zover thans van belang- het volgende. 2.4.1 Omtrent de verblijfstitel van eisers valt op korte termijn een bindende uitspraak te verwachten, gelet op het huidige beleid bij de IND ten aanzien van de verwerking van lopende procedures. Het verkrijgen van een definitieve verblijfstitel zou betekenen dat eisers opnieuw zouden moeten verhuizen naar een woonhuis buiten het AZC. 2.4.2 Eisers zijn getraumatiseerd door hun jarenlange verblijf in het AZC. Dit is ook de reden geweest om eisers destijds in een woonhuis te plaatsen. Eisers en hun gezinnen ondervinden grote psychische problemen door de gedwongen verhuizing. Het handelen van het COA brengt psychische en emotionele schade toe aan eisers en hun respectieve gezinsleden. 2.4.3 De belangen van eisers worden door het COA veronachtzaamd, althans er is geen sprake van een belangenafweging die hier op zijn plaats zou zijn, temeer nu de nadelige gevolgen voor eisers bij een ontruiming groter zijn dan het belang van het COA. 2.4.4 Het COA heeft bij schrijven van 8 april 2004 gesteld dat, mocht er geen gevolg worden gegeven aan de ontruiming van de hiervoor genoemde woning, de overige voorzieningen, waaronder de verstrekkingen in het kader van de de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva) komen te vervallen. Gelet op dit dreigement van het COA dat onrechtmatig is, hebben eisers een spoedeisend belang bij na te melden vordering. 2.4.5 Het optreden van het COA is onrechtmatig. Bovendien is sprake van willekeur en detournement de pouvoir. 2.5 Op grond van het vorenstaande hebben eisers gevorderd dat (de voorzieningenrechter volgt vrijwel de letterlijke weergave van de vordering zoals door eisers in de dagvaarding is aangegeven, vzngr.) bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, het COA zal worden veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in kort geding: 1. het COA te verbieden tot ontruiming van de opvangvoorziening aan [adres] over te gaan, althans het COA te verbieden verdere executiemaatregelen te treffen waaronder de ontruiming van de woning voornoemd, op door de voorzieningenrechter eventueel te stellen voorwaarde(n); 2. het COA te verbieden de thans aan eisers toegekende en verleende voorzieningen in het kader van de Rva op te schorten, dan wel te beëindigen dan wel op andere wijze daarop een inbreuk te maken anders dan bij de wet voorzien; 3. het gevorderde op straffe van een dwangsom ten bedrage van € 10.000,- indien het COA over zal gaan tot ontruiming van de woning aan [adres], althans bij overtreding van het verbod tot ontruiming door het COA althans indien het COA overgaat tot beëindiging c.q. opschorting van de voorzieningen in het kader van de Rva; 4. althans een zodanige voorziening te treffen welke de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren; 5. het COA te veroordelen in de kosten van de procedure. 2.6 Het COA heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 3. De beoordeling 3.1 Het COA heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat. Of een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onduidelijk, gelet op het volgende. Bij brief van 14 maart 2004 is aan eisers medegedeeld dat zij hun woning vóór april of mei van dit jaar dienen te verlaten. De vraag is of een dergelijke overplaatsingsbeslissing als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht kan worden aangemerkt. Nu de bestuursrechters voor wat betreft het antwoord op deze vraag verdeeld zijn –de ene bestuursrechter kwalificeert een dergelijke beslissing als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, terwijl de andere bestuursrechter juist tot de tegenovergestelde conclusie komt en zich daarom onbevoegd verklaart om van de vordering kennis te nemen- en derhalve niet met zekerheid kan worden gezegd dat een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. 3.2 Anders dan het COA is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers een spoedeisend belang hebben bij de door hen gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat het COA reeds is overgegaan tot opzegging van de huurovereenkomst terzake de litigieuze woning, alsmede bij brief van 14 maart 2004 de ontruiming van de woning heeft aangezegd tegen april of mei van dit jaar. 3.3 Nu de Rva geen melding maakt van voorwaarden waaraan moet zijn voldaan alvorens van de in artikel 7 Rva gegeven bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, en evenmin aangeeft op welke wijze van die bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het COA beoordelingsvrijheid heeft terzake de vraag óf van de bevoegdheid tot overplaatsing gebruik zal worden gemaakt, en beleidsvrijheid heeft terzake de vraag op welke wijze van de bevoegdheid tot overplaatsing gebruik wordt gemaakt. Met het COA is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de toetsing die de voorzieningenrechter mag aanleggen omtrent het al dan niet onrechtmatig zijn van de overplaatsingsbeslissing, slechts een marginale toetsing is. De vraag die de voorzieningenrechter dient te beantwoorden is of het COA in redelijkheid tot de overplaatsingsbeslissing heeft kunnen komen. 3.4 Het belang van het COA bij de overplaatsingsbeslissing is het volgende. Als gevolg van het dalende aantal op te vangen asielzoekers en de daaraan gerelateerde verlaging van het opvangbudget, is het COA genoodzaakt een deel van de huidige opvangvoorzieningen af te stoten. Bij de keuze van de te sluiten locaties wordt onder meer gekeken naar de kosten en de kwaliteit van de betreffende voorziening. Het COA dient opvang en huisvesting van asielzoekers te realiseren met de middelen die haar ter beschikking worden gesteld. Vanwege kostenbesparingen heeft het COA besloten de relatief duurdere woning waar eisers thans wonen, niet langer te benutten voor de opvang van eisers, doch laatstgenoemden over te plaatsen naar een AZC. 3.5 Eisers hebben aangevoerd dat [Eiser sub 1] al bijna 5 jaar in Nederland verblijft en [Eisers sub 2 en 3] al circa 10 jaar in Nederland verblijven, alsmede dat zij reeds sedert enkele jaren in de woning verblijven en dientengevolge gewend zijn geraakt aan enige mate van privacy. Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij zijn geïntegreerd in de gemeente Vaals. De voorzieningenrechter oordeelt terzake als volgt. Eisers bevinden zich nog steeds in een asielprocedure. Onzeker is of zij wel in Nederland mogen blijven. (De mate van) integratie kan/mag bij de vraag of eisers in Nederland mogen blijven alsmede bij de vraag of een overplaatsingsbeslissing al dan niet onrechtmatig is, niet het criterium zijn, hoezeer eisers dit ook als onredelijk mogen ervaren. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor het onredelijkheidsgevoel van eisers, en de voorzieningenrechter van oordeel is dat het onredelijkheidsgevoel alleen maar toeneemt naarmate asielzoekers langer in Nederland verblijven in afwachting van een beslissing terzake hun asielaanvraag en (bijgevolg?) integreren in de Nederlandse samenleving, dienen eisers, zolang zij zich in een asielprocedure bevinden, genoegen te nemen met “eenvoudige” voorzieningen en hebben zij slechts “beperkte” rechten. Dat eisers gedurende een langere periode een betere voorziening hadden, maakt het voorgaande niet anders. Dat de huisvesting in een AZC minder privacy biedt dan de woning waar eisers thans verblijven –eisers hebben onder meer gesteld dat zij bij terugkeer naar een AZC ruimtes moeten delen met andere personen, zoals bijvoorbeeld de douche-, maakt niet dat het COA in redelijkheid niet tot haar besluit heeft kunnen komen. Het COA dient immers slechts te zorgen voor adequate opvang en huisvesting. 3.6.1 [Eiser sub 1] verkeert in een slechte geestelijke gezondheidstoestand en er bestaat een ernstige dreiging dat hij suïcide zal plegen bij een gedwongen ontruiming of een negatief advies terzake zijn asielprocedure. Door het COA is niet betwist dat [Eiser sub 1] destijds vanuit een AZC in een COW-woning is geplaatst vanwege gezondheidsrisico’s. Van het COA mag dan ook worden verwacht dat zij met dit gegeven rekening houdt bij de huisvesting van [Eiser sub 1]. De voorzieningenrechter merkt nog op dat het COA kennelijk wel rekening heeft gehouden met de belangen van [Eiser sub 1] en zijn gezinsleden door plaatsen in het AZC te Heerlen te reserveren en niet elders, zodat de behandeling van [Eiser sub 1] en zijn gezin in Psycho-Medisch Streekcentrum Vijverdal voortgezet kan worden. Dat de vijfjarige zoon van [Eiser sub 1] en zijn vrouw, [C.] genaamd, door de overplaatsingsbeslissing naar een andere school in Heerlen zal moeten gaan, terwijl hij in Vaals geïntegreerd is op school en vorderingen maakt, en de overplaatsingsbeschikking derhalve niet bevorderlijk is voor het welbevinden van [C.], maakt niet dat de overplaatsingsbeschikking in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de afstand tussen Vaals en Heerlen zodanig is dat niet is uitgesloten dat [C.] naar de school in Vaals kan blijven gaan. 3.6.2 [Eiser sub 2] heeft aangevoerd dat zij recidiverende depressies heeft, waarbij ook randpsychotische verschijnselen optreden in tijden van stress. Zij is in behandeling bij het Riagg. Volgens haar zou een gedwongen verhuizing leiden tot ernstige psychische problemen. Dat psychische problemen optreden/toenemen bij een gedwongen verhuizing maakt niet dat de overplaatsingsbeschikking in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. Vooralsnog is niet duidelijk in welk AZC [Eiser sub 2] geplaatst zal worden. Van het COA mag naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden verwacht dat zij zich inspant om zo maar enigszins mogelijk [Eiser sub 2], en haar dochterje [I.], in een zodanige locatie te plaatsen dat [Eiser sub 2] de behandeling bij het Riagg waar zij thans behandeld wordt kan blijven voortzetten. 3.6.3 Door [Eiser sub 3] zijn, naast hetgeen hiervoor bij 3.5 is weergegeven, geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de overplaatsingsbeslissing in haar visie onrechtmatig doen zijn. 3.6.4 Vooralsnog is niet duidelijk in welk AZC [Eiser sub 3] en haar gezin, alsook [Eiser sub 2] en haar dochtertje, geplaatst zullen worden. Ook dit maakt niet dat de overplaatsingsbeslissing in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. Wel merkt de voorzieningenrechter op dat voor alle eisers geldt, gelet op de omstandigheid dat deze drie asielzoekers al jaren in ons land verblijven en gelet op het feit dat zij de laatste jaren een ruime mate van zelfstandigheid hebben genoten, alsook gelet op de ernstige problematiek bij [Eiser sub 1] en –in iets mindere mate- bij [Eiser sub 2], dat van het COA mag worden verwacht dat zij ruim tevoren duidelijkheid verschaft over de vraag op welke locatie en in welke ruimte(s) zij hen wil gaan huisvesten opdat zij zich daarop kunnen instellen. 3.7 Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het COA diens publiekrechtelijke taak om tot een doeltreffende en efficiënte opvang van asielzoekers in Nederland te komen, in redelijkheid kan laten prevaleren boven de belangen van eisers, waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat van het COA mag worden verwacht hetgeen hiervoor bij 3.6.2, tweede alinea en 3.6.4, tweede alinea, is opgemerkt. 3.8 Het vorenstaande brengt met zich dat de vorderingen van eisers dienen te worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren zoals hierna in het dictum is vermeld. 4. De beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht: RECHT DOENDE in kort geding: weigert de gevraagde voorzieningen; compenseert de proceskosten, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. F.B.