Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP4346

Datum uitspraak2004-06-22
Datum gepubliceerd2004-06-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/05700
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is op grond van artikel 4 Awr inwoner van Nederland. Artikel 4 van het Verdrag met Spanje is niet van toepassing, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eveneens in Spanje aan belasting is onderworpen. Omkering bewijslast, redelijke schatting.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Eerste Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z (Spanje), belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 september 2002, ingediend door mr. A (A Advocaten) te C als gemachtigde van belanghebbende en door hem aangevuld bij brief van 4 februari 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 26 augustus 2002, betreffende de aan belanghebbende op 23 oktober 1998 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. 1.2. Voormelde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.000. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur alsmede van de aanslag. 1.4. De rechtsopvolger van de inspecteur, de Inspecteur van de Belastingdienst P (hierna eveneens: de inspecteur), heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 1.5. Ter zitting van 18 november 2003 zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van gemachtigde voornoemd en D, alsmede namens de inspecteur drs. B. Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts heeft belanghebbende een lijst van verblijf in Spanje overgelegd. De inspecteur heeft informatie betreffende amfetamine overgelegd. Partijen hebben over en weer van de overgelegde stukken kunnen kennis nemen en zich daarover kunnen uitlaten. 1.6. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen van belanghebbende betreffende de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in voorkomend geval tevens betreffende de daarbij genomen boetebeschikking voor onderscheidenlijk het jaar: - 1996 met kenmerk 02/05700; - 1997 met kenmerk 02/05701; - 1998 met kenmerk 02/05702; - 1999 met kenmerk 02/05703. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift verzocht om voeging van voormelde zaken op de voet van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bij welk verzoek gemachtigde zich ter zitting heeft aangesloten. Het Hof heeft dat verzoek, mede gelet op het stadium van het geding, niet gehonoreerd wegens het ontbreken van een daartoe voldoende aanleiding gevende reden. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, geboren in 1946 en tot 8 augustus 1998 gehuwd geweest met E geboren in 1958, woont sinds 1996 samen met D, geboren in 1967. De drie uit het huwelijk van belanghebbende geboren kinderen, te weten F geboren in 1983, G geboren in 1986 en H geboren in 1991, wonen bij hun moeder. Blijkens een verhuiskaart van de gemeente C, gedagtekend 4 mei 1984, is belanghebbende met vrouw en dochter vertrokken van het adres a-straat 1 te C naar een adres in Andorra. De oudste dochter F heeft inmiddels een eigen adres aan de b-straat 1 te C. 2.2. Bij brief van 9 juni 1996 van I Ltd. te J (Cyprus) ontving belanghebbende ter ondertekening aan zijn adres c-straat 1 te K een arbeidsovereenkomst (verweerschrift bijlage 24). Deze overeenkomst luidt voor zover van belang: “An Agreement made on the 1st June 1996 between I Ltd (hereinafter called “the Company”) and X of L, Holland (hereinafter called “the Employee”). (…) 1. Position The Company shall employ the Employee and the Employee shall serve the Company in the capacity of Caretaker and Skipper of the Yacht “M” (hereinafter called “the Yacht”), lying in C, upon terms and subject to the conditions herein contained. The Employee shall perform the main duties of Skipper and General Caretaker of the Yacht, (…). 2. Commencement of employment 2.1 The employment of the Employee shall commence on 1st June 1995 for a period of one (1) year, determinable by either side on giving one (1) month’s notice. 2.2 The present Agreement shall be automatically renewable upon terms including this clause for a further period of one (1) year unless terminated by either party in accordance with clause 2.1 above. (…) 4. Salary and method of payment The Company shall pay to the Employee a monthly salary of NLG 6,000- (Dutch Guilders) payable Gross (…) to: ABN Amro Bank C Branch: j-straat, (…) K, Holland” Beide comparanten hebben de overeenkomst ondertekend. Bij brief van 28 september 1995 was belanghebbende een vrijwel gelijkluidende arbeidsovereenkomst toegezonden. 2.3. Belanghebbende heeft bij brief van 4 november 1998 bezwaar gemaakt tegen de onderwerpelijke aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, die hij via het bij zijn oudste dochter aangehouden postadres ontving. Deze brief luidt onder meer: “a.) ik reeds sinds 1981 niet meer woonachtig ben in nederland, maar achtereenvolgens in Andorra, Spanje, Turkije, Spanje en om die reden een postadres heb aangehouden in nederland. b.) ik in nederland geen bezittingen, bedrijf of werk heb, dus ook geen inkomsten waarover ik aangifte zou kunnen doen c.) (…) d.) ik in de jaren dat ik buiten nederland woon en uitgeschreven, vanaf 1981, gevangen heb gezeten over de navolgende periodes: 1. te Spanje vanaf 23 juni 1985 tot 1 september 1990. 2. te Engeland vanaf 1 mei 1991 tot 24 oktober 1991. 3. te Nederland vanaf 9 april 1992 tot 7 juni 1993. 4. te Engeland vanaf 17 november 1995 tot 9 juni 1996. Op dit moment probeer ik in Spanje, alwaar ik woon bij een vriendin, een nieuwe start te maken (…). Indien u toch – mij onbekende – redenen ziet welke mij verplichtingen opleggen tot het doen van belastingaangifte in nederland, zou ik die graag van u vernemen. Mijn adres te Spanje is: xxxxxxxxxx Ook kunt u mijn postadres gebruiken te nederland” 2.4. Op verdenking van overtreding van de Opiumwet is naar een aantal personen, waaronder belanghebbende, een gerechtelijk vooronderzoek (hierna: GVO) ingesteld. De andere personen waren: N, O, p en Q, broer van E. De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de Fiod) heeft met betrekking tot belanghebbende in juli 1999 hierover de inspecteur gerenseigneerd. Bij brief van 10 september 1999 heeft de inspecteur de Officier van Justitie te Assen verzocht hem de in het strafrechtelijke traject verkregen gegevens ter beschikking te stellen met toestemming “om deze gegevens fiscaal te gebruiken”. De Officier van Justitie heeft de inspecteur medegedeeld dat de ‘finale toestemming’ zal worden verleend na sluiting van het GVO. De sluiting van het GVO betreffende belanghebbende vond plaats bij beschikking van 20 september 1999. Bij strafvonnis van 31 maart 2000 van de Arrondissementsrechtbank te Assen is de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van belanghebbende. De toestemming van de Officier van Justitie is op 27 maart 2001 aan de inspecteur verleend. 2.5. In het kader van het GVO heeft de Regiopolitie Drenthe belanghebbende op 4 juni 1999 als verdachte gehoord. Blijkens het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal nr. 004 (verweerschrift bijlage 20) heeft belanghebbende voor zover van belang het volgende verklaard: “Ik ben gescheiden en heb in totaal 4 kinderen waarvan er nog 3 thuis wonen bij mijn ex. Ik ben thans samenwonend met mej. D. Wij hebben geen samenlevingscontract opgemaakt. (…) Ik ben zelfstandig ondernemer. Ik wil niet verklaren wat ik onderneem. Tevens ben ik werknemer van R Co. te Cyprus. Hoeveel inkomsten ik daar geniet laat ik ook in het midden. Op uw vraag of ik overige inkomsten heb wil ik geen commentaar geven.” 2.6. In het op 20 juli 1999 betreffende belanghebbende opgemaakte proces-verbaal van de Regiopolitie Drenthe PL: 035G, Nr.09 X (verweerschrift bijlage 9), is onder meer het volgende gerelateerd: “Op woensdag 14 januari 1998 (…) vond er een woningbrand plaats in perceel d-straat 1 te S. Dit betrof een vrijstaande semi-bungalow. Gelet op het brandverloop was er vermoedelijk opzettelijk brand gesticht. Uit onderzoek bleek, dat het pand was gehuurd door een zich noemende T, die uit onderzoek vermoedelijk bleek te zijn genaamd: X (…) zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Verder is gebleken dat de semi-bungalow in gebruik was bij: U (…). Uit onderzoek is ons gebleken dat in geen enkel overheidsregister de naam T met geboortedatum 05-01-1951 voorkomt. (…) Bewoners perceel e-straat 1 te V. (…) Vanaf 20 juni 1997 wordt de woning e-straat 1 bewoond door W. Gebleken is dat W nog steeds post (…) ontvangt welke bestemd is voor de vorige bewoners. De door hem ontvangen post werd door hem teruggestuurd naar de afzenders. Voor zover hij zich dat kon herinneren was de door hem ontvangen post gericht aan onder andere: (…) T. Hieruit blijkt dat in de periode dat de woning e-straat 1 bewoond werd door (…) de persoon, die zich uitgeeft als zijnde T gebruik maakte van dit adres. (…) Gsm telefoon in gebruik bij T. Het door T gebruikte GSM telefoonnummer (…) stond ten name van D (…). D stond ingeschreven op het adres f-straat 1 te Y. Zij is op 3 november 1997 uitgeschreven uit de gemeente Y en vertrokken naar Spanje, xxxxxxxxxx. (…) Uit gegevens van processen-verbaal die in het verleden tegen X zijn gemaakt, blijkt dat hij op de volgende adressen heeft gewoond: 15-04-1992 c-straat 1 K. 24-06-1993 e-straat 1 V. 25-06-1993 GEM. Z, VOW. Uit het vorenstaande blijkt, dat X op hetzelfde adres woonachtig is geweest als T, namelijk e-straat 1 te V. (…) Blijkens het bevolkingsregister te C werd X op: 04-12-1995 ingeschreven komende vanuit ANDORRA en op 30-05-1996 weer uitgeschreven naar TURKIJE. X is gehuwd met: E, (…). Volgens de bevolking van Z zou zij in 1991 van de e-straat 1 te V naar de c-straat 1 te K zijn gegaan. (…) Uit (…) printgegevens (…) blijkt dat (…) X (…) op 6 april 1998 een Porsche (…) op zijn naam krijgt. Als kentekenadres staat vermeld b-straat 1 te C. (…) Bij navraag bij de Rijksdienst voor het wegverkeer blijkt dat (…) X in het bezit is geweest van een personenauto, merk Ford (…). Deze auto heeft van 21 september 1996 tot 28 november 1996 en van 1 september 1997 tot 19 maart 1998 op zijn naam gestaan, op het adres b-straat 1 te C. Deze auto staat sinds 19 maart 1998 op naam van (…) D en heeft ook van 28 november 1996 tot 1 september 1997 op haar naam gestaan. Als kentekenadres staat beide keren vermeld: f-straat 1 te Y. (…) Aan X (…) is een rijbewijs verstrekt, waarop het woonadres e-straat 1 te V staat vermeld.” 2.7. Op 2 december 1998 is U als verdachte van brandstichting en van betrokkenheid bij vals geld en verdovende middelen verhoord door de Regiopolitie Drenthe. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal nr. 001 (verweerschrift bijlage 10) vermeldt onder meer de volgende verklaringen van U: “Ik ben gisteren aangehouden in de boerderij te AA op het adres g-straat 1. In de boerderij was ik vanaf februari 1998 aan het werk maar ik heb zelf de boerderij gehuurd vanaf 15 januari 1998. (…) Voordat ik naar AA ben gegaan, heb ik hetzelfde werk gedaan in S in een bungalow. (…) In S ben ik begonnen in 1997 (…). Ik ben uit S gegaan omdat het gewoon tijd werd om daar weg te gaan. Dat was niet mijn eigen beslissing; dat was een beslissing van een van mijn meerderen of een van mijn chefs, hoe je het maar wilt nemen. Ik had met meerdere personen contact. Dat wisselde in de loop van de tijd maar het waren drie personen tegelijk; verder veranderde de samenstelling wel eens. Dat gebeurde dan vrijwillig of niet vrijwillig. Ik weet (…) van een man (…) dat deze is doodgeschoten in juli 1998. (…) Het werk in S heb ik voortgezet in AA. (…) Ik wil nog niet zeggen wat voor werk dat is. Dat heeft ook te maken met de mensen waar ik voor werk; ik zou het een goed georganiseerde organisatie willen noemen. (…) Ik had mijn vrouw er wel van op de hoogte gesteld dat ik iets deed met verdovende middelen. Wat precies, dat heb ik haar niet gezegd. (…) Met betrekking tot het pand in S kan ik alleen vertellen dat het pand onder vreemde omstandigheden in de brand is gegaan. (…) Het materiaal uit het pand in S – dat gebruikt wordt voor mijn werk – is tijdelijk ergens anders opgeslagen. Op het moment dat het pand in S in de brand vloog, wist ik nog niet dat ik daarna naar AA zou gaan. Ik heb begin januari 1998 een briefje gekregen met daarop het adres g-straat 1 te AA en dat ik daar maar eens moest gaan kijken. Dat heb ik gedaan en op 15 januari 1998 heb ik (…) het pand in AA gehuurd op eigen naam. Het pand in S heb ik niet zelf gehuurd; dat was al gehuurd en ingericht door de organisatie. Met de inrichting doel ik dan om de afzuiginstallatie die nodig is voor het afvoeren van dampen die bij het werk ontstaan. (…) Het pand in AA was nog niet ingericht en dat heb ik verder zelf gedaan. (…) De organisatie had tegen mij gezegd dat ik eind februari moest zorgen dat de boel startklaar was; tegen die tijd zou de organisatie grondstoffen hebben en dan zou ik kunnen beginnen. (…) Verder wil ik op het moment nog niet praten over mijn werkzaamheden.” 2.8. Blijkens het proces-verbaal van de Regiopolitie Drenthe nr. 004 heeft U op 3 december 1998 onder meer het volgende verklaard: “Alleen bij de laatste contactpersoon heb ik in het laatst afgesproken dat als er over de telefoon over “Ferdinand” gesproken werd dan bedoelde hij Formamide. Als er over “Ben, Bernard” gesproken werden dan bedoelden we BMK. (…) Ik kreeg een vast bedrag voor elke kilo die ik produceerde. In het begin ging de betaling goed. Later leverde dit ook problemen op. (…) De prijs per geleverde kilo bleef wel gelijk.” en op 7 december 1998 verklaarde hij blijkens proces-verbaal nr. 009: “Ik kreeg fl. 350,- per kg. Per keer kreeg ik ca. fl. 8750,- betaald. Ik heb in totaal 20 x een levering van 25 kilo klaar gemaakt. (…) Ik weet niet waar mijn baas woont. Ik kreeg het idee dat de baas veel in Spanje verbleef. Ik kreeg dit idee, omdat mijn contactpersoon mij wel heeft verteld dat hij eerst moet wachten totdat de baas terug was uit Spanje. Waar mijn contactpersoon dan op zat te wachten waren de financiële middelen.” alsmede op 8 december 1998 blijkens proces-verbaal nr. 011: “U vraagt mij op wie zijn naam het pand in S dan gehuurd was. Ik meen mij te herinneren dat dit op naam van een T was. (…) In “AX” toen de baas en mijn contactpersoon weer terug kwamen, zijn afspraken gemaakt hoe te voorkomen dat een onderzoek werd ingesteld naar de identiteit van meneer T. Daar hebben we met z’n drieën een verhaal voor bedacht. Zo zou ik (…) vertellen dat T een kennis van mij is. Ik mocht gebruik maken van zijn woning in S omdat ik prive-problemen heb en meneer T toch geen gebruik zou maken van die woning omdat hij in Spanje zat; ergens in de buurt van Valencia” en blijkens proces-verbaal nr. 012: “U vraagt mij of ik wist of meneer T een bestaande of een verzonnen persoon was. Uit het gesprek met de baas – waar ook de contactpersoon bij was – heb ik het idee dat T een verzonnen persoon is.” en voorts op 9 december 1998 blijkens proces-verbaal nr. 014: “U vraagt mij of ik weet wat de prijs van BMK was en waar deze wegkwam. Ik geloof dat de prijs toen op fl. 900,- per liter was en later bij mijn tweede contactpersoon ca. Fl. 1200,-. Waar het vandaan kwam werd niet verteld uit vrees dat ik mogelijk voor mijzelf zou kunnen beginnen.” 2.9. Blijkens het proces-verbaal van de Regiopolitie Drenthe nr. 001 (verweerschrift vervolg bijlage 10) heeft de echtgenote van U, AB, op 10 december 1998 onder meer het volgende verklaard: “Wij kregen thuis ook wel telefoon en dan zei ik tegen N dat hij de telefoon op moest nemen. Dat wilde hij niet omdat hij wist dat AV belde. Dit zag N aan de nummermelder bij de telefoon. (…) Ik weet niet of N AV wel eens ontmoet heeft. (…) Zoals ik eerder al verklaarde ging N na zijn werk bij AW iets anders doen, waarvan hij mij niet duidelijk wilde zeggen wat. (…) Ik heb zelf geconcludeerd dat het om verdovende middelen moest gaan. Tot die conclusie kwam ik omdat N vertelde dat hij grondstoffen moest halen. Ook kwam dat door het gedrag van N. Hij werd regelmatig opgepiept en dan ging hij naar een telefooncel om te bellen. (…) Verder kwam het regelmatig voor dat N een aantal dagen weg was. (…) N heeft mij wel verteld dat hij naar een woning in S ging. Dat was volgens mij begin 1997. In (…) juli of augustus, zijn mijn moeder, AC, ik zelf en N een weekend in die woning in S geweest. (…) In de slaapkamer beneden stond alleen een tafel, verder niets. Ik dacht op dat moment dus wel dat N bezig was met verdovende middelen en ik heb nog wel rondgekeken of ik iets zag maar zag niets. (…) Maar als N zegt dat hij grondstoffen gaat halen dan weet ik natuurlijk wel dat het niet over een cake bakken gaat. (…) U vraagt mij hoe het verder ging na de brand in S. N is een tijdje thuis geweest. Ik denk drie of vier maanden. (…) Zo rond de pasen van dit jaar vertelde N ineens dat hij weer naar een pand ging. Dit keer in AA. Ik ben vrijwel direct een weekend met N en AC in dat pand geweest. (…) Het pand is een oude boerderij.” 2.10. Blijkens het op 4 februari 1999 opgemaakte proces-verbaal van de Regiopolitie Drenthe, nr. 09 Laboratorium AA (verweerschrift bijlage 11), is naar aanleiding van gespreksgegevens, ontleend aan diverse telefoontaps, onder meer het volgende gerelateerd: “De zaak (…) betreft de laatste levering van een grondstof, voor de bereiding van amfetamine, formamide, en het aantreffen van een laboratorium in perceel g-straat 1 te AA. Uit telefoongesprekken bleek, dat Q aangestuurd werd door X. Q moest er namelijk voor zorgen, dat U, via tussen komst van O, vermoedelijk grondstoffen moest krijgen voor het vervaardigen van vermoedelijk amfetamine. (…) Ten tijde en na de huiszoeking kwam vast te staan, dat in perceel g-straat 1 te AA een laboratorium was voor de bereiding van amfetamine. (…) Op 8 december 1998 werd door het gerechtelijk laboratorium medegedeeld, dat de reststoffen, die in perceel g-straat 1 te AA op de tafels in de ruimte waar de laboratoriumopstelling zich bevond, waren aangetroffen, amfetamine waren. Tevens werden andere grondstoffen aangetroffen voor de bereiding van amfetamine. Vervolgens bleek uit de telefoongesprekken, dat er na 3 december 1998 kennelijk ongerustheid ontstond ten aanzien van U bij Q, O en X, omdat U zich niet meldde via de telefoon of door middel van een code.” 2.11. Blijkens het op 31 mei 1999 opgemaakte proces-verbaal van de Regiopolitie Drenthe inzake een criminele organisatie (verweerschrift bijlage 13) is onder meer het volgende gerelateerd: “Contacten U – X In zijn verklaringen heeft U het over “De Baas” Uit onderzoek is gebleken, dat het hier gaat om X (…). In totaal heeft U volgens zijn verklaring X drie keer ontmoet. (…) Uit het volgende blijkt, dat X moet worden beschouwd als leider van de organisatie: ? Uit het onderzoek is gebleken, dat X (…) zich afschermt, door de daadwerkelijk uitvoering van de misdrijven te laten plegen door onder andere Q, p, O en U. Bij het huren van de semi-bungalow te S heeft hij gebruik gemaakt van de valse naam T. Ook wordt AE BV door X en Q opgericht, hetgeen uit bijlage 12 blijkt. Alleen de naam van Q komt in de uittreksels van de Kamer van Koophandel voor. ? Uit bijlage 5 blijkt, dat X geldzaken door Q laat regelen. ? X, die dan weer een periode in Nederland is en dan weer in Spanje, heeft (…) regelmatig contact met Q. Uit deze telefoongesprekken valt op te maken, dat Q verantwoording aflegt aan X over (…) handelingen, samen met verschillende van zijn contactpersonen, verband houdende met verdovende middelen. (…) ? Uit telefoongesprekken in bijlage 6 blijkt, dat p en O verantwoording moeten afleggen aan X, omdat er vermoedelijk iets verkeerd is gegaan met (…) een machine. (…) ? Q krijgt opdracht van X om U te voorzien van grondstoffen voor de bereiding van amfetamine. (…) Deze opdracht wordt door Q weer doorgegeven aan O, die er uiteindelijk voor zorgt, dat U grondstoffen krijgt.” 2.12. Op 11 juni 1999 heeft de Regiopolitie Drenthe D als verdachte gehoord. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal (verweerschrift bijlage 13) luidt onder meer: “U vertelt mij dat u mij vragen gaat stellen naar mijn inkomsten. Ik verdien mijn geld in de prostitutie. (…) Ik werk door heel Europa. (…) Dit kan zijn Spanje, België en Nederland. (…) U vraagt mij waarom ik gisteren een afspraak had met AF. Ik heb haar gisteren geld gegeven voor haar gezin. (…) Ik heb dit gedaan, omdat Q en AF familie zijn van mijn vriend X. (…) Ik ken X nu ongeveer 3 jaar. (…) U vraagt mij wat X voor werk doet. Dat weet ik niet dat moet u aan hem vragen. (…) U vraagt of ik een erfenis heb ontvangen. Ja dat heb ik. Dit was ongeveer fl. 275.000,-. U vraagt mij of ik dit geld nog heb. Geen commentaar.” 2.13. Op 28 juni 1999 heeft de Regiopolitie Drenthe AD, wonende te C, als getuige gehoord. De getuige heeft onder meer het volgende verklaard (verweerschrift bijlage 15): “Ik heb een eenmanszaak, genaamd AG, gevestigd op mijn woonadres, een scheepstimmer- en reparatiebedrijf. (…) Ik ken X sinds ongeveer 4 jaren. Ik heb hem ontmoet in de haven van AH. X was daar met boot, namelijk met de “M”. X had een ligplaats voor die boot (…) in de Flevopolder. (…) X vertelde dat (…) de “M” van hem was. (…) In een aantal gesprekken bleek dat X zijn boot wilde laten verbouwen en ik wilde dat wel gaan doen. (…) De grote klussen die ik in opdracht van X heb verricht aan de M waren aangenomen werk. In totaal heb ik (…) ongeveer fl. 400.000,- van X ontvangen. X betaalde mij dat steeds contant in Nederlands geld. (…) Het meeste werk aan de “M” heb ik verricht terwijl de boot in AI lag, bij scheepswerf de AJ. (…) De boot is volgens mij in november 1998 weer te water gelaten. U vraagt mij wat voor werk X doet. (…) Ik weet dat hij zich met verdovende middelen bezig houdt. (…) Wat zijn bemoeienissen daarmee zijn weet ik niet. (…) volgens mij verhandelde hij alle soorten verdovende middelen, zoals cocaine, weed en pillen. (…) Ik heb wel eens mensen aan boord gezien die verband hielden met de handel in verdovende middelen. (…) De enigen die ik wel ken in dat verband waren O en Q. Q is de zwager van X. (…) Ik ken de vriendin van X ook wel. Zij heet D. Zij was ook altijd een boord van de “M”. (…) De ex-vrouw van X, heet E en woont, voor zover ik weet, in K. (…) Later is X in een flat in K gaan wonen. (…) Nog weer later heeft X een tijdje in een flat in AU gewoond. Sinds februari woonde X op de boot, althans als hij in Nederland was. X verbleef vaak in Spanje. (…) U vraagt mij of ik een AK ken. Ik ken inderdaad een AK. Hij is wel eens op de boot geweest en ook heb ik hem in de Club AO gezien. Wat zijn rol is weet ik niet. Ik vind wel dat hij een grote mond heeft (…).” 2.14. Op 22 juni 1999 heeft de Regiopolitie Drenthe AK te C als verdachte gehoord. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal, 01 AK (verweerschrift bijlage 15), luidt voor zover van belang: “Ongeveer 6 maanden geleden werd ik benaderd door Q, die mij een baan als portier aanbood in de club AO aan de h-straat in C. (…) Hij vertelde dat hij samen met X eigenaar van deze club was. Mede namens X nam hij mij in dienst. (…) Zij deden alles samen. Ook de verbouwing betaalden zij ieder voor de helft. (…) U vraagt mij waarom ik met Q naar de boot van X ging om de man die daar werkzaamheden verrichtte voor X aan het werk te zetten. Ik deed dit, omdat Q erover klaagde (…). Ik heb hem evenin zijn kippenek gepakt en gezegd, dat hij goed zijn best moest doen en doorwerken.” 2.15. Op 4 en 9 februari 2000 is AK als getuige gehoord en heeft hij onder meer verklaard (verweerschrift bijlage 22, proces-verbaal 02 AK): “Ik heb O en Q in 1994 of 1995 leren kennen. (…) In december 1998 werd O gearresteerd. Ik hoorde toen, dat dit was wegens werkzaamheden voor X en Q. (…). X was de grote baas. (…) Tijdens een bezoek van mij (…) heb ik van O gehoord dat hij nog f. 60.000,- tegoed had van X. Dat was wegens werkzaamheden in verband met amfetamine die O voor X had verricht. Ook vertelde O mij, dat hij voor dezelfde soort werkzaamheden van Q nog f. 150.000,- moest hebben.” 2.16. Op 29 februari 2000 heeft de Regiopolitie Drenthe AL te (...) als getuige gehoord, die voor zover van belang het volgende heeft verklaard (verweerschrift bijlage 22): “Omstreeks 1990 kwam Q tegenover ons wonen en zo leerde ik hem kennen als buurman. We kwamen wel bij elkaar over de vloer en zodoende leerden wij ook X, de ex zwager van Q, en O, een vriend van Q, kennen. Pas toen O werd opgepakt werd het mij duidelijk, dat Q en X zich met criminele zaken bezig hielden. Het ging om amfetamine, zo begreep ik uit allerlei verhalen en de krantenberichten. (…) Ik kwam wel regelmatig in de sexclub en ontmoette daar AK, Q en ook een paar keer X. (…) Ik heb een schoonmaakbedrijf en heb voor Q schoonmaakwerkzaamheden verricht en kwam zodoende in contact met de sexclub en AK.” 2.17. Naar aanleiding van het onder 2.3 vermelde bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 27 januari 2000, verzonden naar het postadres van belanghebbende aan de b-straat, een verzoek om inlichtingen op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) tot belanghebbende gericht, welk verzoek de inspecteur bij brieven van 10 maart en 18 april 2000 heeft herhaald. In laatstgenoemde brief heeft de inspecteur belanghebbende peremptoir gesteld per 1 mei 2000. Bij brief van 2 januari 2001 van zijn toenmalige gemachtigde AM te C heeft belanghebbende op dit verzoek onder meer als volgt gereageerd: “Namens en in overleg met de Heer X geven wij antwoord (…). 1. Client heeft het huis van zijn moeder geerft in 1989. Het adres luidt: (...) Spanje Vanaf 10 Mei 1996 heeft hij ca. zes maanden in Turkije vertoeft. Adres (…) 2. Client heeft in Nederland diverse malen gelogeerd bij zijn dochter. Verder was hij veel op het schip van de Fa. M, I Ltd. te J Cyprus. 3. Client was gemiddeld 1 keer per kwartaal in Nederland, gedurende 2 weken. Hij reisde meestal per vliegtuig, soms per auto. 4. (…) In de periode van 4 December 1995 t/m 30 mei 1996 heeft hij nog ingeschreven gestaan in Nederland. 5. De reden dat hij naar Spanje is verhuisd is dat hij in 1989 het huis van zijn moeder heeft geerft. 6. (…) 7. Op 1 Januari 1995 was de Heer X getrouwd met E, adres: c-straat 1, 1111BB te K. (…) Intussen woont hij sinds 1996 samen met D in zijn huis in AN. (…) 11. (…) De kinderen wonen bij de moeder, adres: (...) (…) 15. Client renteniert in Spanje. (…) 16. Client bezit geen onderneming. 17. Op dit ogenblik verder geen inkomen meer. Voorheen fl. 6.000,00 per maand in Cyprus van eigenaar schip. In verband met beslaglegging van het schip sinds 1 juni 1999 daaruit geen inkomen meer.” 3. Geschil Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in Nederland woont dan wel alhier een vaste inrichting heeft en, zo ja, of de inspecteur het belastbare inkomen met recht ambtshalve op ƒ 100.000 heeft kunnen vaststellen. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding, waaronder de onder 1.5 vermelde pleitnota. 4.2. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben ter zitting nog het volgende toegevoegd: De pleitnota heeft betrekking op alle beroepschriften. Belanghebbende komt ook nu nog regelmatig voor zaken naar Nederland. De op bladzijde 6 van de pleitnota vermelde telefoon kan in gebruik zijn geweest bij T. Op 15 januari 2002 heeft een gesprek met de Belastingdienst plaatsgehad. Gemachtigde heeft dat op cassette opgenomen. Het was een hoorgesprek van anderhalf uur. Pas naderhand werd belanghebbende medegedeeld dat er iemand van de zijde van de Belastingdienst ontbrak door een fout hunnerzijds. Daarna werd nog een gesprek gepland op 15 februari 2002. De brief van 30 december 2002, waarnaar in het beroepschrift wordt verwezen, is niet bijgevoegd bij het beroepschrift. De brief is nu ook niet beschikbaar en het is niet bekend wat daarin staat. Belanghebbende heeft permanent in Nederland een auto ter beschikking, omdat het prettig is over een eigen auto te beschikken als je regelmatig voor zaken in Nederland komt. Het is handig als je de financiële middelen daarvoor hebt. Een huurauto is niet prettig. De kinderen zijn in Nederland en belanghebbende bezoekt ze. De jongste is nu 12 jaar. De auto stond bij een kennis in de garage. Die kennis haalde belanghebbende zonodig op. De auto was als het ware een mobiele woning. De kennis mocht de auto in voorkomende gevallen ook voor zichzelf gebruiken. Belanghebbende reed met de auto ook naar de M en voor zaken, bijvoorbeeld naar Luxemburg. De M heeft 3 slaapkamers, 3 badkamers en een kamer als kantoortje. De boot heeft tweeënhalf jaar op de werf gelegen. Bij het weer te water laten was de boot nog niet klaar. In de periode dat het schip op de werfhelling lag, kon je er niet op wonen. Na het gereedkomen van de verbouw van het schip, heeft belanghebbende er twee weken op gewoond. De hierbij overgelegde lijst, waarin de telefoontaps op tijdsvolgorde zijn gezet, geeft aan wanneer belanghebbende in Nederland en in Spanje verbleef. De advertentie van I Ltd van 20 juli 1999 zegt niets over de exploitatie van het schip. In de tijd van belanghebbende is het er niet van gekomen. Hij werd gearresteerd op 1 juni 1999 en het schip was toen nog niet gereed. Het schip zou worden gebruikt voor representatieve doeleinden. Vanwege de verplichtingen uit het arbeidscontract hield belanghebbende een postadres aan in Nederland. Q nam voor hem waar. Tijdens de verbouw van het schip vond belanghebbende het niet nodig steeds aanwezig te zijn. De verdienste bedroeg ƒ 6.000 per maand. De bij het beroepschrift overgelegde in het Spaans gestelde stukken betreffen een huurovereenkomst van 1 oktober 1997 (bijlage 1), afgesloten samen met D, een inschrijving in het bevolkingsregister van 23 december 1999 (bijlage 2, eerste blad), houdende inschrijving in AN, een eerdere inschrijving van maart 1999 in AS (bijlage 2, tweede blad) en een sofinummer (bijlage 2, derde blad). Het huis in AN heeft 10 jaar leeggestaan. Er is één jaar in gewoond en daarna is het verkocht. De in de pleitnota vermelde residentiële inschrijving van 5 augustus 1998 betreft een destijds vereiste inschrijving naast die van verblijf. Dat was nodig in verband met aandelenhandel en belastingplicht. Vanaf 1996 doet belanghebbende belastingaangifte in Spanje. In Andorra hoefde belanghebbende geen belasting te betalen. Van het telefoongesprek van 4 december 1998 met O en dat van 7 december 1998 met Q, die normaal wordt aangeduid met “Die Bolle”, staat de inhoud belanghebbende niet meer bij. De naam van belanghebbende is op de taps een paar keer verwisseld met een andere naam. De dochter van belanghebbende is op zeker moment in 1997, 1998 of 1999 verhuisd naar AT. Daarom is niet bekend of de aangiftebiljetten wel zijn ontvangen. Destijds (1996) had belanghebbende ook een belastingadviseur, naar wie de aangiftebiljetten wellicht zijn verzonden. Pas vanaf 1 juni 1999 ging de belasting in Nederland een rol spelen, toen belanghebbende werd gearresteerd. Artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) heeft niet zo’n ruime strekking dat daaronder ook belanghebbende, die al jaar en dag in Spanje woont, kan worden begrepen. Voorts maakt de inspecteur ten onrechte geen onderscheid tussen XTC en amfetaminen. Het ging destijds niet om eindhandel, maar om groothandel. 4.3. Namens de inspecteur heeft drs. Touwen nog het volgende naar voren gebracht: Op 15 februari 2002 is er geen afspraak geweest met de Belastingdienst. Van een gesprek is mij niets bekend. Er is geen verslag of iets dergelijks van aanwezig. Het gesprek van 15 januari 2002 was geen hoorgesprek. Niet ieder gesprek is een hoorgesprek. Dat het centrum van het sociale leven van belanghebbende in Nederland is gelegen, is voldoende in het verweerschrift uiteengezet. Belanghebbende stelt zelf trouwens ook dat hij regelmatig in Nederland was. Hij heeft op grond van artikel 47 Awr een inlichtingenplicht. Belanghebbende heeft ook steeds aangiftebiljetten toegestuurd gekregen, die niet zijn teruggezonden. Belanghebbende is de leidinggevende in de onderneming. Op het internet staan de prijzen van amfetamines. In 2003 van € 7 tot € 11 per gram. Voor 2002 worden dezelfde prijzen genoemd. Het gaat dus om een redelijk constante markt. Voor XTC worden in de krant ook grote bedragen genoemd. De aanwezigheid van tevens een fiscale woonplaats van belanghebbende in Spanje doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 4 Awr. Wel wordt betwist dat belanghebbende woonplaats in Spanje had. In elk geval had belanghebbende in AA een vaste inrichting, zoals later ook in C met de club AO. De relatie tussen belanghebbende en U kan worden afgeleid uit de overgelegde processen-verbaal. Voor 1998 is uitgegaan van mogelijke winst uit amfetaminehandel en voor de andere jaren van de vermogensvergelijking, omdat van die jaren te weinig bekend is. Belanghebbende heeft steeds het postadres van zijn dochter opgegeven. De aangiftebiljetten zijn naar dat adres toegezonden. Naar aanleiding van het Fiod-renseignement zijn belanghebbende alsnog aanslagbiljetten uitgereikt. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 4 Awr naar de omstandigheden moet worden beoordeeld of belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland woonde en dat de omstandigheden van belanghebbende in de periode 1996-2000 zodanig waren dat ervan moet worden uitgegaan dat hij in Nederland woonde. De omstandigheden waarop de inspecteur zich beroept zijn de volgende: - van 4 december 1995 tot en met 30 mei 1996 stond belanghebbende ingeschreven in het bevolkingsregister in Nederland; - op 4 januari 1996 heeft de gemeente C een Nederlands paspoort aan belanghebbende afgegeven; - belanghebbende hield een bankrekening aan bij de ABN Amrobank te C; - de echtgenote van belanghebbende woonde met de drie kinderen aan de c-straat 1 te K, van welke echtgenote hij in 1996 duurzaam gescheiden is gaan leven; - in 1996 is belanghebbende gaan samenwonen met D, die tot 3 november 1997 stond ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente S op het adres d-straat 1; - op 30 oktober 1997 heeft belanghebbende zich op het adres b-straat 1 bij de ANWB te L met geldigheidsduur tot 30 oktober 1999 als eigenaar van de Mercruiser AP met bouwjaar 1998 laten registreren; - op 19 maart 1998 is ten name van D, d-straat 1 te S, een personenauto met kenteken XX-XX-11 geregistreerd, welke auto ten name van belanghebbende, b-straat 1 te C, geregistreerd heeft gestaan van 21 september 1996 tot 28 november 1996 en van 1 september 1997 tot 19 maart 1998; - met dagtekening 21 augustus 1998 is een taxatierapport uitgebracht aan D, i-straat 1 te K; - uit het strafrechtelijk onderzoek is af te leiden dat belanghebbende achtereenvolgens heeft gewoond op c-straat 1 te K, i-straat 1 te K en een flat in AU; - belanghebbende had naderhand duurzame woongelegenheid op de M, aan boord waarvan hij op 1 juni 1999 is aangehouden; - in de periode 1996-1997 beschikte belanghebbende over meerdere in Nederland geregistreerde personenauto’s en motorvaartuigen en in 1999 heeft hij geïnvesteerd in de Club AO. 5.2. Belanghebbende betwist dat hij in 1996 en de jaren daarna in Nederland heeft gewoond. Tot steun van deze betwisting voert belanghebbende in het beroepschrift aan dat hij sedert 1984 onafgebroken in het buitenland woonachtig is geweest, dat zijn drie kinderen in Spanje wonen en dat de inspecteur in 1998 (lees: de ontvanger op 3 december 1998) post naar het adres van belanghebbende in Spanje heeft gezonden. Voorts bestrijdt belanghebbende het belang en/of de juistheid van de door de inspecteur genoemde omstandigheden door op het navolgende te wijzen: - de inschrijving van D in S is niet maatgevend. Zij huurde één kamer die zij een jaar lang heeft aangehouden en pas heeft opgezegd na gebleken duurzaamheid van de relatie met belanghebbende; - belanghebbende verbleef destijds niet in AN maar in AS (Spanje), alwaar ook D verbleef; - de auto’s in de periode 1997/1998 ten name van D op het adres te S hadden ten doel om in Nederland te kunnen beschikken over auto’s met een Nederlands nummerbord; - het adres b-straat 1 te C, dat belanghebbende als postadres mag gebruiken, is het woonadres van zijn volwassen dochter; - op het adres i-straat 1 te K woonde de familie AQ, welke familie was bevriend met belanghebbende en D. Ook dit adres mochten zij als postadres gebruiken; - de afleiding van de inspecteur uit het strafdossier dat belanghebbende op het adres c-straat 1 te K woonde, is onjuist. Belanghebbende kwam slechts op dat adres, dat hij ook als postadres mocht gebruiken, om zijn kinderen te bezoeken of op te halen (pleitnota onder 1.2); - het schip M behoort niet aan belanghebbende, maar aan I Ltd. Belanghebbende was als schipper de contactman tussen werf en rederij. In die functie verbleef hij pas in 1999 na het tewaterlaten van het schip regelmatig voor korte tijd daarop. Zijn aanhouding op dat schip is dan ook niet zo verwonderlijk. Het schip kan niet worden aangemerkt als duurzame woonruimte. Het telefoongesprek van D op 22 februari 1999 over het gaan wonen op de boot (verweerschrift bijlage 19) moet worden gezien als grootspraak van een jonge vrouw en strookt niet met de werkelijkheid; - belanghebbende woont in het buitenland en behoeft geen informatie te verstrekken over zijn vermogen. Hij heeft in het verleden goed verdiend en goed belegd. De bedragen aan de M besteed zijn belanghebbende door de rederij ter beschikking gesteld. Hij heeft niet zelf geïnvesteerd in de Club AO, maar aan zijn zwager ƒ 25.000 geleend en deze geadviseerd bij de opzet. 5.3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, nog afgezien van het hierna onder 5.9 overwogene met betrekking tot het niet voldoen aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, zijn betwisting van het met bewijs gestaafde standpunt van de inspecteur dat belanghebbende, beoordeeld naar de omstandigheden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Awr, in het onderhavige jaar in Nederland woonde, onvoldoende ondersteund met tegenbewijs zijnerzijds. Bij het beroepschrift heeft belanghebbende vier in het Spaans en drie in het Nederlands gestelde stukken als bewijs voor zijn betwisting overgelegd en voorts ter zitting een door hem opgestelde lijst van telefoontaps in de periode 17 september 1998 tot en met 1 juni 1999. Daarenboven biedt belanghebbende in zijn beroepschrift “- voor zover nodig - bewijs aan door middel van getuigen - waaronder hijzelf - en door middel van overlegging van bescheiden”. Dit voorwaardelijke bewijsaanbod, dat in de loop van de procedure niet nader is gesubstantieerd en/of gespecificeerd, acht het Hof vervuld met het horen van belanghebbende. 5.4. Uit de door belanghebbende bij het beroepschrift overgelegde stukken maakt het Hof op dat hij en D op 1 oktober 1997 gemeubileerde woonruimte hebben gehuurd in AR (Spanje), dat hij met ingang van 31 maart 1999 is ingeschreven in AR en met ingang van 23 december 1999 in AN, dat hij in 1985, 1987 en 1990 in Spanje straf heeft belopen, dat hij voor het jaar 1999 in Spanje een belastingaangifte (Impuesto sobre la Renta de las Personas Físicas) heeft gedaan, dat hij vanuit het adres b-straat 1 bij brief van 6 mei 1996 aan het bevolkingsregister te C heeft bericht met ingang van 10 mei 1996 woonachtig te zijn in Turkije en dat hij en D in de periode 1998-1999 enkele dagen per maand op de M verbleven. Deze bewijsstukken – evenals trouwens de ter zitting overgelegde lijst – geven het Hof aanleiding tot de constatering dat van dit bewijs alleen het bericht aan het bevolkingsregister te C betrekking heeft op het onderhavige jaar, en brengen het Hof tot de gevolgtrekking dat dit bericht, tezamen met de inschrijving van belanghebbende te C tot en met 30 mei 1996, niet erop duidt dat hij in 1996 in Spanje woonde, zoals overigens uit de door AM namens belanghebbende verstrekte, onder 2.17 vermelde inlichtingen punten 5 en 7 zou moeten worden begrepen. Dat belanghebbende in 1996 in Turkije heeft gewoond, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De onder 2.17 vermelde inlichtingen maken slechts melding van een aldaar vertoeven gedurende zes maanden en gaan verder uit van een wonen van belanghebbende in Spanje. Enkel de eigen verklaring van belanghebbende vormt onvoldoende bewijs dat het verblijf in Turkije tevens inhield dat belanghebbende Nederland in 1996 metterwoon zou hebben verlaten. 5.5. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende overeenkomstig zijn inschrijving van december 1995 in Nederland woonde en dat hij, beoordeeld naar de te dezen relevante omstandigheden, in 1996 in Nederland is blijven wonen. Belanghebbende had in 1996 de beschikking over de volgende adressen in Nederland, door hem aangeduid als postadressen: de woning van zijn echtgenote aan de c-straat 1 te K, alwaar mede zijn door hem “bezochte” kinderen verbleven en van waaruit hij met I Ltd heeft gecorrespondeerd, de woning van zijn toen 13-jarige dochter F aan de b-straat 1 te C en de woning van een bevriende familie aan i-straat 1 te K. Ook woonde belanghebbende, naar hij heeft erkend, in 1996 samen met D die – in aanmerking genomen haar autoregistratie – tot in 1998 over woonruimte beschikte op het adres d-straat 1 te S. Gelet op het aan belanghebbende ter beschikking staan van deze woonadressen en op zijn familiale en overige betrekkingen met Nederland – afgifte paspoort in januari 1996, registratie van een auto op zijn naam en adres aan de b-straat 1 (Nederland) in september, oktober en november 1996 en het vanaf medio 1995 optreden als bewaarder en schipper van het in Nederland gelegen en van 3 slaaphutten voorziene schip “M” –, heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 1996 in Nederland woonde. Vervolgens dient voor de latere jaren te worden onderzocht of belanghebbende wellicht in enig jaar na 1996 metterwoon uit Nederland is vertrokken. 5.6. Uit het overwogene onder 5.4 volgt dat belanghebbende samen met D op 1 oktober 1997 gemeubileerde woonruimte in Spanje heeft gehuurd op een adres waar zij met ingang van 31 maart 1999 staan ingeschreven. Het aanhouden van een adres in een ander land, alwaar bovendien inschrijving aanvankelijk achterwege is gebleven, brengt op zichzelf bezien niet mee dat belanghebbende Nederland metterwoon heeft verlaten. Enig verder bewijs van een definitief vertrek uit Nederland naar Spanje heeft belanghebbende niet overgelegd. Aan de onder 2.6 vermelde uitschrijving van D op 3 november 1997 uit S kent het Hof, gelet op haar autoregistratie te S in 1998, te dezen geen betekenis toe. De door belanghebbende opgestelde en ter zitting overgelegde chronologische lijst van verblijf betreft de periode vanaf 17 september 1998 tot 1 juni 1999. Deze lijst van verblijf vermeldt op 198 dagen in rood het woord “Spanje” met daarachter in 11 gevallen tapgegevens, op 40 dagen in zwart enkel tapgegevens en 19 dagen zijn blanco gelaten. Voor zover aan de dagen waarop tapgegevens zijn vermeld bewijskracht valt te ontlenen omtrent de verblijfplaats van belanghebbende, bevond hij zich op 11 dagen in Spanje en op 40 dagen in Nederland en niet in Spanje. Ervan afgezien dat deze lijst voor de periode gelegen vóór september 1998 betekenis mist, bevestigt die lijst evenmin dat belanghebbende in 1998 en 1999 niet in Nederland woonde. Integendeel, aan hetgeen de inspecteur, door belanghebbende niet of onvoldoende betwist, heeft aangevoerd valt te ontlenen dat in de periode 1997 tot en met 1999 van een definitief vertrek van belanghebbende uit Nederland geen sprake is geweest. Zo valt uit de onder 2.13 vermelde verklaring van AD en de verklaring van belanghebbende ter zitting op te maken dat de M, waarvan belanghebbende bewaarder en schipper was, in de jaren 1997-1999 aan een werf in AI nabij C heeft gelegen en dat belanghebbende in die periode toezicht hield op de verbouw van dat schip, welk toezicht in 1999 – naar in elk geval niet wordt ontkend – is uitgemond in regelmatig verblijf aan boord. Evenmin duidt de registratie van het vaartuig AP en van een auto van het merk Porsche, zoals opgenomen in het onder 2.6 vermelde proces-verbaal, in onderscheidenlijk oktober 1997 en april 1999 op naam van belanghebbende aan zijn adres b-straat, op een definitief vertrek uit Nederland. Mede gelet op het overwogene onder 5.5, houdt het Hof het dan ook ervoor dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in de jaren 1996 tot en met 1999 in Nederland woonde en dat hij Nederland in die periode niet metterwoon heeft verlaten. 5.7. Artikel 4, eerste lid, van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen met protocol, gesloten te Madrid op 16 juni 1971 (hierna: het Verdrag) houdt in, zo dit Verdrag – en voor zover dit Verdrag – voor het onderhavige jaar een rol speelt, dat als inwoner van een van beide Staten wordt beschouwd iedere natuurlijke persoon die ingevolge de wetgeving van die Staat aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats of zijn verblijf. Uit het overwogene onder 5.6 in verbinding met artikel 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vloeit voort dat belanghebbende in Nederland aan belasting is onderworpen. Dat zulks voor belanghebbende met betrekking tot Spanje eveneens geldt, is wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Enig bewijs daarvoor heeft belanghebbende niet bijgebracht. De voor het jaar 1999 in Spanje gedane aangifte leidt niet zonder meer ertoe dat ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende aldaar ook aan belasting is onderworpen. Een inzicht in de geldende Spaanse wettelijke regeling te dezer zake heeft belanghebbende niet gegeven zodat belanghebbende, voor zover hij heeft bedoeld zulks te stellen, geen beroep kan doen op het Verdrag. 5.8. De inspecteur stelt zich verder op het standpunt dat voor het onderhavige jaar aan belanghebbende terecht de onderwerpelijke aanslag naar een in redelijkheid ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van ƒ 100.000 is opgelegd, nu hem een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is uitgereikt en hij dit niet heeft ingevuld, zoals ook blijkt uit het onder 2.3 vermelde bezwaarschrift. In de bezwaarfase en in beroep blijft belanghebbende erbij dat hij geen inlichtingen hoeft te verstrekken en dat hij geen inkomsten uit fabricage van (grondstoffen voor) verdovende middelen heeft genoten maar dat hij buiten Nederland goed heeft verdiend en in Spanje actief was op de aandelenmarkt en aldaar bemiddelde bij financiële transacties. De inspecteur gaat daarentegen op grond van de onder 2.6 tot en met 2.11, 2.13, 2.15 en 2.16 vermelde processen-verbaal ervan uit dat belanghebbende in het onderhavige jaar, naast zijn niet betwiste arbeidsinkomsten van I Ltd, inkomsten genoot uit de fabricage en handel in amfetamine en dat de aanslag uiteindelijk eerder te laag dan te hoog is vastgesteld, nu op grond van een vermogensvergelijking een voordeel moet zijn genoten van ƒ 347.000. 5.9. Op grond van het bepaalde in artikel 27e van de Awr dient het Hof het beroep van belanghebbende ongegrond te verklaren, indien hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan en/of hij niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, tenzij is gebleken – dat wil zeggen: overtuigend is aangetoond – dat en in hoeverre de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar onjuist is. Genoemd artikel 47 schrijft voor dat eenieder is gehouden de inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Belanghebbende heeft geen aangifte van zijn in het onderhavige jaar genoten inkomsten gedaan. Maar nu belanghebbende ontkent dat hem een aangiftebiljet is uitgereikt, is het aan de inspecteur die uitreiking aannemelijk te maken. Enig gegeven daaromtrent heeft de inspecteur evenwel niet overgelegd. In zoverre kan van toepassing van voormeld artikel 27e geen sprake zijn. In de bezwaarfase heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 27 januari 2000 verzocht inlichtingen te verstrekken. Op dit verzoek heeft zijn toenmalige gemachtigde gereageerd, als vermeld onder 2.17. Deze reactie was echter te laat. Belanghebbende was door de inspecteur peremptoir gesteld per 1 mei 2000. Voorts was de reactie deels onjuist en deels onvolledig. Onjuist en onvolledig voor zover het adres te AN (Spanje) als woonadres is vermeld, nu belanghebbende vervolgens zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet daar maar in AS woonde, welk adres in Spanje hem kennelijk eerst per 1 oktober 1997 ter beschikking stond. Onvolledig voor zover het de inkomsten van belanghebbende betreft, nu wel over vermogen maar niet over de inkomsten daaruit wordt gesproken en belanghebbende uiteindelijk zelf aangeeft dat hij goed heeft verdiend en goed heeft belegd. Voor het overige heeft belanghebbende zich steeds op het standpunt gesteld dat hij geen inlichtingen hoeft te verstrekken, omdat hij niet belastingplichtig is in Nederland hetgeen op grond van het eerder overwogene in strijd is met de feitelijke omstandigheden. Het Hof acht, mede gelet hierop, de door belanghebbende niet onderscheidenlijk onjuist beantwoorde vragen van meer dan bijkomstig belang voor de vaststelling van de belastingheffing te zijnen aanzien in Nederland. In zoverre dient derhalve artikel 27e van de Awr toepassing te vinden en in beginsel het beroep ongegrond te worden verklaard. 5.10. Vaststaat dat belanghebbende inkomsten heeft genoten in de vorm van arbeidsinkomsten. Aannemelijk is dat belanghebbende inkomsten uit vermogen heeft genoten, nu hij heeft aangegeven over (aandelen)vermogen te beschikken. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur voorts aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten heeft genoten uit de fabricage en handel in verdovende middelen. De door de inspecteur overgelegde processen-verbaal laten die conclusie toe, te meer waar het Hof het op grond daarvan mede voor hoogstwaarschijnlijk houdt dat belanghebbende zich hierbij heeft bediend van de naam T ter versluiering van zijn aandeel in deze verboden handel. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat zijn inkomsten uit een en ander minder hebben belopen dan de inspecteur in het belastbare inkomen van het onderhavige jaar heeft begrepen. Gelet op de door de inspecteur overgelegde vermogensvergelijking (verweerschrift bijlage 14) die voor de jaren 1996 tot en met 1999 uitkomt op onderscheidenlijk ƒ 374.000, ƒ 291.477, ƒ 1.535.625 en ƒ 420.100, acht het Hof het vastgestelde belastbare inkomen ook niet onredelijk. Ook al zou juist zijn, zoals gemachtigde bij pleidooi heeft aangevoerd, dat de M niet tot het vermogen van belanghebbende behoort, dan zijn de in de vermogensvergelijking opgenomen PM-posten daarvoor een geloofwaardige vervanging, nu belanghebbende zelf stelt dat hij goed heeft verdiend en goed heeft belegd. Voor de overige bedenkingen van gemachtigde geldt hetzelfde. 5.11. Al het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep niet gegrond is. 6. Proceskosten Nu de bestreden uitspraak in stand blijft en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 22 juni 2004 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van Loon en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.