Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1952

Datum uitspraak2004-05-25
Datum gepubliceerd2004-06-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers343796 04-3711
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Werknemer vordert in kort geding dat zijn werkgever hem toelaat tot zijn werkzaamheden als ploegbaas omdat hij eenzijdig uit zijn functie is gezet en teruggeplaatst is in de functie van galvaniseur met een verlaging van het salaris.


Uitspraak

R E C H T B A N K 's - H E R T O G E N B O S C H KANTONRECHTER te EINDHOVEN VONNIS EX ARTIKEL 254 VAN HET WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING: in de zaak van: de heer [werknemer]; wonende te [woonplaats]; eiser; gemachtigde: mr. J.Th. Masset, advocaat en procureur te Veldhoven; t e g e n : de besloten vennootschap [werkgever].; gedaagde; gemachtigde: mr. C.M.H.M. van Oijen, advocaat en procureur te Venlo. 1. Het verloop van het geding Dit blijkt uit de navolgende stukken: - de dagvaarding d.d. 28 april 2004 met producties, - de conclusie van antwoord met producties, - de aantekeningen van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de zitting van 11 mei 2004 en de bij die gelegenheid overgelegde aanvullende producties en (van de zijde van [werknemer]) pleitnotities. 2. Het geschil en de beoordeling daarvan 2.1 Eiser, [werknemer], vordert dat gedaagde, hierna aangeduid als [werkgever], wordt veroordeeld om [werknemer] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden als ploegbaas en hem deze ongehinderd te laten vervullen, dit op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [werkgever] daarmee na betekening in gebreke blijft, dit gerekend vanaf de derde werkdag na betekening, althans op straffe van een zodanige dwangsom als door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen. Verder vordert [werknemer] dat [werkgever] wordt veroordeeld aan hem het loon te betalen opdat dit in overeenstemming is met zijn functie van ploegbaas, zijn leeftijd en dienstjaren, waarbij als uitgangspunt kan dienen zijn salaris per ultimo 2003, vermeerderd met eventuele verhogingen die vanaf 1 januari 2004 - conform de bepalingen van de CAO - van kracht zijn. 2.2 Aan deze vorderingen legt [werknemer] kort gezegd ten grondslag dat hij op 16 september 2003 door [werkgever] eenzijdig en op ondeugdelijke gronden uit zijn functie van ploegbaas is gezet en teruggeplaatst is in de functie van galvaniseur met een (trapsgewijs doorgevoerde) verlaging van het salaris. 2.3 Ten verwere heeft [werkgever] in de eerste plaats aangevoerd dat er geen spoedeisend belang in deze zaak is. [werknemer] heeft op 12 september 2003 met de functiewijziging ingestemd, hij is per 1 oktober 2003 zonder enig woord van protest als galvaniseur aan de slag gegaan en hij heeft pas op 28 april 2004 de onderhavige vordering ingesteld. Verder is er van een ernstige salarisverlaging die een spoedeisende procedure zou rechtvaardigen geen sprake: het salaris van [werknemer] wordt in vijf driemaandelijkse stappen van telkens € 62,99 bruto aangepast aan het salaris van galvaniseur. 2.4 Zoals ter zitting reeds is aangegeven onderschrijft de kantonrechter dit verweer niet. Vaststaat dat [werknemer] bij monde van zijn raadsman kort na 16 september 2003 heeft geprotesteerd tegen de functieverlaging en dat [werknemer] daarna, in het besef dat een goede werkverhouding moest worden behouden en zolang mogelijk moest worden vermeden het geschil op de spits te drijven, intensief, doch vruchteloos, heeft geprobeerd een oplossing in der minne te bereiken. Onder deze omstandigheden past het niet dat [werkgever], zoals zij thans doet, aanvoert dat [werknemer] thans, na het verstrijken van zeven maanden, geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen meer zou hebben. Indien er inderdaad sprake zou zijn van een ongegronde functie- verlaging dan heeft [werknemer] wel degelijk een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, zelfs indien er tot op dit moment geen en in de nabije toekomst slechts een geringe salarisverlaging aan de orde zou zijn. 2.5 [werkgever] heeft voorts aangevoerd dat [werknemer] heeft ingestemd met de functiewijziging. Dat is volgens [werkgever] gebeurd tijdens een gesprek dat zijn chef [werknemer] en de personeelsfunctionaris [werknemer] op 12 september 2003 met [werknemer] hebben gevoerd. Ook dit verweer gaat niet op. Zelfs indien [werknemer] er in het genoemde gesprek mee zou hebben ingestemd dat hij geen ploegbaas meer zou zijn - dit wordt overigens door [werknemer] met klem betwist -, dan nog kan van een onvoorwaardelijke instemming van [werknemer] met deze verandering in zijn rechtspositie niet worden gesproken, nu door hetgeen [zijn chef] en [de personeelsfunctionaris] ter zitting hebben verklaard vaststaat dat mogelijke salarisconsequenties van de functieverlaging in het gesprek van 12 september 2003 niet aan de orde zijn geweest, dat de salarisverlaging pas bij brief van 16 september 2003 aan [werknemer] in het vooruitzicht is gesteld en [werknemer] zich daar in ieder geval niet akkoord mee heeft verklaard. 2.6 [werkgever] heeft in de derde plaats aangevoerd dat een wijziging in de organisatiestructuur bij [werkgever] vanaf januari 2002 met zich meebracht dat de functie van ploegbaas een iets andere inhoud kreeg. Er werd een wat zwaarder accent gelegd op de taak van de ploegbaas om de wensen en inzichten van de leiding van het bedrijf aan zijn ploeg over te brengen. In dit opzicht functioneerde [werknemer] volgens [werkgever] niet goed. Zijn optreden binnen de ploeg werd eerder gekenmerkt door een kritische houding dan door een loyale houding ten opzichte van de leiding. Daarop is [werknemer] geregeld aangesproken maar zijn houding verbeterde niet, aldus [werkgever]. 2.7 [werknemer] van zijn kant beaamt dat er inderdaad sprake is van een communicatieprobleem binnen [werkgever] tussen de bedrijfsleiding en de werkvloer. De oorzaak van dit probleem ligt volgens [werknemer] echter geenszins in zijn functioneren. Integendeel, hij stelt zich veel moeite te hebben getroost de bij het werk in zijn ploeg naar voren komende vragen en problemen zo adequaat mogelijk door te geleiden naar de leiding. In plaats van hieruit een negatieve houding bij [werknemer] te destilleren zou de leiding er volgens [werknemer] beter aan doen de door hem aangedragen informatie op een zinvolle manier te behandelen. 2.8 De kantonrechter is geneigd het gelijk hier meer te leggen bij [werknemer] dan bij [werkgever]. Een aanknopingspunt hiervoor vormt in de eerste plaats de vaststaande omstandigheid dat [werknemer], die in 1989 als galvaniseur in dienst was gekomen, in 1995 door de bedrijfsleiding is gevraagd om ploegbaas te worden en dat er tot de verandering in de organisatiestructuur per begin 2002 in het functioneren van [werknemer] als ploegbaas geen enkel probleem is geweest. Verder wijst de kantonrechter erop dat [werkgever] in de conclusie van antwoord (punt 6) onder meer heeft opgemerkt dat de ploegbaas ervoor dient te zorgen dat de sfeer en de motivatie binnen de ploeg goed is en dat door [werkgever] niet wordt betwist (punt 17) dat [werknemer] met zijn collega's goed kan samenwerken. Er lijkt dan ook eerder een probleem in de leiding van [werkgever] dan in het functioneren van [werknemer] als ploegbaas aanwezig. 2.9 Wat er verder van deze kwestie ook zij, duidelijk is in ieder geval dat er volstrekt onvoldoende grond is voor een zo ver strekkende maatregel als een eenzijdige functieverlaging met dienovereenkomstige benedenwaartse aanpassing van het salaris. De conclusie is dan ook dat [werkgever] gehouden is die wijzigingen terstond en geheel ongedaan te maken. 2.10 De vorderingen zullen worden toegewezen en [werkgever] zal als de in het ongelijk te stellen partijen in de proceskosten worden verwezen. 3. De beslissing De kantonrechter: rechtdoende op de voet van het bepaalde in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: veroordeelt [werkgever] om [werknemer] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden als ploegbaas en hem deze ongehinderd te laten vervullen, dit op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [werkgever] daarmee na betekening ingebreke blijft, dit gerekend vanaf de derde werkdag na betekening; veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] het loon te betalen opdat dit in overeenstemming is met zijn functie van ploegbaas, zijn leeftijd en dienstjaren, waarbij als uitgangspunt kan dienen zijn salaris per ultimo 2003, vermeerderd met eventuele verhogingen die vanaf 1 januari 2004 - conform de bepalingen van de CAO - van kracht zijn; veroordeelt [werkgever] in de kosten van dit geding aan de zijde van [werknemer] gevallen en tot op heden begroot op € 83,78 wegens dagvaardingskosten, € 102,-- wegens griffierecht en € 180,-- wegens gemachtigdensalaris; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 25 mei 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.