Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1804

Datum uitspraak2004-06-15
Datum gepubliceerd2004-06-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/050158-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 5 en 163 Wegenverkeerswet; gevaarzetting; ongeval met dodelijk slachtoffer; weigeren bloedonderzoek


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VERKORT VONNIS Uitspraak: 15 juni 2004 Parketnummer: 17/050158-03 VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [A] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 1 juni 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. TELASTELEGGING Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. PARTIËLE VRIJSPRAAK De rechtbank overweegt omtrent het primair telastegelegde het volgende. Uit het proces-verbaal valt op geen enkele wijze met een voldoende mate van zekerheid af te leiden wat de oorzaak is geweest van het ongeval, zodat de aanzienlijke mate van verwijtbaarheid van verdachte aan het ontstaan daarvan, en die nodig is om tot een bewezenverklaring van het primair telastegelegde feit te kunnen komen, niet vastgesteld kan worden. Gelet daarop dient verdachte van het primair telastegelegde feit te worden vrijgesproken. NADERE BEWIJSOVERWEGING Het subsidiair onder 2. tenlastegelegde feit kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezenverklaard nu én niet is vast komen te staan dat het ongeval geheel buiten verdachte om is ontstaan en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt aan het ontstaan van het ongeval, door welk ongeval de veiligheid van het verkeer in gevaar werd gebracht. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht het subsidiair onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: subsidiair, onder 1.: hij op 21 september 2003 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend; subsidiair onder 2.: hij op 21 september 2003, nabij Drachtstercompagnie, in de gemeente Smallingerland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Klamersreed, komende uit de richting van Drachtstercompagnie en gaande in de richting Houtigehage, en toen met het door hem bestuurde motorrijtuig rijdende in een in die weg gelegen - gezien zijn rijrichting - sterk of scherp naar rechts voerende bocht, in plaats van op normale wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen en/of voldoende rechts te blijven houden, (nagenoeg) rechtdoor is gereden en daarbij of daarna is opgebotst tegen een in de aan de linkerzijde van die weg gelegen berm staande boom, waardoor een passagier van het door hem bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer] genaamd, is overleden en het door hem bestuurde motorrijtuig zwaar werd beschadigd, door welke gedragingen van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het subsidiair onder 1. bewezene levert op het misdrijf: Overtreding van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; Het subsidiair onder 2. bewezene levert op de overtreding: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID VERDACHTE De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 april 2004 en het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 3 mei 2004; - de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd/ingehouden. Verdachte is betrokken bij een ernstig ongeval, waardoor niet alleen het verkeer in gevaar is gebracht, maar waardoor ook een mede-inzittende om het leven is gekomen. Dat gevolg dient, naar het oordeel van de rechtbank mee te wegen in de hoogte van een op te leggen straf. Voorts is bewezenverklaard dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een alcoholonderzoek. Dat is een ernstig strafbaar feit, waarvoor landelijk geldende uitgangspunten zijn vastgesteld. De rechtbank zal voorts bij de strafoplegging rekening houden, met het feit dat verdachte betrokkenheid heeft getoond met de nabestaanden, en het feit dat is gebleken dat het ongeval voor verdachte ook grote psychische gevolgen heeft gehad. Bovendien is hij door zijn werkgever op staande voet ontslagen. Voorts houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het feit dat het Openbaar Ministerie er niet in is geslaagd de zaak binnen zes maanden aan te brengen, op grond waarvan de verdachte zijn rijbewijs na die zes maanden heeft teruggekregen. Mede om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding een zodanige straf op te leggen dat verdachte nogmaals zijn rijbewijs moet inleveren. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het subsidiair onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: ten aanzien van het subsidiair onder 1. bewezenverklaarde: Betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis. Een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. voorts Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van negen maanden. Bepaalt, dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot drie maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. ten aanzien van het subsidiair onder 2. bewezenverklaarde: Betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis. voorts Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van drie maanden. Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. C.E.M. Daan-van Brink en mr. M.R. de Vries, rechters, bijgestaan door mr. S. van de Steeg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2004.