Jurisprudentie
AP1347
Datum uitspraak2004-06-04
Datum gepubliceerd2004-06-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers04 / 5 WW44 AG1 A
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers04 / 5 WW44 AG1 A
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uitspraak in de zaak van de Jan de Jongstichting tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo betreffende de sloopvergunning van de Willibrordkerk en het daarbij behorende klooster
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 5 WW44 AG1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
de Jan de Jongstichting te Schaijk e.a., eisers,
gemachtigde: mr. W.A.A. Wernink,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo, verweerder.
Derde belanghebbende: Woningstichting St. Joseph te Almelo, vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. W. van de Wetering, advocaat te Enschede.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 4 december 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij besluit van 8 juli 2003 (verzonden 10 juli 2003) heeft verweerder aan Woningstichting St. Joseph te Almelo een sloopvergunning verleend voor het slopen van de Willibrordkerk en het daarbij behorende klooster te Almelo op het perceel Windmolenbroeksweg 2 te Almelo. Vergunninghoudster wil ter plaatse een appartementencomplex realiseren.
Voorts heeft verweerder bij besluit van of 14 augustus 2003 (verzonden 15 augustus 2003) besloten de Willibrordkerk niet aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Door de gemachtigden van eisers de Jan de Jong Stichting, respectievelijk mevr. R. de Jong te Schaijk en de Fondation Théodore Strawinksy, respectievelijk Mme. D. Strawinsky te Genève (Zwitserland) zijn bezwaarschriften tegen beide besluiten ingediend.
Tevens hebben eisers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de sloopvergunning totdat op hun verzoek om plaatsing van de Willibrordkerk op de gemeentelijke monumentenlijst onherroepelijk zal zijn beslist. Bij uitspraak van 29 augustus 2003 heeft de voorzieningenrechter de bestreden sloopvergunning geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar van eisers tegen die sloopvergunning zal zijn beslist.
Eisers zijn op 14 oktober 2003 gehoord door de Commissie van advies voor de bezwaarschriften. Deze commissie heeft op 12 november 2003 advies uitgebracht en heeft daarbij aan verweerder geadviseerd het bezwaarschrift van eisers tegen de sloopvergunning ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit van 4 december 2003 heeft verweerder besloten het advies van de commissie en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen over te nemen en het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren.
Verweerder heeft bij besluit van 12 december 2003 (verzonden 17 december 2003) het namens eisers ingediende bezwaarschrift tegen het niet aanwijzen van de Willibrordkerk als gemeentelijk monument – in afwijking van het advies van de bezwarencommissie- eveneens ongegrond verklaard.
Tegen beide besluiten is op 31 december 2003 namens eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft op 20 januari 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 11 mei 2004, met bijlagen, heeft mr. W. van de Wetering de zienswijze van vergunninghoudster ten aanzien van het beroep van eisers kenbaar gemaakt.
Bij schrijven van 13 mei 2004 heeft verweerder nog enkele nadere stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 mei 2004, waar eisers zijn verschenen bij gemachtigden mr. W.A.A. Wernink en K. De Jong, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door D.W. Bethlehem en J.M.T. Merkenij, ambtenaren van de gemeente Almelo. Namens vergunninghoudster zijn ter zitting verschenen J. Kamst en mr. H.I. Kienhuis, advocaat te Enschede en kantoorgenote van mr. W. van de Wetering, voornoemd.
3. Overwegingen
In de eerste plaats dient de rechtbank te beoordelen of eisers als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt en om die reden ontvankelijk zijn in hun beroep. Dienaangaande merkt de rechtbank op dat de Jan de Jong Stichting blijkens haar statuten ten doel heeft het organiseren, coördineren, en initiëren van alle activiteiten gericht op de bevordering van de studie van het werk van de architect Jan de Jong (1917-2001), die het ontwerp voor de Willibrordkerk heeft gemaakt, en het beheer van diens auteursrechten en alle andere rechten en verplichtingen, en het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het uitdragen van zijn gedachtegoed en het beheer van zijn auteursrechten en het samenwerken met instellingen en organisaties, die een gelijk of gelijksoortig doel nastreven. Gelet op deze doelstelling kan de Jan de Jong Stichting als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
Wat betreft de Fondation Théodore Strawinsky merkt de rechtbank op dat deze stichting blijkens de stukken het beheer voert over de artistieke nalatenschap van de kunstenaar Théodore Strawinsky (1907-1989). In de kerk bevindt zich een grote muurschildering van deze kunstenaar, welke door de sloop van de kerk verloren zal gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan mitsdien ook deze stichting als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
Voorts acht de rechtbank voldoende termen aanwezig om eisers mevr. R. de Jong en Mme. D. Strawinksy, als directe nabestaanden en beheersters van de nalatenschap, alsmede -vermoedelijk- houdsters van de auteursrechten van Jan de Jong respectievelijk Théodore Strawinsky, eveneens als belanghebbenden bij het bestreden besluit te beschouwen.
In geschil is de vraag of het bestreden besluit waarbij verweerder heeft besloten de bezwaren van eisers tegen de sloopvergunning voor de Willibrordkerk ongegrond te verklaren in rechte in stand kan worden gelaten. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Eisers stellen zich -kort samengevat- op het standpunt dat de Willibrordkerk vanwege de architectonische en kunsthistorische waarde ervan behouden moet blijven.
Enkele eisers hebben in februari en mei 2003 een procedure gestart teneinde plaatsing van de kerk op de gemeentelijke monumentenlijst te bewerkstelligen en daarmee het behoud van de kerk te verzekeren.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8.1.6 van de bouwverordening van de gemeente Almelo moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
Vast staat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor de sloop van de Willibrordkerk geen vergunning vereist was krachtens artikel 11 of artikel 37 van de Monumentenwet 1988, of krachtens een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening, zodat de weigeringsgrond als genoemd in artikel 8.1.6 onder c niet aan de orde is. Nu evenmin is gesteld of gebleken dat zich in het onderhavige geval een van de andere weigeringsgronden als genoemd in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening voordeed, was verweerder gehouden de gevraagde sloopvergunning te verlenen.
In dit verband merkt de rechtbank op dat de voorbescherming van artikel 3, zevende lid, van de Monumentenverordening 1997 van de gemeente Almelo ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet gold nu niet is gesteld of gebleken dat met betrekking tot de Willibrordkerk reeds een voornemen tot aanwijzing als beschermd monument bekend was gemaakt. Integendeel de o.a. door eisers ingediende verzoeken om de Willibrordkerk aan te wijzen als gemeentelijk monument zijn door verweerder bij besluit van 14 augustus 2003 (verzonden 15 augustus 2003) afgewezen. Tegen dat besluit is namens eisers bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 december 2003 ongegrond verklaard. Het namens eisers tegen dat besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van heden ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om de bestreden sloopvergunning op grond van de ten tijde van het nemen ervan bekende feiten en omstandigheden onrechtmatig te achten.
Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van eisers naar voren is gebracht merkt de rechtbank volledigheidshalve nog op dat de bescherming van het stads- of landschapsbeeld gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet als weigeringsgrond voor een sloopvergunning kan worden gebruikt. De Woningwet strekt ertoe gemeentebesturen een instrumentarium te verschaffen om de belangen van de veiligheid, de gezondheid en de welstand met betrekking tot bouwwerken te behartigen. De bepalingen van de bouwverordening inzake de sloopvergunning steunen op artikel 8 van de herziene Woningwet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad een bouwverordening vaststelt die -onder meer- voorschriften bevat omtrent het slopen, waaronder begrepen voorschriften omtrent het selectief slopen. Blijkens de memorie van toelichting op artikel 8 van de herziene Woningwet blijkt niet dat de wetgever, voor zover hier van belang, heeft beoogd op het gebied van het slopen een verruiming van de in de bouwverordening te regelen onderwerpen aan te brengen dan op grond van artikel 9 van de Woningwet 1962 mogelijk was. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Woningwet 1962 was met het bepaalde in artikel 9 van die wet met name beoogd om in de bouwverordening voorschriften te doen opnemen in het belang van de veiligheid bij het slopen. In verband hiermee bestond op basis van dat artikel en bestaat ook thans op basis van het huidige artikel 8 van de Woningwet niet de mogelijkheid specifieke planologische belangen als de stedebouwkundige en landschappelijke aspecten van het slopen in een in de bouwverordening opgenomen sloopvergunningenstelsel als toetsingscriterium op te nemen. De Wet op de Ruimtelijke Ordening, dan wel de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing, de Monumentenwet en de provinciale en gemeentelijke monumentenverordeningen vormen het aangewezen kader waarin een en ander dient worden geregeld.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Hetgeen ter zitting nog namens eisers naar voren is gebracht heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het beroep van eisers dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2004
door mr. M.L.J. Koopmans, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.