Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0441

Datum uitspraak2004-04-21
Datum gepubliceerd2004-06-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/06902
Statusgepubliceerd


Indicatie

X BV stelt het aanslagbiljet Vpb 1996 niet te hebben ontvangen. Hof: de inspecteur maakt niet aannemelijk dat het aanslagbiljet naar het juiste adres is verzonden en dat de aanslag binnen de driejaarstermijn is opgelegd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Amsterdam, belanghebbende tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen P, thans Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding 1.1. A heeft op 2 december 2002 namens belanghebbende beroep aangetekend tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 28 oktober 2002, betreffende de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1996 (hierna: de aanslag). Bij een brief van - kennelijk - 3 maart en een brief van 4 maart 2003 heeft belanghebbende haar beroep aangevuld. 1.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1996 geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan. De inspecteur heeft de aanslag, gedagtekend 15 december 1997, opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van f 50.000. Belanghebbende heeft op 23 september 2001 jaarstukken ingeleverd bij de inspecteur; de inspecteur heeft deze aangemerkt als een bezwaarschrift. De inspecteur heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak niet ontvankelijk verklaard. Voorts heeft hij het belastbare bedrag ambtshalve verminderd tot f 17.120. Bij een beschikking van 14 december 2002 heeft de inspecteur het belastbare bedrag over 1996 verder verminderd tot nihil, in verband met de verrekening van een verlies van 1997. 1.3. Het beroep strekt naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, tot het ontvankelijk verklaren van het bezwaar en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot nihil, na verrekening van een verlies uit voorgaande jaren tot een bedrag van f 1.120. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 1.4. Ter zitting van 24 september 2003 zijn namens de inspecteur verschenen B alsmede C tot bijstand. Belanghebbende is niet verschenen. Uit navraag van de griffier is gebleken dat de oproep voor de zitting weliswaar naar het juiste adres is verzonden, maar dat deze oproep belanghebbende volgens haar niet heeft bereikt. Behandeling van het beroep heeft niet plaatsgevonden. 1.5. Belanghebbende heeft op 1 november 2003 een brief met bijlagen bij het Hof bezorgd. 1.6. Ter zitting van 5 november 2003 zijn verschenen de directeur van belanghebbende, A voormeld, alsmede namens de inspecteur B, tot bijstand vergezeld van C. De inspecteur heeft ter zitting twee stukken overgelegd. Belanghebbende heeft van deze stukken kunnen kennisnemen en hij heeft zich er over kunnen uitlaten. 1.7. De beroepen van belanghebbende betreffende de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 1996 tot en met 2000 (respectieve kenmerken: P02/06902, P02/06903, P02/6904, P02/6905 en P02/6906) zijn met instemming van partijen gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is op 10 juli 1992 opgericht onder de naam XA B.V. en heeft vanaf de oprichting tot 1 januari 1994 deel uitgemaakt van de fiscale eenheid met als moedermaatschappij Y B.V. Op 7 juli 1994 verkoopt laatstgenoemde vennootschap de aandelen in belanghebbende aan Staal Bankiers. Op 24 augustus 1994 is de naam van belanghebbende gewijzigd in XB B.V. en vervolgens op 17 februari 1995 in X B.V. 2.2. Op 4 november 1994 worden de aandelen in belanghebbende verworven door Z N.V. Volgens een tot 28 februari 2003 bijgewerkte publicatie van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam zijn de aandelen belanghebbende nog steeds voor 100% in handen van Z N.V. en is A (hierna: de directeur) als directeur van belanghebbende alleen en zelfstandig bevoegd belanghebbende te vertegenwoordigen. De directeur is tevens (middellijk) enig aandeelhouder van belanghebbende. Hij is gehuwd met D (hierna de echtgenote). 2.3. Belanghebbende exploiteert een galerie genaamd E (hierna: de galerie). 2.4. Blijkens de overgelegde jaarstukken voor wat betreft de jaren 1996 en 1997, de "Voorlopige jaarcijfers 1998" voor wat betreft het jaar 1998 en de "Voorlopige jaarcijfers 1999 + 2000" voor wat betreft de jaren 1999 en 2000 heeft de galerie in die jaren de volgende belastbare winsten behaald: (1996) f 1.120; (1997) f 201.715 negatief; (1998) f 84. 697; (1999) f 115.841 negatief; en (2000) f 91.148. 2.5. De inspecteur heeft over de jaren 1996 tot en met 2000 een boekenonderzoek ingesteld, onder meer voor de vennootschapsbelasting. Hij heeft het onderzoek op 2 mei 2001 aan belanghebbende aangekondigd; de eerste dag van het onderzoek was 3 januari 2002. Het rapport is uitgebracht op 2 augustus 2002 en bevat de volgende correctievoorstellen. 1996: winst volgens jaarstukken f 1.120 afschrijving inventaris en inrichting - 16.000 voorgestelde winst f 17.120 1997: winst volgens jaarstukken f 201.715 negatief afschrijving inventaris en inrichting - 43.454 inkoopkosten - 34.270 disposities - 18.000 betalingen kunstenaars - 12.773 privé-uitgaven - 40.185 gebruikelijk loon - 78.000 negatief voorgestelde winst f 131.033 negatief Voorgesteld wordt dit verlies als volgt te verrekenen: (1995) f 50.000; (1996) f 17.120; en (1998) f 63.913. 1998: winst volgens jaarstukken f 84.697 afschrijving inventaris en inrichting - 43.407 omzetfactuur - 17.000 niet gedocumenteerde uitgaven - 57.321 kasuitgaven - 29.965 gebruikelijk loon - 84.000 negatief voorgestelde winst - 148.390 Voorgesteld wordt een verlies uit 1997 ad f 63.913 te verrekenen. 1999: winst volgens jaarstukken f 115.841 negatief afschrijving inventaris en inrichting - 37.551 aansluitingsverschillen - 96.177 doorbelasting maandelijkse opnames - 120.000 doorbelasting kosten - 39.900 kosten F - 4.317 onjuiste boekingen omzet - 67.082 privé-uitgaven - 26.704 uitgaven geen kosten - 13.246 gebruikelijk loon - 84.000 negatief voorgestelde winst - 205.136 2000: winst volgens jaarstukken f 91.148 afschrijving inventaris en inrichting - 37.551 aansluitingsverschillen - 279.547 doorbelasting kosten - 41.895 onjuiste boekingen omzet - 81.206 privé-uitgaven - 18.502 uitgaven geen kosten - 13.965 gebruikelijk loon - 84.000 negatief voorgestelde winst - 479.814 De inspecteur heeft het rapport, waarin voornoemde correctievoorstellen worden gemotiveerd, bij brief van 8 augustus 2002 aan belanghebbende toegezonden. Het rapport behoort tot de gedingstukken. 2.6. Op 9 september 2002 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de directeur van belanghebbende, de toenmalige belastingadviseur van belanghebbende, G, alsmede de controlerende ambtenaar en een andere medewerker van de Belastingdienst Ondernemingen P. Het verslag van dit rapport behoort tot de gedingstukken. 2.7. Bij de uitspraken op de bezwaren voor de onderscheiden jaren heeft de inspecteur de belastbare bedragen en de verliezen vastgesteld overeenkomstig de voorstellen uit het rapport, met dien verstande dat hij over 1998 de correctie omzetfactuur ad f 17.000 heeft laten vallen naar aanleiding van nader van belanghebbende ontvangen stukken. In zijn verweerschrift constateert de inspecteur dat de aanslagen voor 1999 en 2000 te laag zijn. 2.8. De in 1.1. vermelde brief van - kennelijk - 3 maart 2003, die de motivering van het beroep bevat, luidt als volgt: "Hierbij verzoek ik u om het bezwaarschrift alsnog ontvankelijk te verklaren en de aanslag conform de ingediende aangiften vast te stellen en rekening te houden met de verrekenbare verliezen over de oude jaren ad Hollandse guldens: f 72.300,--". 2.9. De in 1.1. vermelde brief van 4 maart 2003 luidt als volgt: "In aansluiting op mijn brief van 3 maart jl doe ik u hierbij nog de aanvullende informatie toekomen met betrekking tot de vordering in rekening-courant van [de echtgenote] op [belanghebbende]". Bij deze brief is een groot aantal bijlagen gevoegd, met korte toelichtingen daarop. 2.10. De op 1 november 2003 bij het Hof bezorgde brief van belanghebbende luidt als volgt: "Vooruitlopend op de zitting van aanstaande woensdag 5 november doe ik u hierbij alvast 2 ordners toekomen: ORDNER I Hierin treft u de inbreng van inventaris en voorraad per 1 september 1996 alsmede de rekening courant verhouding met [de echtgenote] over de periode 1 september 1996 tot en met 31 december 2000. ORDNER II In deze ordner treft u een antwoord en motivatie met betrekking tot het ingediende beroepschrift. Ik vertrouw u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd." De ordners bevatten onder meer (kopieën van) brieven, toelichtingen, verklaringen van de voormalige belastingconsulent, van de directeur en van de echtgenote, jaarstukken, overzichten van de rekening-courantverhouding met de echtgenote, inventarislijsten, polissen, facturen, bankafschriften, krantenknipsels alsmede een beschilderde deksel van een sigarendoos. Een deel van de inhoud was al in een eerder stadium ter kennis van het Hof gebracht. 2.11. Een door de inspecteur ter zitting overgelegde uitdraai van een hem ter beschikking staand bestand met adresgegevens vermeldt ter zake van belanghebbende dat zij met als ingangsdatum 17 mei 1996 en met als vervaldatum 30 mei 2002 is gevestigd op het adres A-straat xxx te P. 3. Geschil In geschil is of de inspecteur het bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard en, zo neen, of hij de aanslag heeft opgelegd binnen de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Indien dat het geval is, is voorts in geschil op welk bedrag de belastbare winst en de te verrekenen verliezen moeten worden vastgesteld. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 4.2. Voor het verhandelde ter zitting van 5 november 2003 verwijst het Hof naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van deze zitting. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Vaststaat dat de aanslag is gedagtekend 15 december 1997 en dat de jaarstukken, die door de inspecteur zijn aangemerkt als een bezwaarschrift, eerst op 23 september 2001 door de inspecteur zijn ontvangen. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat voor het jaar 1996 de Belastingdienst Q competent was, dat zij de aanslag nooit heeft ontvangen en dat de aanslag naar een verkeerd adres gestuurd zou kunnen zijn. De inspecteur heeft bij het verweerschrift een "duplicaat-aanslagbiljet" gevoegd, afgedrukt op papier van de Belastingdienst Ondernemingen P, waarop als toezendadres staat vermeld B-gracht xxx te P. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat voor het jaar 1996 de Belastingdienst Ondernemingen Q competent was en dat het adres op het duplicaat aanslagbiljet het adres van belanghebbende was op het moment van het vervaardigen (printen) van het duplicaat en dat dit niet zonder meer betekent dat dit adres ook op het originele aanslagbiljet stond vermeld. De inspecteur heeft in dit verband nog gesteld dat uit een door hem overgelegde bestandsuitdraai blijkt dat belanghebbende van 17 mei 1996 tot en met 30 mei 2002, op het adres A-straat xxx te P was gevestigd en dat dit adres ook door de Belastingdienst Ondernemingen Q moet zijn gebruikt. 5.2.1. Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onder a, Awr vangt die termijn aan met ingang van de dag ná die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Bekendmaking geschiedt, gelet op artikel 3:41, eerste lid, Awb, door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet. Ingeval van toezending heeft hierbij te gelden dat dit de terpostbezorging aan het juiste adres van de belastingplichtige moet zijn. Derhalve moet in de eerste plaats komen vast te staan dat bekendmaking aan het juiste adres heeft plaatsgevonden. Vervolgens kan de vraag aan de orde komen wanneer die bekendmaking heeft plaatsgehad ofwel wanneer de bezwaartermijn is aangevangen. 5.2.2. Het Hof oordeelt dat het aan de inspecteur is te bewijzen dat het aanslagbiljet (door de Belastingdienst Ondernemingen Q) naar het juiste adres van belanghebbende is verzonden. Gelet op hetgeen hieromtrent in het controlerapport is vermeld en door de inspecteur - niet weersproken door belanghebbende - is gesteld, gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende vanaf 1996 was gevestigd op het adres B-gracht xxx te P en dat derhalve dit adres ten tijde van de bekendmaking van de aanslag als het juiste adres heeft te gelden. Met het door de inspecteur overgelegde duplicaat-aanslagbiljet, dat die benaming overigens niet verdient, en de daarop ter zitting gegeven toelichting is hij naar 's Hofs oordeel geenszins erin geslaagd aannemelijk te maken dat door de ontvanger die op de voet van artikel 8 van de Invorderingswet 1990 bevoegd was de aanslag bekend te maken - naar het Hof begrijpt het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te Q - ten name van belanghebbende naar het hiervoor vermelde adres een aanslagbiljet vennootschapsbelasting 1996 is verzonden. Mitsdien moet ervan worden uitgegaan dat het aanslagbiljet niet aan belanghebbende is bekendgemaakt, althans niet op of rond de datum van dagtekening van het aanslagbiljet. Nu partijen omtrent de bekendmaking van de aanslag overigens niets hebben gesteld, terwijl vaststaat dat belanghebbende wel bezwaar tegen de aanslag heeft gemaakt, en het boeken-onderzoek op 2 mei 2001 aan belanghebbende is aangekondigd, acht het Hof het voor de hand liggend dat belanghebbende daarná, in de verdere loop van het jaar 2001, op de hoogte is geraakt van het bestaan van de aanslag over 1996. Onder de hier beschreven omstandigheden is het Hof van oordeel dat - met toepassing van het bepaalde in artikel 6:11 Awb - redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende, door eerst op 23 september 2001 een bezwaarschrift in te dienen, in verzuim is geweest. De inspecteur heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. 5.3.1. In de stelling van belanghebbende dat zij nooit een aanslag heeft ontvangen ligt naar het oordeel van het Hof de stelling besloten dat de in geschil zijnde aanslag niet tijdig is opgelegd. Over deze stelling oordeelt het Hof als volgt. Artikel 5, eerste lid, van de Awr bepaalt dat de vaststelling van een belastingaanslag geschiedt door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet en dat de dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. Ook voor de vraag of de aanslag binnen de driejaarstermijn is opgelegd is derhalve in beginsel de dagtekening van het aanslagbiljet bepalend. Dit is evenwel anders indien het aanslagbiljet na de datum van dagtekening ter post is bezorgd. In dat geval komt de datum van terpostbezorging in de plaats van de dagtekening van de aanslag. Ook hierbij heeft te gelden dat dit de terpostbezorging aan het juiste adres van de belastingplichtige moet zijn. 5.3.2. Op grond van het onder 5.2.2. overwogene oordeelt het Hof dat, nu de inspecteur niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij het aanslagbiljet aan het juiste adres van belanghebbende heeft gezonden, hij evenmin is geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat de aanslag is opgelegd binnen de in artikel 11, derde lid, Awr opgenomen termijn van drie jaar. De aanslag kan derhalve niet in stand blijven. 6. Proceskosten Nu het beroep gegrond is acht het Hof in beginsel termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Aangezien evenwel gesteld noch gebleken is dat belanghebbende proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, heeft het Hof geen aanleiding de inspecteur te veroordelen tot een proceskostenvergoeding. 7. Beslissing Het Hof: · verklaart het beroep gegrond; · vernietigt de uitspraak van de inspecteur; · verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar; · vernietigt de aanslag; en · gelast de Staat het gestorte griffierecht ad (€ 218) aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 21 april 2004 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Faase en Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Schiltkamp als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.