Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0289

Datum uitspraak2003-10-31
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.003223.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Leider criminele organisatie op het gebied van de Opiumwet (cocaine).
8 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

tegenspraak; GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 november 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/089091/00 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1960, thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2000 tot en met 10 december 2001 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een (of meer) andere (natuurlijke) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben, van hoeveelheden van een materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel welk(e) is/zijn aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet (te weten cocaïne en/of MDMA en/of MDA en/of N-Ethyl MDA en/of MMDA en/of amfetamine) en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, terwijl hij, verdachte, leider en/of oprichter en/of bestuurder was; 2. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 april 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Amsterdam en/of Vught en/of Heerlen en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 45 en/of 43 en/of 17 kilo) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 april 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Amsterdam en/of Vught en/of Heerlen en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat (een of meermalen) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 45 kilo) van (een) materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), binnen het grondgebied van Nederland wordt/worden gebracht en/of wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, -(telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of -(telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of -(telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of ander betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of - het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het onderhouden van telefonische contacten; 3. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2001 tot en met 15 april 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Heerlen en/of Amsterdam en/of en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat (een of meermalen) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (van 3 kilo respectievelijk 20 kilo) van (een) materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), binnen het grondgebied van Nederland wordt/worden gebracht en/of wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, -(telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of -(telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of -(telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of ander betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of - het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het onderhouden van telefonische contacten; 4. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2000 tot en met 25 januari 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Geldermalsen en/of Gilze Rijen en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, -(telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of -(telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of -(telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of ander betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld en/of - het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het onderhouden van telefonische contacten en/of - (een) hoeveelhe(i)d(en) 1-Fenyl-2-Propanon (BMK) binnen het grondgebied van Nederland heeft (doen) gebracht (brengen) en/of (mede) voorhanden gehad en/of - het met elkaar in contact brengen van een of meer personen; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2000 tot en met 25 januari 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Geldermalsen en/of Gilze Rijen en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen, opzettelijk hoeveelheden of een hoeveelheid 1-Fenyl-2-Propanon (BMK), in ieder geval (een) geregistreerde stof(fen) van categorie 1 van de bijlage I bij de richtlijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën heeft/hebben vervaardigd en/of in de handel heeft/hebben gebracht zonder vergunning van onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of (telkens) opzettelijk anders dan als houder(s) van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en anders dan als perso(o)n(en) of instelling(en) als bedoeld in artikel 4 van die wet een hoeveelheid 1 Fenyl-2-Propanon (BMK), in ieder geval (een) geregistreerde stof(fen) van categorie 1 van bijlage I bij de richtlijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van die wet voorhanden heeft/hebben gehad; 5. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2001 tot en met 01 september 2001 te 's-Hertogenbosch, (telkens) - een (of meer) wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een (of meer) (automatische) vuurwapen(s) en/of - munitie van categorie II en/of III, te weten munitie behorend bij voornoemd(e) wapen(s), heeft overgedragen en/of vervoerd en/of voorhanden heeft gehad. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat met de inzet van het opsporingsmiddel infiltratie jegens verdachte vanaf 24 augustus 2000, de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn geschonden. Meer in het bijzonder heeft de raadman betoogd dat in de onderhavige zaak op geen enkele wijze blijkt van een redelijk vermoeden dat verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit als bedoeld in artikel 126o lid 1 van het Wetboek van Strafvordering laat staan dat er sprake was van zodanig ernstige bezwaren jegens verdachte dat op grond daarvan de inzet van het middel infiltratie jegens verdachte gerechtvaardigd was. Naar het standpunt van de raadsman is sprake van een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak en moet het openbaar ministerie dientengevolge niet ontvankelijk worden verklaard. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman. Uit de zich in het dossier bevindende stukken, meer in het bijzonder het zogenaamde “BOB dossier”, blijkt dat in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, eerst op 15 maart 2001 een bevel tot infiltratie jegens de verdachte is afgegeven zodat de stelling van de raadsman feitelijke grondslag ontbeert en reeds hierom moet worden verworpen. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1, sub 2 primair, sub 3, sub 4 primair en sub 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. hij in de periode van 1 september 2000 tot en met 27 september 2001 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van hem, verdachte en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben, van hoeveelheden van een materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten cocaïne en het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, terwijl hij, verdachte, leider was; 2. primair hij op tijdstippen in de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 maart 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Vught, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op tijdstippen in de periode van 15 februari 2001 tot en met 15 maart 2001 te 's-Hertogenbosch en/of Oss en/of Heerlen en/of Gent (België), in elk geval in Nederland en/of in België, als Nederlander, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat meermalen opzettelijk 3 kilo respectievelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne), binnen het grondgebied van Nederland wordt/worden gebracht en/of wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, -(telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of -(telkens) zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of -(telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of ander betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en - het maken van (prijs)afspraken en - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld (ten behoeve van de aanschaf van de hierboven bedoelde hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en - het (doen) regelen van ontmoetingen en - het onderhouden van telefonische contacten; 4. primair hij op tijdstippen in de periode van 24 november 2000 tot en met 25 januari 2001 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, teneinde voor te bereiden en/of te bevorderen dat opzettelijk hoeveelheden van een materia(a)l(en) bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,wordt/worden bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, - een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of ander betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij (telkens) wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten: - het (doen) benaderen van mogelijke (ver)kopers en/of - het maken van (prijs)afspraken en/of - het (doen) vervoeren en/of betalen van geld en/of - het (doen) regelen van ontmoetingen en/of - het onderhouden van telefonische contacten en/of - een hoeveelheid 1-Fenyl-2-Propanon (BMK) (mede) voorhanden gehad en/of - het met elkaar in contact brengen van een of meer personen; 5. hij op tijdstippen in de periode van 01 maart 2001 tot en met 01 september 2001 te 's-Hertogenbosch, - een wapen van categorie II of III, te weten een automatisch vuurwapen en - munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, sub 2 primair, sub 3, sub 4 primair en sub 5 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de deelvrijspraak van het ten laste gelegde onder 4 primair overweegt het hof het volgende. Het hof acht niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van BMK uit Litouwen en de daaropvolgende handel in kleinere hoeveelheden BMK (delictsdossiers ZD03 1N-06D en ZD03 1N-06 E). Weliswaar blijkt uit deze dossiers, in het bijzonder de tapgesprekken, dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode veelvuldig contact heeft gehad met [betrokkenen 1, 2 en 3], echter naar het oordeel van het hof blijkt onvoldoende dat deze contacten wat betreft verdachte betrekking hadden op de invoer en handel in BMK. De bewezenverklaring ziet derhalve slechts op betrokkenheid van de verdachte zoals die volgt uit deeldossier ZD03 1 E-31. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit overweegt het hof onder meer dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte tezamen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie waarin op stelselmatige wijze werd gehandeld in verdovende middelen. Uit het verhandelde ter terechtzitting valt voorts af te leiden dat verdachte binnen die criminele organisatie een centrale rol speelde. Verdachte werd door medeverdachten, (tussen)handelaren, benaderd in verband met de aan- of verkoop van verdovende middelen en bracht hen vervolgens met elkaar en met andere leveranciers en afnemers in contact. Verdachte was tevens degene die contact onderhield met de “grootleverancier” [betrokkene 4]. Hij is er derhalve in grote mate voor verantwoordelijk dat verdovende middelen konden worden verkregen en afgezet. In zijn algemeenheid komt verdachte in de organisatie naar voren als een vertrouwenspersoon die een zeker gezag genoot. Zo werd zijn bemiddeling ingeroepen en nam hij de leiding op momenten dat transacties/leveringen mislukten althans dreigden te mislukken. Tekenend daarvoor is met name dat [medeverdachte 2] (zie dossier 1F-16A), verdachte benadert op het moment dat [betrokkene 4] de levering van de door hem bestelde 2 kilogram cocaïne niet nakomt. Verdachte springt dan voor [medeverdachte 2] in en tracht te bewerkstelligen, waarbij verdachte jegens [betrokkene 4] geweld gebruikt, dat door [betrokkene 4] alsnog twee kilogram cocaïne aan [medeverdachte 2] wordt geleverd, waarna hij als dat niet lukt ervoor zorg draagt dat [medeverdachte 2] zijn geld terugontvangt. Het is eveneens verdachte die na de “ripdeal” in België (zie dossier 1F-16B) vanuit zijn positie regelt dat het vooruitbetaalde bedrag via verschillende betrokkenen deels aan “de Italianen” wordt terugbetaald. Dat verdachte binnen de organisatie leider was blijkt in het bijzonder uit de omstandigheid dat hij initiatiefnemer was voor het gezamenlijk overleg en bezoek met de medeverdachten aan de nachtclub Elegance te Amsterdam, alwaar hij in aanwezigheid van [medeverdachte 2] bemiddelt bij de transactie met [betrokkene 4] waar ook [medeverdachte 2] bij betrokken was. Zijn leiderschap blijkt voorts met name uit het feit dat [medeverdachte 1] in opdracht van verdachte afnemers zocht voor de partij cocaïne van [betrokkene 4] en het geld voor de aankoop daarvan verzamelt. Het hof wijst in dit verband nog op een tapgesprek d.d. 16 februari 2001 te 14.04 uur (dossier 1F-16, pg 62) waarin zoals uit latere verklaringen van [medeverdachte 4] over dit gesprek blijkt, [medeverdachte 4] verdachte benadert over 3 kilogram cocaïne (cafe’s); “Heb jij iets vraagt [medeverdachte 4]….Hebben ze jou nog niet gebeld vraagt [verdachte]. Nee zegt koebi. Weet je wel die jongen uit Vught zegt [verdachte]. O die zegt [medeverdachte 4]. Die moest het van mij even regelen en die heb ook voor jou…. Zegt [verdachte].” Op grond van het voorgaande, gelet op de aard van de betrokkenheid van verdachte bij de criminele organisatie, acht het hof bewezen dat verdachte leider van die organisatie was. De overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 Uit de afgeluisterde tapgesprekken, de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris en de verklaring van verdachte ter zitting van het hof van 13 oktober 2001, blijkt ondermeer het volgende. Op 3 maart 2001 te 19.10 uur vraagt [medeverdachte 3] aan verdachte of er van zijn kant belangstelling bestaat voor de aankoop van 45 videobanden die zijn vriend, [betrokkene 4], kwijt wil. Ter zitting van het hof van 13 oktober 2003 heeft verdachte toegegeven dat het gesprek met [medeverdachte 3] betrekking had op de levering van een partij cocaïne. Op 3 maart 2001 omstreeks 22.30 uur spreekt verdachte af [medeverdachte 4] te ontmoeten in de Juliabar en op 4 maart 2001 om 00.15 uur maakt verdachte een afspraak met [medeverdachte 1] hem de volgende dag te ontmoeten. In de loop van 4 maart 2001 biedt [medeverdachte 1] aan een drietal personen iets te koop aan “…voor 45, dat eerst 60, 65 en 70 was…”, …”dat wordt verkocht per 10 voor 52 waarbij er nog 45 over zijn…”en waarvoor hij per 10 56 moet hebben…Op 5 maart 2001 om 9.59 uur bericht [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] genoeg te hebben aan 28 pokerspelen, waarmee hij blijkens het proces-verbaal van verhoor van 18 december 2001 bedoelde 28 kilo cocaïne te willen afnemen. (Hof: omdat [betrokkene 4] gedeeltelijke vooruitbetaling wenste heeft [medeverdachte 2] uiteindelijk slechts 2 kilo cocaïne besteld. De daarvoor benodigde fl. 45.000,- is door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] afgegeven met de bedoeling dit bedrag vervolgens via verdachte of [medeverdachte 4] ter beschikking te stellen van [betrokkene 4]. Op 5 maart 2001 ’s-avonds verzamelen verdachte , [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich in het cafe House of Billiards te Oss, waarna in verband met de beoogde levering van cocaine gezamenlijk een bezoek wordt gebracht aan [betrokkene 4] in de nachtclub Elegance te Amsterdam. In Amsterdam geeft [betrokkene 4] aan de 45 kilo cocaïne te kunnen leveren. Op 6 maart 2001 heeft verdachte gesprekken met een zekere Lap en Polo, waarin verdachte aangeeft “dat hij een hoop meer heeft” en “dat er genoeg is”. Op 6 maart 2001 ’s-avonds brengen verdachte en [medeverdachte 1] een bezoek aan [betrokkene 4] die dan in de Trigonbar te Gent (België) is. Op 6 maart 2001 om 1937 uur belt [medeverdachte 4] met verdachte met de mededeling dat hij net een collega heeft gebeld. Daarbij zegt [medeverdachte 4]:…”En hij…hij zegt…zullen zijn hier..” Op 7 maart om 00.33 uur belt [medeverdachte 4] vanuit de Juliabar met [medeverdachte 1]. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn dan op de terugweg vlakbij Den Bosch. Dit gesprek tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte] verloopt, voor zover hier van belang, als volgt: “[medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 4] even moet luisteren. [medeverdachte 1] is heel verkouden en hij heeft een loopneus en hij krijgt zijn lul niet meer omhoog. Op de achtergrond zegt [verdachte] hoe het met de schapen is. [medeverdachte 1] geeft de telefoon over aan [verdachte]. [medeverdachte 4] zegt ik ben binnen. [verdachte] komt aan de telefoon en zegt tegen [medeverdachte 4] jij voor mij zorgen hè. [medeverdachte 4] zegt is al klaar. [verdachte] zegt oké dan en wij zijn er vijf minuten. [medeverdachte 4] zegt oké ik ben binnen dus. In de loop van 7 maart 2001 blijkt dat de voor [medeverdachte 2] bestemde hoeveelheid van 2 kilo cocaïne niet is geleverd. Bij zijn pogingen alsnog van [betrokkene 4] geleverd te krijgen vraagt [medeverdachte 2] de bemiddeling van verdachte. [betrokkene 4] blijkt aanvankelijk slecht te bereiken. Uiteindelijk wordt door intensieve bemiddeling van verdachte bereikt dat [medeverdachte 2] uit handen van verdachte het door [medeverdachte 2] vooruitbetaalde bedrag terugkrijgt. In verband met de mislukte levering van cocaïne vindt op 7 maart 2001 om 13.27 uur een gesprek plaats tussen [medeverdachte 4] en verdachte, luidende, voorzover hier van belang: “R- Ja,ja,ja, ik probeer hem al te bellen, maar daar pakt niemand op eh… ik heb 2 nummers weet je wel, ik snap er geen kut van, het zou weet je wel… K- Nee, daarom. Ik heb gezegd, ik ga even bij mijn collega uitleggen, maar ik zeg jullie afspraak, maar daar was ik niet bij ja, toen zegt die man de schapen verkeerd gelopen zegt ie, slechte slacht of weet ik veel, ik zeg… R- War, slechte schapen? K- Ja, zegt zegt ie slecht, nee niet slechte schapen, maar slechte geslacht zegt ie (lacht). Naar beneden naar ’t staartje gesneden. Maar had ie nog..nog niet niks…..”. Uit vorenstaande hierboven weergegeven gesprekken blijkt voorts dat zowel voor als na het bezoek aan de nachtclub Elegance verdachte en [medeverdachte 1] serieus klanten hebben gezocht voor de afname van de 45 kilo, althans grote hoeveelheden daarvan. Dat een gedeelte van de door [betrokkene 4] aangeboden cocaïne ook daadwerkelijk aan verdachte is geleverd, althans beschikbaar is gesteld, leidt het hof af uit voormeld gesprek van 7 maart om 13.27 uur in combinatie met het gesprek van 7 maart 2001 om 00.33 uur. Anders dan in het gesprek van 13.27 uur, waarin in verband met de mislukte transactie van cocaïne aan [medeverdachte 2] [medeverdachte 4] spreekt van “schapen die verkeerd zijn gelopen” spreekt [medeverdachte 4] in voormeld gesprek om 00.33 uur op een vraag van verdachte hoe het met de schapen is gesteld, dat hij “binnen is”, hetgeen naar het oordeel van het hof onmiskenbaar duidt op een, althans wat betreft verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] geslaagde transactie in cocaïne. De overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 3 (1F-16b). Uit de afgeluisterde telefoongesprekken, processen-verbaal van observatie, processen-verbaal van de verhoren door de politie van [medeverdachte 2], [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt ondermeer het volgende. Op 10 maart 2001 te 16. 55 uur neemt het observatieteam van de politie waar dat de verdachte met [betrokkene 2] naar de tattooshop van [medeverdachte 2] te Heerlen gaat. De getuige [medeverdachte 2] verklaart hierover op 19 december 2001 bij de politie dat verdachte met [betrokkene 2] in de tattooshop kwam, dat [betrokkene 2] nogal opgefokt was, zei dat hij cocaïne moest hebben en dat hij een zwarte tas opende waar veel geld in zat. [medeverdachte 2] verklaart voorts dat hij niets kon leveren omdat hij nog niets had ontvangen van die [betrokkene 4] uit Amsterdam (het hof verstaat: [betrokkene 4]). Op 11 maart 2001 wordt [betrokkene 4] gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zegt dat hij net gebeld is door [alias] (het hof verstaat [verdachte]) en dat deze hem wil spreken. [betrokkene 4] zegt dat hij weet waarover:”[verdachte] wou horloges hebben. Die komen donderdag aan. Er zitten er twintig in een doosje. Als [verdachte] weet wanneer die klokjes komen is hij helemaal tevree. Op 14 maart 2001 te 18.36 uur ziet het observatieteam verdachte de Trigonbar in gaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte bevestigd dat hij in de avond en nacht van 14 op 15 maart 2001 met [medeverdachte 3] in de Trigonbar in Gent was, alwaar hij door [medeverdachte 3] werd voorgesteld aan de Italianen die daar kwamen in verband met een cocaïnedeal. Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 3] rond 10.00 uur de Trigonbar verliet en niet meer terug kwam omdat hij, zoals hem later bleek, was ontvoerd. Dit blijkt ook uit de volgende tapgesprekken. Op 15 maart 2001 te 00.23 uur wordt [medeverdachte 3] gebeld door Gassa(fonetisch). [medeverdachte 3] zegt dat hij met een paar Italiaanse jongens zit. “Die zitten helemaal gestresst want hun geld is weg”. Door het observatieteam wordt gezien dat verdachte de Trigonbar op 15 maart 2001 te 00.45 verlaat. Om 1.39 uur op diezelfde dag belt verdachte naar [betrokkene 2]. Verdachte zegt dat hij [betrokkene 2] dringend even moet zien. “Hoe is het met alles”, vraagt [betrokkene 2]. “Kut volgens mij”, zegt verdachte. Op diezelfde dag om 16.21 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 2]. “Het is zwaar uit de hand gelopen daar zegt [medeverdachte 1]”. “Dat denk ik ook zegt [medeverdachte 2]”. “Die bluffert, die mooiprater, die is ontvoerd door Italiano”, zegt [medeverdachte 1]. “Hun zijn nou even kijken, [verdachte] die zat er weer mee tussenin”. [medeverdachte 1] zegt [verdachte] is net hier. Hij heeft nog niet geslapen. Ze zijn geript, zes en halve ton is dat schepijs kwijt. Uit het dossier blijkt voorts dat ook na de ripdeal in België tussen betrokkenen nog vele contacten met betrekking tot de mislukte transactie zijn geweest. Zo wordt op 9 mei 2001 door het observatieteam van politie gezien dat verdachte wenkt naar de drie inzittenden van een donkerblauwe Volkswagen Golf met een Italiaans kenteken en even later met die inzittende binnen gaat bij café “De Movies” alwaar een gesprek plaatsvindt met [medeverdachte 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4]. Op 22 mei 2001 wordt een gesprek opgenomen in een auto tussen [betrokkene 5] en de verdachte. Verdachte zegt tegen [betrokkene 5]; “ [betrokkene 4] moet zes en halve ton betalen… en… er nu anderhalve ton betaald…. Dus nog een half miljoen…. De Italianen zitten zwaar te pushen. Maar ze moeten mij niet bedreigen”. [betrokkene 5] zegt tegen verdachte; “Je moet je niet gek laten maken. Je moet zeggen ik heb er alles aan gedaan. Kijk als ze nou een miljoen van jou afpakken dan wordt het een ander verhaal maar jij hebt gewoon bemiddeld met die gekken.” Op 4 juni 2001 zit verdachte met [medeverdachte 4] in de auto. Verdachte zegt; “Ze hebben nog niet betaald aan die Italianen he.. [betrokkene 2] heeft honderdduizend betaald en ik heb samen met [medeverdachte 3] zo’n vijftig duizend gulden opgehaald voor een incasso… Dan moeten ze nog vijfhonderdduizend betalen.. en die Italianen zijn… nou zijn ze het zat, dus nou gaan ze die Jan… en [medeverdachte 3] misschien ook…”. Verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting in hoger beroep -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij nadat [medeverdachte 3] was weggegaan nog enige tijd in de Trigonbar is gebleven, daar op een gegeven moment door de Italianen werd benaderd en bedreigd omdat de cocaïne niet werd geleverd en zij hun geld te weten fl. 650.000,- terug wilden en dat hij daarom heeft geprobeerd om het geld terug te halen bij [betrokkene 4].” Verdachte heeft voorts verklaard dat de Italianen iedereen onder druk bleven zetten en zij hem op een later tijdstip in een café in Eindhoven nog hebben gedreigd met de ontvoering van zijn kind als hij niet zou betalen. Ook nog nadat duidelijk was geworden dat [betrokkene 4] garant stond. De getuige [getuige 1] heeft op 13 februari 2002 bij de politie -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op enig moment door [betrokkene 2] is benaderd over een mislukte transactie met betrekking tot cocaïne waarmee een flink geldbedrag was gemoeid. Deze transactie had plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] , [verdachte], [medeverdachte 3] en [betrokkene 4] aan de ene kant en Italianen aan de andere kant. [getuige 1] begreep dat [medeverdachte 3] degene was die het geld had overgedragen en door de Italianen verantwoordelijk werd gehouden voor het mislukken van de deal en daarom werd ontvoerd. [getuige 1] verklaart voorts dat hij daarover meerdere telefoongesprekken heeft gevoerd met de verdachte. Er is een aantal ontmoetingen geweest tussen betrokkenen die handelden over het geld dat moest worden terugbetaald en wie dat moest doen. De ontmoeting tussen [verdachte], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] in Den Bosch was daar een voorbeeld van. Men kwam echter niet met geld over de brug. Verdachte stelde [betrokkene 4] verantwoordelijk voor de mislukte transactie. [getuige 1] hoorde van [betrokkene 2] dat hij fl. 100.000,- had betaald en dat [medeverdachte 3] f. 50.000,- had betaald aan een van de Italianen die “schepijs” werd genoemd. De getuige [getuige 2] heeft op 23 augustus 2001 tegenover infiltrant A 1029 verklaard dat de levering van een grote partij cocaïne een tijdje geleden fout was gelopen. Dat was in een café in België waar ook mensen uit Den Bosch bij waren. Er werd er een ontvoerd. De partij was voor de Italianen en de eigenaar van de kroeg zat er tussen. Het hof acht op grond van bovenvermelde taps en observatieverslagen, in samenhang met de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [medeverdachte 2], [getuige 2] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk dat verdachte in de ten laste gelegde periode handelingen heeft gepleegd ter voorbereiding of bevordering van de levering van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Het hof overweegt daartoe dat verdachte en de overige betrokkenen zich in bovenvermelde gesprekken bedienden van versluierd taalgebruik welk taalgebruik bevestiging vindt in de latere verklaringen van vooral [medeverdachte 2] en [getuige 1]. Met name uit laatstgenoemde verklaringen volgt dat verdachte met [betrokkene 2] voor de Italianen op zoek was naar een grote partij cocaïne en daartoe uiteindelijk een transactie tot stand heeft gebracht met [betrokkene 4]. Deze rol van de verdachte wordt nog eens geïllustreerd doordat –zoals uit het voorgaande blijkt- verdachte na het mislukken van de transactie door de Italianen werd aangesproken op betaling en zich hierop nog maandenlang intensief heeft ingezet om die betaling te regelen. De overwegingen met betrekking tot feit 5 Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op 7 juni 2001 in zijn woning, een wapen heeft laten zien aan twee Turkse mannen, maar dat deze mannen het wapen niet wilden kopen omdat het volgens hen een replica van een wapen betrof. Het hof acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Het hof stelt voorop dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep eveneens heeft verklaard dat hij er zelf vanuit ging dat het wapen dat hij op 7 juni 2001 aan de Turkse mannen heeft getoond een echt wapen was. Voorts blijkt uit een aantal zich in het dossier bevindende tapgesprekken en opgenomen vertrouwelijke gesprekken dat tussen verdachte en zijn medeverdachten met regelmaat werd gesproken over wapens en de daarvoor benodigde munitie. Zo zegt verdachte in een opgenomen gesprek van 14 maart 2001 tussen verdachte en [medeverdachte 3], gevoerd in personenauto [kenteken], tegen [medeverdachte 3] dat hij een Mac 11, een shotgun en een 357 heeft. In een opgenomen gesprek tussen verdachte en [betrokkene 5] d.d. 22 mei 2001 gevoerd in diezelfde auto zegt verdachte tegen [betrokkene 5]; “Ik neem er denk ik ook “een” mee voordat ik voor iets raars kom te staan. Dan zal ik hem voor zijn kut knallen”.…. “Ik heb een mooie nu. Zo’n 357”…. “Dat is een zware met die Hollowpoints er in”. “Ik loop voortaan continu met zo’n ding rond”. Ook voorafgaande aan 7 juni 2001, de dag waarop verdachte een wapen aan de twee Turkse mannen genaamd [getuige 3] en [getuige 4] heeft getoond, is tussen verdachte en zijn mededaders gesproken over wapens. In een opgenomen gesprek d.d. 4 juni 2001 tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] gevoerd in de meergenoemde personenauto zegt [medeverdachte 4] tegen verdachte; “en dan ik zeg ik ga jou belle…voor dinges… die eeh.. geweer. Heb jij niet meer?” [medeverdachte 4] verklaart hierover op 7 juni 2001 tegenover de politie dat het de bedoeling was dat aan [getuige 4] en een andere man een wapen zou worden verkocht en dat hij daartoe aan verdachte had gevraagd of hij aan hem een wapen kon leveren. Hij verklaart voorts dat beide Turkse mannen op 7 juni 2001 naar de woning van verdachte zijn gegaan en dat verdachte daar een wapen aan hen heeft getoond. De verklaring van [medeverdachte 4] wordt bevestigd door de verklaringen die bedoelde Turkse mannen, genaamd [getuige 3] en [getuige 4], op 9 juni 2001 bij de politie hebben afgelegd. Laatstgenoemde verklaringen houden -kort gezegd- in dat zij een wapen zochten, dat zij daartoe [medeverdachte 4] hebben benaderd en dat zij vervolgens op 7 juni 2001 in Den Bosch in de woning van een Nederlandse man zijn geweest, alwaar die man (lang, breed postuur en kaal) hen een wapen heeft getoond. Het hof stelt vast dat daar waar blijkens het dossier door verdachte en zijn mededaders werd gesproken over wapens en munitie, nooit door een van de betrokkenen gewag is gemaakt van het feit dat het zou gaan om een replica of replica’s van een vuurwapen of vuurwapens. [getuige 3] heeft in dat verband op 9 juni 2001 bij de politie verklaard dat het wapen dat door de verdachte aan hem werd getoond een echt wapen was. [getuige 4] heeft op diezelfde datum eveneens verklaard dat verdachte hem een wapen toonde, één waarvan hij schrok. Niet valt in te zien waarom [getuige 3] en [getuige 4] bij de politie zouden hebben verzwegen dat verdachte hen een replica van een vuurwapen had getoond. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat uit beider verklaringen blijkt dat zij vanuit hun militaire diensttijd verstand hadden van wapens (waarbij voor [getuige 4] geldt dat hij bij een op wapens gespecialiseerde eenheid heeft gezeten) en dat zij derhalve in staat moeten worden geacht een echt wapen van een replica te onderscheiden. Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte een vuurwapen van de categorie II of III voorhanden heeft gehad. Het hof acht op grond van de verklaring van verdachte tegenover [betrokkene 5] dat hij in het bezit was van een “zware” met die Hollowpoints er in”, in samenhang met het feit dat uit verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, aannemelijk dat verdachte ook munitie voorhanden heeft gehad. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde sub 1; is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde sub 2 primair; is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C (oud), van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij 10, tweede lid (oud) van die wet, in verbinding met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde sub 3; is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 1, 2 en 3 van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, in verbinding met artikel 10, derde en vierde lid (oud) en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A,B,C,en D (oud) van de Opiumwet en in verbinding met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 57 van dat wetboek. Het bewezen verklaarde sub 4 primair; is als misdrijf voorzien bij artikel 10a, eerste lid en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid in verbinding met artikel 10, derde en vierde lid (oud) en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A,B,C,en D (oud) van de Opiumwet en in verbinding met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 57 van dat wetboek. Het bewezen verklaarde sub 5; is als misdrijf voorzien artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a van die wet; en is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van die wet. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2001, NJ 2001, nr. 338 betoogd dat geen sprake kan zijn van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Nu immers in onderhavige zaak niet is gebleken dat [betrokkene 4] of een van de andere betrokkenen op enig moment daadwerkelijk verdovende middelen voorhanden heeft gehad of hierover kon beschikken (en er aldus vanuit moet worden gegaan dat [betrokkene 4] de verdachte en zijn medeverdachten heeft opgelicht) is er geen sprake van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikelen 10a van de Opiumwet en moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof overweegt het volgende. In het door de raadsman aangehaald arrest heeft de Hoge Raad -voorzover hier van belang- het volgende overwogen: r.o. 4.5 “De memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 4 september 1985, Stb. 1985, 495 (kamerstukken II 1982-1993, 17 975, nr. 3) houdt omtrent de strekking van artikel 10a van de Opiumwet onder meer het volgende in: (blz.4) “Verder moet worden bedacht, dat onder de huidige strafbepalingen wettig en overtuigend bewijs dat in verdovende middelen is gehandeld, veelal moeilijk te leveren is. Buiten twijfel dient immers te staan dat de handel inderdaad op heroïne of een andere drug met een onaanvaardbaar risico betrekking had. Daarbij komt dat de bestaande strafbepalingen niet aldus zijn opgezet, dat gemakkelijk vat te krijgen is op hen die de handel organiseren en deze financiëren. (..) Om aan deze bezwaren tegemoet te komen, wordt in het onderhavige wetsontwerp voorgesteld om: 1. als zelfstandig misdrijf een aantal handelingen strafbaar te stellen, welke beogen de handel in heroïne en andere drugs met onaanvaardbaar risico voor te bereiden of te bevorderen(…).” (blz. 6) “wel menen wij dat er aanleiding is om bepaalde voorbereidings-(of bevorderings-) handelingen die volgens de bestaande wet op zichzelf geen voltooid misdrijf of en strafbare poging daartoe opleveren als zelfstandig delict strafbaar te stellen. Een en ander komt dus neer op uitbreiding van de strafbaarheid in die zin dat bepaalde voorbereidingshandelingen die verband houden met de handel in verdovende middelen (als bedoeld in lijst I bij die wet) of die deze handel beogen te bevorderen niet langer straffeloos zullen zijn.” (blz.12) “Opgemerkt wordt nog eens, dat het trachten te bewegen een geheel zelfstandig misdrijf is waarbij noch een der vereisten voor strafbare poging is gesteld noch rekening wordt gehouden met de uitslag der handelingen.” r.o. 4.6 “De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, is in artikel 10a, eerste lid, van die wet dus als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het derde en vierde lid van de Opiumwet) deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandige karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan, zoals hier de inbeslagname van de door het Hof bedoelde heroïne”. Naar het oordeel van het hof is voor de vraag of sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet niet van belang of er daadwerkelijk een reële mogelijkheid bestaat of heeft bestaan om verdovende middelen te verwerven. Van belang is slechts dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet (in het onderhavige geval het verkrijgen van cocaïne) mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet te verrichten. Niet van belang is of het beoogde resultaat, in dit geval de levering van cocaïne, uiteindelijk daadwerkelijk gerealiseerd kan worden, bijvoorbeeld omdat er in het geheel geen cocaïne voorhanden is. Het hof overweegt dat, anders dan de raadsman stelt, uit het onderhavige dossier overigens geenszins blijkt dat [betrokkene 4], de verdachte en zijn mededaders nooit cocaïne tot hun beschikking hebben gehad. Echter, zelfs als aangenomen zou moeten worden dat [betrokkene 4] niet daadwerkelijk de beschikking over cocaïne heeft gehad, sluit dit gelet op hetgeen hierboven is overwogen naar het oordeel van het hof niet uit dat verdachte strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft gepleegd. Immers, vast staat dat verdachte met het opzet om van [betrokkene 4] cocaïne te verkrijgen, voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Het hof verwerpt aldus het verweer van de raadsman. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ook nog op andere wijze ernstige schade wordt berokkend. Bij de straftoemeting heeft het hof er rekening mee gehouden dat de verdachte zich in georganiseerd verband heeft bezig gehouden met de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daarbij onmiskenbaar een leidinggevende rol gespeeld en zich daarbij laten leiden door forse winsten die met dergelijke activiteiten gepaard gaan zonder zich te bekommeren om de vraag of de aldus op de markt gebrachte middelen een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de relatief beperkte tijd waarin is gebleken van strafbare feiten en deelname van verdachte aan het georganiseerd verband alsmede met het feit dat hij terzake opiumwetdelicten een beperkt en intussen gedateerd strafrechtelijk verleden heeft. Voorts heeft het hof er rekening mee gehouden dat het minder heeft bewezen verklaard dan de eerste rechter. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 9, 27, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 10a van de Opiumwet en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1, sub 2 primair, sub 3, sub 4 primair en sub 5 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1, sub 2 primair, sub 3, sub 4 primair en sub 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Ten aanzien van sub 1: "Het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven"; Ten aanzien van sub 2 primair: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C (oud) van de Opiumwet gegeven verbod"; Ten aanzien van sub 3: "Medeplegen van een feit bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (oud), voorbereiden of bevorderen door - een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken; - een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, - zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, - voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd”; Ten aanzien van sub 4 primair: Medeplegen van een feit bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet(oud), voorbereiden of bevorderen door - een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken; - een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, - zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, - voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit”; Ten aanzien van sub 5: ”Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of II, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a van die wet; en ”Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van die wet. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht jaar. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts als voorzitter Mrs. Otten en Valkenburg, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Verhagen als griffier Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 oktober 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1960, , thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 november 2002 ter zake van: Ten aanzien van sub 1: "Het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven"; Ten aanzien van sub 2 primair: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod"; Ten aanzien van sub 3: "Medeplegen van een feit bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door - een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken; - een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, - zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, - voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd”; Ten aanzien van sub 4 primair: Medeplegen van een feit bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door - een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken; - een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, - zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, - voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd"; Ten aanzien van sub 5: ”Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”. veroordeeld tot: negen jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met vrijspraak van hetgeen onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard.