Jurisprudentie
AP0119
Datum uitspraak2004-02-26
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-03/00003
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-03/00003
Statusgepubliceerd
Indicatie
inkomstenbelasting 2001 - kosten van verwerving - hardheidsclausule
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
26 februari 2004
nummer BK-03/00003
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 februari 2004, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is tot en met het jaar 2000 in dienst-betrekking bij A te Y. In September van dat jaar krijgt zij te horen dat het filiaal waar zij werkzaam is, in verband met slechte bedrijfsresultaten, per 31 december 2000 zal worden gesloten.
2. In verband met dreigend ontslag daagt belanghebbende haar werkgever voor de Kantonrechter te Y. Bij vonnis van de Kantonrechter van 6 maart 2002 wordt belanghebbendes vordering afgewezen en wordt zij veroordeeld in de proceskosten ter grootte van € 975. In het jaar 2001 en 2002 ontvangt belanghebbende declaraties wegens verleende rechtsbijstand van mr. B, advocaat te Y, voor een bedrag van in totaal € 4.959.32.
3. Aan belanghebbende is met dagtekening van 5 september 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd naar een verzamelinkomen van
€ 11.889. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
4. Belanghebbende is van de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Tussen partijen is in geschil of de in 2 genoemde proceskosten en kosten voor rechtsbijstand op het belastbaar loon in aftrek kan worden gebracht, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. De Wet op de inkomstenbelasting 2001 biedt geen mogelijk-heid tot het op het belastbare loon in aftrek brengen van kosten ter verwerving, inning en behoud van het loon. Aldus is tussen partijen ook niet in geschil dat de aanslag overeenkomstig de wettelijke bepalingen is opgelegd. Nu het de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet is toegelaten de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen, is het beroep in zoverre derhalve ongegrond.
6. Voor zover de grieven van belanghebbende moeten worden verstaan als een beroep op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: hardheidsclausule), inhoudende dat tegemoet moet worden gekomen een zich in haar geval voordoende onbillijkheid van overwegende aard, falen zij eveneens. De bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Een beroep op de hardheidsclausule, die immers een onbillijkheid van de wet impliceert, kan dan ook niet met vrucht aan de belastingrechter worden voorgelegd. Ook in zoverre is het beroep derhalve ongegrond.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 26 februari 2004 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen.
(Van Lingen) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.