Jurisprudentie
AO9722
Datum uitspraak2004-02-03
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRoermond
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/3017, 04/3211
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRoermond
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/3017, 04/3211
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / proportionaliteit.
Gesteld noch gebleken is dat de omstandigheden die hebben geleid tot het oordeel van verweerder dat met een lichtere maatregel kon worden volstaan pas na de inbewaringstelling zijn gebleken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze omstandigheden reeds bestonden op het tijdstip van inbewaringstelling. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat ook op dat moment met een lichtere maatregel had kunnen worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop de bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen niet in redelijkheid gerechtvaardigd was te achten. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Proc.nr. : AWB 04/3017
AWB 04/3211
Inzake : A,
volgens zijn verklaring geboren op [...] 1955 en van Soedanese nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling,
gemachtigde, mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 20 januari 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 21 januari 2004, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Voorts heeft bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van 21 januari 2004, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, verweerder bericht dat de vreemdeling in bewaring verblijft.
Verweerder is op 22 januari 2004 overgegaan tot opheffing van de bewaring.
Bij faxbericht van 27 januari 2004 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2004, alwaar, zoals aangegeven bij fax van 27 januari 2004, de vreemdeling noch zijn gemachtigde, mr. P.R. Klaver, is verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde ir. M. Petsch.
II. OVERWEGINGEN
Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat de vreemdeling een verzoek heeft ingediend om toekenning van een verblijfvergunning, omdat er sprake is van een schrijnende situatie, de zogenoemde ‘Nawijn-oproep’, waarop tot op heden niet is beslist. Voorts doet de vreemdeling een beroep op artikel 3 EVRM, omdat terugkeermogelijkheden niet voor handen zijn en op artikel 8 EVRM in verband met zijn gezinssituatie. Daarnaast heeft de vreemdeling niet eerder bericht ontvangen van de vreemdelingendienst dat hij zou worden uitgezet. Tenslotte, de vreemdeling was en is bereid zich aan de meldplicht te houden. Hij heeft zich immer aan de instructies van de autoriteiten gehouden. In plaats van de inbewaringstelling had met een lichter middel kunnen worden volstaan. De meldplicht is echter thans pas opgelegd.
Verweerder is van oordeel dat de bewaring rechtmatig is. De gronden worden ook niet betwist. Het feit dat op 22 januari 2004 is besloten met een lichtere maatregel te volstaan, maakt de inbewaringstelling niet vanaf de aanvang onrechtmatig.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat de omstandigheden die hebben geleid tot het oordeel van verweerder op 22 januari 2004 dat met een lichtere maatregel kon worden volstaan pas na de inbewaringstelling zijn gebleken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze omstandigheden reeds bestonden op het tijdstip van inbewaringstelling. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat ook op dat moment met een lichtere maatregel had kunnen worden volstaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop de bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen niet in redelijkheid gerechtvaardigd was te achten.
Het overige aangevoerde behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking meer.
Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 20 januari 2004 onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen.
Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 22 januari 2004, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 20 januari 2004 tot en met 21 januari 2004 schadevergoeding toekomt.
Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,-- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,-- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 95,-- is € 190,--.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* waarde per punt € 322,--;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 190,--;
- verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.J.M. Boogaard-Derix, in tegenwoordigheid van D.C. Tanghe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2004.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 190,-- (ZEGGE; HONDERD EN NEGENTIG EURO).
Aldus gedaan op 3 februari 2004 door mr. E.J.M. Boogaard-Derix.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: