Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9710

Datum uitspraak2004-05-19
Datum gepubliceerd2004-05-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307276/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 16 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster A] respectievelijk aan [vergunninghoudster B] vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor de bouw van een dienstwoning en een bedrijfshal ten behoeve van een transportbedrijf respectievelijk voor de bouw van een dienstwoning en een bedrijfshal ten behoeve van een herstelinrichting op de percelen [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel.


Uitspraak

200307276/1. Datum uitspraak: 19 mei 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonende onderscheidenlijk gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel. 1. Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 16 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster A] respectievelijk aan [vergunninghoudster B] vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor de bouw van een dienstwoning en een bedrijfshal ten behoeve van een transportbedrijf respectievelijk voor de bouw van een dienstwoning en een bedrijfshal ten behoeve van een herstelinrichting op de percelen [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij besluit van 5 november 2002 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 oktober 2003, verzonden op 28 oktober 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 6 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend. Op 22 januari 2004 is een reactie van [vergunninghoudster A] en [vergunninghoudster B] ontvangen. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. I.J. Verbaan, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door R. van der Meulen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghoudster A] en [vergunninghoudster B] gehoord, vertegenwoordigd door mr. G.C. Blom, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel. 2. Overwegingen 2.1. Appellanten hebben bij de voorzieningenrechter aangevoerd dat de bezwaren niet zozeer zijn gericht tegen de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de beide bouwplannen, als wel tegen de inrichting danwel ontsluiting van de bedrijven. De inrichting van beide bedrijven is zodanig gesitueerd dat de ontsluiting via de Albert van ’t Hartweg dient te geschieden, waartoe, aldus appellanten, deze weg zich niet leent. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bestreden besluit geen beslissing inhoudt over de ontsluiting van de percelen van de desbetreffende bedrijven en dat deze bezwaren in het kader van de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, welke inmiddels is opgestart ten behoeve van de in- en uitrit van de desbetreffende percelen, aan de orde kunnen komen. 2.2. Appellanten hebben hun beroep bij de rechtbank beperkt tot bovengenoemd bezwaar. In hoger beroep betogen appellanten dat de desbetreffende bedrijven niet onder milieucategorie 3 kunnen worden gebracht en dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 52 van de Woningwet. Niet gebleken is dat appellanten deze gronden niet redelijkerwijs in de procedure bij de rechtbank naar voren hadden kunnen brengen. Deze handelwijze is in strijd met een goede procesorde, zodat deze aspecten reeds hierom niet in de beoordeling van het hoger beroep kunnen worden betrokken. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004 328.