Jurisprudentie
AO9358
Datum uitspraak2004-04-22
Datum gepubliceerd2004-05-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3557 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-05-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3557 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zelf in zaak voorzien is een bevoegdheid, geen wettelijke verplichting.
Uitspraak
02/3557 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,[vestigingsplaats],
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 21 maart 2001 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van
28 november 2000, waarbij ten laste van haar de gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2001 is vastgesteld op 4,21%.
De rechtbank Leeuwarden heeft bij uitspraak van 30 mei 2002, registratienummer 01/408, het namens gedaagde tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en appellant veroordeeld tot betaling van proceskosten en vergoeding van griffierecht.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad van 15 april 2004, waar namens appellant is verschenen mr. P.T. van Arnhem, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door haar procuratiehouder R. Bergsma.
II. MOTIVERING
Bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie is er van uitgegaan dat de overname van het door gedaagde geëxploiteerde hotelbedrijf een overgang van een onderneming vormt in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, kort gezegd, omdat appellant onvoldoende onderzoek heeft verricht ter beantwoording van de vraag of de identiteit van het betreffende hotelbedrijf is bewaard gebleven. In hoger beroep erkent appellant de juistheid van dat oordeel. Niettemin heeft hij hoger beroep ingesteld, enkel, omdat naar zijn oordeel de rechtbank was gehouden de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, nu hangende het geding in eerste aanleg (alsnog) voldoende informatie voor handen is gekomen waarin een bevestiging zou zijn te vinden voor de juistheid van het bestreden besluit.
De Raad constateert dat de vestigingsplaats van gedaagde is gelegen in het arrondissement Middelburg, zodat de rechtbank Leeuwarden de aangevallen uitspraak onbevoegd heeft gegeven. In de omstandigheid dat beide partijen de juistheid van het oordeel van de rechtbank op zich zelf onderschrijven, vindt de Raad aanleiding de onbevoegdheid voor gedekt te verklaren en de uitspraak als bevoegd gedaan aan te merken.
De door appellant in hoger beroep aangedragen grond slaagt niet. Artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de rechtbank de bevoegdheid de rechtsgevolgen van een door haar vernietigd besluit of het vernietigde gedeelte daarvan (deels) in stand te laten. Een algemene wettelijke verplichting om van deze bevoegdheid gebruik te maken bestaat niet.
De rechtbank kon, gegeven de door haar gehanteerde vernietigingsgrond, ondanks het onmiskenbare belang van partijen bij een spoedige definitieve afhandeling van hun geschil, redelijkerwijs afzien van gebruikmaking van de haar in artikel 8:72, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen termen voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart voor gedekt de onbevoegdheid van de rechtbank;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.