Jurisprudentie
AO8807
Datum uitspraak2003-11-27
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-004624-02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-004624-02
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft, zonder enige (duidelijke) aanleiding, getracht een twaalfjarig meisje dat 's morgens vroeg aan het werk was in de winkel van haar oom, van het leven te beroven door plotseling en onverhoeds meerdere malen op haar te schieten.
6 jaar gevangenisstraf + schadevergoedingen.
6 jaar gevangenisstraf + schadevergoedingen.
Uitspraak
arrestnummer
rolnummer 23-004624-02
datum uitspraak 27 november 2003
verstek
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 12 juli 2001 in de strafzaak onder parketnummer 13/127048-02 van het openbaar ministerie
tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres 1[adres]
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting(en) in eerste aanleg van 28 juni 2001 en in hoger beroep van 4 september 2003 en 13 november 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging (voorzover in hoger beroep nog aan de orde) wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd.
Bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
-Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde-
op 4 maart 2000 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk B. [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet drie kogels op die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd;
-Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde-
op 4 maart 2000 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto kenteken [nummer], toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door een portier van voornoemde auto te forceren.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezengeachte levert op:
poging tot doodslag;
Het onder 3 bewezengeachte levert op:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 6 jaren gevangenisstraf met aftrek van de tijd die door verdachte in deze zaak reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank beslissingen genomen omtrent het beslag en tevens over de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals hieronder vermeld.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld -met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht- tot dezelfde straf en maatregelen als die de rechtbank heeft opgelegd en voorts dat het hof de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, zonder enige (duidelijke) aanleiding, getracht een twaalfjarig meisje dat 's morgens vroeg aan het werk was in de winkel van haar oom, van het leven te beroven door plotseling en onverhoeds meerdere malen op haar te schieten. Het slachtoffer heeft zich in het ziekenhuis moeten laten behandelen aan de door verdachte toegebrachte schotwonden. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan verdachte is te danken.
Verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Een dergelijke gebeurtenis kan -naar de ervaring leert- gedurende het verdere leven van het slachtoffer ernstige psychische gevolgen hebben.
Voorts heeft verdachte na de schietpartij een auto gestolen om zo zijn vlucht te vervolgen, waardoor hij schade aan de rechtstreeks benadeelde heeft berokkend.
Verdachte heeft door zijn daden tevens de rechtsorde ernstig geschokt.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 18 september 2003, is verdachte meerdere keren eerder ter zake van vermogensdelicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de voorwerpen aangeduid met de nummers 1, 2, 6, 8, 11, 14, 15 en 16 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het onder 1 bewezengeachte met behulp van deze voorwerpen is begaan, terwijl die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De wettelijk vertegenwoordigster van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft de vordering van de wettelijk vertegenwoordigster van de benadeelde partij terzake van materiele en immateriële schade ad fl. 7709,85 (€ 3498,58) toegewezen met toepassing van artikel 36f van het wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De bovengenoemde vordering zal dan ook tot een bedrag van € 3498,58 (bestaande uit: € 95,23 / fl. 209,85 ter zake van materiele schade en € 3403,35 / fl. 7500,-- terzake van immateriële schade) worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de wettelijk vertegenwoordigster van benadeelde partij, [benadeelde partij], de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 3498,58 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [slachtoffer 2], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij Brand bij wijze van voorschot tot een bedrag ad fl. 750,-- (€ 340,34) toegewezen met toepassing van artikel 36f van het wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw overeenkomstig artikel 421, lid 3, Wetboek van strafvordering gevoegd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De bovengenoemde vordering zal dan ook tot een bedrag van € 340,34 worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij Brand, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de
schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 340, 34 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep (voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen) en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen,
te weten: de voorwerpen aangeduid met de nummers 1, 2, 6, 8, 11, 14, 15 en 16 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het voorwerp aangeduid met nummer 12 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het voorwerp aangeduid met nummer 19 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Wijst toe de vordering van de wettelijk vertegenwoordigster van benadeelde partij, [benadeelde partij] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting
te betalen aan [benadeelde partij] (wonende te [adres]) een bedrag van € 3498,58 (drieduizendvierhonderdachtennegentig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 3498,58 (drieduizendvierhonderdachtennegentig euro en achtenvijftig eurocent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 69 (negenenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [ben[slachtoffer 2] (wonende te [adres]) een bedrag van € 340,34 (driehonderdveertig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot € 340,34 (driehonderdveertig euro en vierendertig eurocent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Asperen, Rodenburg en Schalken, in tegenwoordigheid van mr. Oosterhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2003.
Mr. Schalken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.