Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8595

Datum uitspraak2004-04-26
Datum gepubliceerd2004-06-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRoermond
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/16940, 04/17436
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / politiecel / wijziging grondslag / schadevergoeding. De vreemdeling is aansluitend op de onderbreking van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 570b Wetboek van Strafvordering in vreemdelingenbewaring gesteld. Die strafonderbreking heeft plaatsgevonden omdat de maximaal toegestane termijn van verblijf in een politiecel was overschreden. De rechtbank overweegt dat de enkele wijziging van de grondslag van de vrijheidsontnemende maatregel, gelet op de beschermende strekking die de achtergrond vormt voor de beperking van de duur van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel onder het regime van een politiecel, niet ertoe kan leiden dat een nieuwe tiendagentermijn een aanvang zou kunnen nemen, zodat de wijze van tenuitvoerlegging tot de overplaatsing voor onrechtmatig dient te worden gehouden. Het verzoek om schadevergoeding wordt derhalve toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Vreemdelingenkamer Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) Proc.nrs. : AWB 04/16940 en 04/17436 Inzake : A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1973 en van Marokkaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling, gemachtigde, mr. W. de Vilder, advocaat te Beek. tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. I. PROCESVERLOOP Op 12 april 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 13 april 2004, per gelijke datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 04/16940. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van 12 april 2004, op 15 april 2004 ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling in bewaring verblijft. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 04/17436 De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 20 april 2004 alwaar de vreemdeling in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ir. M. Petsch. Als tolk in de Arabische taal was aanwezig P. Belgareh. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland, beschikt niet over een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, heeft zich niet aangemeld bij de korpschef, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Het vorenstaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een misdrijf en is hij strafrechtelijk veroordeeld voor een misdrijf. Voormelde aan de in bewaringstelling ten grondslag gelegde gronden zijn als zodanig, met uitzondering van de grond dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats zou hebben, ook onbestreden gebleven. Ten aanzien van die bestreden grond overweegt de rechtbank, dat desgevraagd ter zitting is verklaard dat de vreemdeling op het door hem aangegeven adres niet staat ingeschreven. Dat maakt dat verweerder ook deze grond terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Dat, zoals namens de vreemdeling ter zitting is aangevoerd, de bewaringsmaatregel niet is opgelegd met als doel om de vreemdeling uit te zetten, maar er louter toe zou strekken dat de vreemdeling tijdens de onderbreking van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering in verband met - kort gezegd - een cellentekort, gedetineerd blijft, zodat de bewaringsmaatregel strijd oplevert met het beginsel van détournement de pouvoir kan aan vorenstaand oordeel niet afdoen. Immers, door de hiervoor weergegeven - onbestreden gebleven - gronden, waarop de bewaringsmaatregel is gebaseerd, wordt deze maatregel voldoende gedragen, terwijl voorts niet gebleken is dat bij verweerder daadwerkelijk het oogmerk om te vreemdeling uit te zetten zou ontbreken. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling op 14 april 2004 is gehoord ter zake van zijn identiteit. De vreemdeling staat onder verschillende namen bekend en weigert zijn echte naam te geven. Derhalve zal de vreemdelingendienst eerst de diverse dossiers verzamelen, waarna concrete verwijderingsactiviteiten worden opgestart. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling wordt gewerkt. Dat, zoals door de vreemdeling ter zitting is aangevoerd, er geen zicht op uitzetting is, nu de vreemdeling al eerder een aantal malen in bewaring heeft verbleven, welke maatregelen niet hebben geresulteerd in uitzetting, kan aan dat oordeel niet afdoen. De reden dat het niet tot uitzetting is gekomen bij de eerdere bewaringsmaatregelen is met name gelegen in het feit dat de vreemdeling het onderzoek naar zijn identiteit heeft gefrustreerd, in die zin, dat hij weigert zijn ware identiteit bekend te maken. Ter zitting is onbestreden gebleven gesteld dat de strafonderbreking van de vreemdeling heeft plaatsgevonden omdat de maximaal toegestane termijn van verblijf in een politiecel was overschreden. De vreemdelingenbewaring is evenwel aansluitend tot 16 april 2004 nog ten uitvoer gelegd in een politiecel. De rechtbank is van oordeel dat de enkele wijziging van de grondslag van de vrijheidsontnemende maatregel, gelet op de beschermende strekking die de achtergrond vormt voor de beperking van de duur van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel onder het regime van een politiecel, niet ertoe kan leiden dat een nieuwe zogenaamde 10-dagentermijn een aanvang zou kunnen nemen, zodat de wijze van tenuitvoerlegging vanaf 12 april 2004 tot de overplaatsing op 16 april 2004 voor onrechtmatig dient te worden gehouden. Gelet op het voorgaande dient het door vreemdeling op 13 april 2004 ingediende beroep voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring van 12 april 2004 tot 16 april 2004 gegrond en voor het overige ongegrond te worden verklaard. Nu het op 15 april 2004 bij de rechtbank ingekomen beroep betrekking heeft op hetzelfde onderwerp van geschil, moet de vreemdeling een belang bij een separate beoordeling daarvan worden ontzegd, zodat dit beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Ten aanzien van het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 maart 2004, nrs. 200400799/1 en 2003087890/1 welke in afschrift bij deze uitspraak zijn gevoegd, moet gelet op het hierboven overwogene worden gezegd dat de wijze van tenuitvoerlegging vanaf 12 april 2004 strijdig is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Gelet op het bepaalde in het vijfde lid van dat artikel, heeft de vreemdeling aanspraak op schadeloosstelling. De rechtbank stelt het bedrag van de schadeloosstelling vast op een bedrag van € 100,00, zijnde het verschil tussen het schadevergoedingsbedrag van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en het schadevergoedingsbedrag van € 70,00 voor elke dag dat in het huis van bewaring is doorgebracht, maal het aantal dagen dat de wijze van tenuitvoerlegging onrechtmatig is geweest. De rechtbank acht tevens termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van een beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,00; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep van 13 april 2004 (registratienummer AWB 04/16940) voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring van 12 april 2004 tot 16 april 2004 gegrond; verklaart dit beroep voor het overige ongegrond; verklaart het op 15 april 2004 ingekomen beroep (registratienummer AWB 04/17436) niet-ontvankelijk; wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 100,00; verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank; veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00, te vergoeden door de Staat er Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2004. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 100,00 (Zegge; eenhonderd Euro). Aldus gedaan op 26 april 2004 door mr. L.M.J.A. Dassen.