Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8098

Datum uitspraak2004-04-21
Datum gepubliceerd2004-04-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-03/02582
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzorgingshuis dient in casu niet in hoofdzaak tot woning. De gemeente heeft terecht het tarief voor niet-woningen toegepast. Centraal stond de vraag of de waarde van het verzorgingshuis in hoofdzaak, ofwel voor ten minste 70 percent, is toe te rekenen aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In deze zaak was beslissend dat ruimten die naast woondoeleinden ook andere doeleinden dienen, in het geheel niet aan woondoeleinden mogen worden toegerekend. Hierdoor werd het percentage van 70 niet gehaald.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE derde meervoudige belastingkamer 21 april 2004 nummer BK-03/02582 UITSPRAAK op het beroep van de stichting X, statutair gevestigd te Den Haag, tegen twee uitspraken van de directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen. 1. Aanslagen en bezwaar 1.1 Aan belanghebbende zijn wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, onderscheidenlijk het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Den Haag, voor het jaar 2003 twee op een aanslagbiljet verenigde aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag naar een heffingsmaatstaf van € a en naar tarieven van onderscheidenlijk € 5,25 en € 4,20 voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf. 1.2 De voornoemde heffingsmaatstaf is gebaseerd op een beschikking in de zin van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), welke beschikking nog niet onherroepelijk is komen vast te staan. 1.3 Belanghebbende heeft tegen de voornoemde aanslagen bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn uitsluitend gericht tegen het tarief dat bij de vaststelling van de onderscheidene aanslagen is toegepast. De Inspecteur heeft de bezwaren bij de bestreden uitspraken, die in een geschrift zijn vervat, afgewezen. 2. Loop van het geding 2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2 Het Hof heeft op verzoek van belanghebbende met toepassing van artikel 8:52, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. 2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 10 maart 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Verordening 3.1 De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 11 november 1997 de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1998 vastgesteld, welk besluit op 1 december 1997 bekend is gemaakt en op 1 januari 1998 in werking is getreden. Deze verordening is laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 18 oktober 2001. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is deze wijziging van de verordening op 12 november 2001 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, met de vermelding dat de wijziging van de verordening voor een ieder kosteloos ter inzage lag in het Gemeentelijk Informatiecentrum en de stadsdeelkantoren, en is deze wijziging op 1 januari 2002 in werking getreden. 3.2 De tekst van de verordening zoals deze laatstelijk is gewijzigd (hierna: de Verordening) behoort in kopie tot de stukken van het geding. 3.3 Artikel 5, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt. " Voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf bedraagt: a. de gebruikersbelasting: 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 2,62 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 4,20 b. de eigenarenbelasting: 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 3,27 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 5,25." In het volgende worden de hiervoor telkens onder 1 genoemde tarieven steeds zonder onderscheid aangeduid als 'het tarief voor woningen' en de onder 2 genoemde tarieven als 'het tarief voor niet-woningen'. 4. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 4.1 De onderwerpelijke onroerende zaak voorziet in huisvesting van bejaarden met een bepaalde graad van verzorging. 4.2 De onroerende zaak (hierna: het verzorgingshuis) kan als volgt worden beschreven. Er is sprake van een perceel grond ter grootte van 5.998 ca., waarvan 1.869 ca. is bebouwd. Het gebouw heeft vijf bouwlagen en een kelder. Op het platte dak bevindt zich een dakopbouw met technische installaties. Het gebouw omvat 118 aan gangen gelegen bejaardenappartementen. Deze bevinden zich op de eerste tot en met de vierde verdieping. Er zijn 115 eenpersoonsappartementen en drie tweepersoonsappartementen. In een eenpersoonsappartement bevinden zich een gecombineerde zit/slaapkamer, een badruimte met douche, wastafel en toilet en een entreehal met keukenvoorzieningen, niet geschikt zijnde voor het bereiden van warme maaltijden. Er zijn drie tweepersoonsappartementen. Deze verschillen van de eenpersoonsappartementen door de aanwezigheid van een zitkamer en een afzonderlijke slaapkamer. Op de begane grond bevinden zich de volgende ruimten: de entree, een recreatiezaal, een koffiekeuken, een binnentuin, een kapel, een grootkeuken, een koude keuken, een afwaskeuken een koelcel, een vriescel, een magazijn, kleedruimtes, magazijnen en bergingen, een linnenkamer, een bibliotheek, een mortuarium, technische ruimten, een bassin, een ruimte voor fysiotherapie, een ruimte voor een kapper, een winkelruimte, gangen en voorts diverse kantoorruimten. Op de eerste verdieping bevinden zich ruimten met voorzieningen voor de verpleging van zieken. Op de vierde verdieping bevinden zich twee logeerkamers en twee personeelskamers. Op de tweede, de derde en de vierde verdieping bevinden zich elk een zusterpost met toilet, twee werkkasten, twee bergingen en een serviceruimte. De verdiepingen en de begane grond zijn met elkaar verbonden door vier trappenhuizen en drie personenliften. 4.3 In de grootkeuken op de begane grond worden dagelijks gemiddeld 350 warme maaltijden bereid, waarvan 115 voor intern gebruik. De overige maaltijden zijn bestemd voor zelfstandig wonende oudere wijkbewoners. Deze hebben de keuze de maaltijden in het verzorgingshuis of thuis te gebruiken. Hierbij bestaat ook de keuze de maaltijd zelf te komen ophalen of te laten thuisbezorgen. Circa 400 zelfstandig wonende oudere wijkbewoners hebben een 'zorgabonnement' waarmee van diverse voorzieningen van het verzorgingshuis gebruik kan worden gemaakt. 4.4 De bruto vloeroppervlakte van het verzorgingshuis bedraagt 8.037 m². De bruto vloeroppervlakte van de appartementen bedraagt in totaal 4.038 m². 5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 5.1 Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het verzorgingshuis, voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Verordening, in hoofdzaak dient tot woning, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord. 5.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 6. Conclusies van partijen 6.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen, berekend naar het tarief voor woningen. 6.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 7. Overwegingen omtrent het geschil 7.1 Met betrekking tot de onderwerpelijke onroerende zaak zijn te dezen geen feiten en omstandigheden in het geding die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerendezaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ. Mitsdien stond het bepaalde in artikel 241 van de Gemeentewet er niet aan in de weg dat de Inspecteur de onderwerpelijke uitspraken deed. 7.2 Ingevolge artikel 220f, tweede lid, van de Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. 'In hoofdzaak' moet hierbij worden geduid als: voor ten minste 70 percent. 7.3 Partijen gaan er in hun onderscheidene standpunten van uit dat toerekening in de vorenbedoelde zin te dezen kan plaatsvinden naar de maatstaf van de bruto vloeroppervlakte van gedeelten die al dan niet als woning zijn ingedeeld of voor woondoeleinden zijn bestemd. Aldus representeert elke vierkante meter, ongeacht de functie waaraan deze kan worden toegerekend, een gelijk deel van de waarde. Naar het oordeel van het Hof geeft dit uitgangspunt geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het Hof partijen daarin volgt. 7.4 De Inspecteur heeft plattegronden van de begane grond en de verdiepingen van het verzorgingshuis in het geding gebracht. Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven bekend te zijn met deze plattegronden en de daaruit blijkende indeling. 7.5 De Inspecteur heeft voorts een overzicht in het geding gebracht (hierna: het overzicht), dat onweersproken is gebaseerd op de voornoemde plattegronden. 7.6 In het overzicht staat vermeld dat van de totale bruto vloeroppervlakte van 8.037 m² een deel van 4.038 m² dient tot woning. Tegen deze duiding heeft belanghebbende zich niet verzet, zodat van de juistheid hiervan moet worden uitgegaan. 7.7 In het overzicht staat voorts (in de kolom 'algemeen') vermeld dat een deel van 2054 m² zowel dienstbaar is aan woondoeleinden als aan andere doeleinden. Hieromtrent heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat deze oppervlakte pro rato moet worden toegerekend aan wonen en aan zorg. 7.8 In het overzicht staat ook vermeld dat zich op de begane grond een keuken van 295 m² en een eet- en recreatiezaal van 190 m² bevinden. De Inspecteur rekent deze ruimten geheel noch gedeeltelijk toe aan woondoeleinden. Belanghebbende heeft zich hieromtrent op het standpunt gesteld dat van de oppervlakte van de keuken een deel van 125 m² en van die van de eet- en recreatiezaal een deel van 95 m² moeten worden toegerekend aan woondoeleinden, overeenkomstig het gebruik dat bewoners van het verzorgingshuis van deze voorzieningen maken in verhouding tot het gebruik daarvan ten dienste van anderen. 7.9 Indien de in 7.7 en 7.8 vermelde bemerkingen van belanghebbende bij het overzicht zouden worden gevolgd, zou ruim 71 percent van de oppervlakte van het verzorgingshuis aan de woonfunctie moeten worden toegerekend. 7.10 Voor de door belanghebbende blijkens zijn bemerkingen bepleite toerekening van de in kolom 'algemeen' van het overzicht vermelde oppervlakte, alsmede van een deel van de keuken en de eet-en recreatiezaal, aan woondoeleinden bestaat echter geen aanleiding nu de wet aan zodanige toerekening de eis stelt dat het moet gaan om delen van de onroerende zaak die volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Ruimten die naast woondoeleinden ook andere doeleinden dienen, mogen derhalve in het geheel niet aan woondoeleinden worden toegerekend. 7.11 Volgens de bijlage bij de pleitnota van belanghebbende zou de begane grond voor 35 percent, de eerste verdieping voor 50 percent en de tweede tot en met de vierde verdieping telkens voor 100 percent aan 'wonen' moeten worden toegerekend. Aldus komt belanghebbende op een gedeelte van (35 + 50 + 100 + 100 + 100)/500 = 385/500 is 77 percent dat aan woondoeleinden zou moeten worden toegerekend. 7.12 De Inspecteur heeft deze toerekening als te globaal en rekenkundig niet geheel juist betwist. Het Hof kan de Inspecteur hierin volgen. 7.13 Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Inspecteur genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het verzorgingshuis voor minder dan 70 percent en derhalve niet in hoofdzaak is toe te rekenen aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. 7.14 Mitsdien moet worden geoordeeld dat het verzorgingshuis niet in hoofdzaak tot woning dient en dat bij het opleggen van de aanslagen terecht het tarief voor niet-woningen is toegepast. 8. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 9. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld op 21 april 2004 door mrs. Vierhout, Van Walderveen en Visser. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Duijvendijk. (Van Duijvendijk) (Vierhout) aangetekend aan partijen verzonden: Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.