Jurisprudentie
AO7869
Datum uitspraak2004-04-20
Datum gepubliceerd2004-04-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/120018-02 (ontneming)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-04-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/120018-02 (ontneming)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank Amsterdam doet uitspraak in voorkenniszaak. Ontnemingsvordering.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: [nummer] (ontneming)
Datum uitspraak: 20 april 2004
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 5de meervoudige kamer D, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer [nummer], tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 5 en 6 april 2004.
1. De vordering
De vordering van de officier van justitie d.d. 3 maart 2004 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 176.402,40.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het onder 1 bewezenverklaarde feit waarvoor [verdachte] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.
2. Voorvragen.
--
3. Grondslag van de vordering.
[verdachte] is bij vonnis van de rechtbank van het arrondissement Amsterdam d.d. 20 april 2004 veroordeeld terzake van de navolgende strafbare feiten:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 46a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, opzettelijk gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde:
uitlokking van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, meermalen gepleegd.
4. Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit het
ambtsedige proces-verbaal van ambtshandeling, Co [nummer], d.d. 10 oktober 2002, opgemaakt door [naam], als buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de Economische Controledienst, inhoudende de verklaring van verbalisant, welke als bijlage AH13 bij het proces-verbaal tegen o.a. [verdachte] met [dossiernummer] gaat
blijkt dat:
[verdachte]
- € 5.196,80 provisie heeft betaald over de aankoop van 8.693 aandelen Kempen & Co N.V.
- € 2.725,20 provisie heeft betaald over de verkoop van deze aandelen en dat
- zijn brutowinst € 176.402,40 bedroeg.
De veroordeelde [verdachte], heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan verenigen met de wijze van berekenen van het voordeel en de uitkomst ervan, zij het dat uitgegaan moet worden van het netto voordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door middel van voornoemde strafbare feiten een netto voordeel verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 168.470,40 (€ 176,402,40 - € 7.932,00 (zijnde € 5.196,80 + € 2.725,20).
De rechtbank ontleent deze cijfers aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De verplichting tot betaling.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 168.470,40.
6. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
7. Beslissing:
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 168.470,40.
Legt op aan [verdachte] de verplichting tot betaling van € 168.470,40 (honderdachtenzestigduizendenvierhonderdzeventig euro en veertig eurocent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. P.K. van Riemsdijk en W.M.C. van den Berg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2004.