Jurisprudentie
AO7432
Datum uitspraak2004-03-26
Datum gepubliceerd2004-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200481603
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200481603
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte heeft een ander van het leven beroofd door met een vuurwapen op hem te schieten.
Door zo te handelen heeft de verdachte op grove wijze het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, van die ander geschonden. Daarnaast heeft de verdachte hennepplanten geteeld en aanwezig gehad. De uit hennepplanten verkregen stof is bij gebruik niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit.
Uitspraak
parketnummer 0975726403
tul 0909127202
datum uitspraak 26 maart 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 2 oktober 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 maart 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de inleidende dagvaarding, de nadere omschrijving tenlastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het hem onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenome als vermeld in het vonnis en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij M. [naam] als nader in het vonnis omschreven. Voorts is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
Tevens is met betrekking tot de door de politierechter te 's-Gravenhage op 31 juli 2002 onder parketnummer 0909127202 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, de tenuitvoerlegging gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Verzoeken tot aanhouding gedaan ter terechtzitting in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van verdachte de verzoeken die zij had gedaan en nader toegelicht in haar brief van 2 maart 2004 onder de punten 3, 4, 6 en 7 gehandhaafd. Ten aanzien van hetgeen onder punt 5 in bedoelde brief is vermeld, heeft de raadsvrouw in plaats van een verzoek tot reconstructie verzocht om een verklaring van een deskundige hieromtrent. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangegeven de verzoeken gedaan te hebben in verband met het beroep dat de verdediging doet op noodweer dan wel noodweer-exces.
Het hof zal de verzoeken van de raadsvrouw om de navolgende redenen afwijzen.
Het hof is van oordeel dat met betrekking tot de verzoeken genoemd onder 3 en 6 in casu slechts van belang is wat aan de verdachte vóór en ten tijde van het plegen van het onder 1 tenlastegelegde bekend was.
De verdachte wist blijkens zijn eigen verklaringen op het moment waarop hij op het slachtoffer E.M. [naam] schoot, niets van een mogelijk voornemen van [naam] om een ripdeal te plegen; evenmin is aannemelijk geworden dat hij daarmee toen rekening hield. Daarnaast is het hof van oordeel dat, ook wanneer er sprake zou zijn van een voorgenomen ripdeal, het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde hier niet minder ernstig door wordt. Het hof gaat er voorts vanuit dat de verdachte ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde weet had van het gewelddadige karakter van het slachtoffer; het horen van de genoemde getuigen kan dat niet anders maken.
Derhalve zijn de onderhavige verzoeken niet van belang voor enige door het hof te nemen beslissing.
Voorts zal het hof het verzoek van de raadsvrouw genoemd onder 4 afwijzen, nu reeds onderzoek is verricht naar de schootsafstanden, hetgeen geleid heeft tot de conclusie dat de schoten zijn afgevuurd tussen circa één en twee meter, respectievelijk circa twee en drie meter van het slachtoffer. Zijdens de verdachte is niets aangevoerd waaruit blijkt dat hij door het niet voeren van nader onderzoek op dit punt redelijkerwijs in zijn belang is geschaad.
Het hof zal ook het onder 5 bedoelde verzoek (zoals ter terechtzitting gewijzigd) afwijzen, nu het het beroep op noodweer zal afwijzen op grond van feiten en omstandigheden die aan het directe schieten vooraf gingen en ook niet aannemelijk is geworden dat een deskundigenrapportage als verzocht anderszins van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing.
Het onder 7 bedoelde verzoek zal het hof eveneens afwijzen, nu bedoelde getuigen reeds door de rechter-commissaris zijn gehoord en de verdediging toen in de gelegenheid is geweest deze getuigen te ondervragen. Zijdens de verdachte is niet gespecificeerd waarover aan deze getuigen in verband met het horen van getuige Uitvlugt ter terechtzitting van het hof nadere vragen wenselijk zouden zijn. De verdachte is gelet op het bovenstaande door de afwijzing van deze verzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdedigingbelang geschaad.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. doodslag,
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de
Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een wapen van
categorie II,
3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van verdachte het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer c.q. noodweer-exces.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het navolgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij eerst in de bijkeuken door het slachtoffer E.M. [naam] onder andere met een keukendeur in het gezicht werd geslagen. Toen de keukendeur dicht was is de verdachte (blijkens de verklaring van een getuige roepende "dit pik ik niet") naar een kelderkast gerend om daaruit een geladen vuurwapen te pakken.
Vervolgens is de verdachte met dat wapen teruggelopen naar de keuken. Daar aangekomen heeft hij de deur van die keuken opengedaan, is hij de bijkeuken binnengegaan en heeft hij herhaaldelijk op het slachtoffer [naam] geschoten, tengevolge waarvan deze is komen te overlijden.
Gelet op deze gang van zaken is niet aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte was geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer in de onderhavige zaak. De verdachte had, met name tussen het moment waarop de keukendeur in zijn gezicht was geslagen, waardoor hij zich in een andere ruimte bevond dan het latere slachtoffer, en het moment waarop hij gewapend de bijkeuken weer betrad, ruimschoots de mogelijkheid om zich aan de confrontaties te onttrekken, bijvoorbeeld door weg te lopen en (bijvoorbeeld door een raam) het pand te verlaten of door hulp (bijvoorbeeld van de politie) in te roepen, maar de verdachte heeft bewust gewapend de confrontatie met het slachtoffer [naam] opgezocht.
Ook zijn er geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het beroep op noodweer-exces wordt door het hof verworpen, nu dit beroep de verdachte niet toekomt, reeds omdat het niet aannemelijk is geworden, dat verdachtes handelen het gevolg is geweest van een wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, met onttrekking aan het verkeer van het wapen en de hagelpatronen en teruggave van de overige inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij M. [naam], wordt toegewezen.
Tevens heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de
duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, waartoe de verdachte bij vonnis van de politierechter te
's-Gravenhage op 31 juli 2002 onder parketnummer 0909127202 is veroordeeld.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een ander van het leven beroofd door met een vuurwapen op hem te schieten.
Door zo te handelen heeft de verdachte op grove wijze het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, van die ander geschonden. Daarnaast heeft de verdachte hennepplanten geteeld en aanwezig gehad. De uit hennepplanten verkregen stof is bij gebruik niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 april 2003 al eerder met justitie in aanraking is gekomen, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Ook heeft het hof acht geslagen op de psychiatrische rapportage d.d. 14 juli 2003 en de psychologische rapportage d.d. 22 juli 2003 van de verdachte, waarin de persoonlijke achtergronden van de verdachte worden weergegeven en waar mede wordt ingegaan op de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De verdachte is volledig toerekeningsvatbaar verklaard. Het hof maakt die conclusie tot de zijne.
Alles overziende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van nader te noemen duur in dit geval passend en geboden is.
Het hof heeft onder ogen gezien dat de mogelijkheid bestaat dat de door het hof opgelegde straf een zwaardere straf zal zijn dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, gelet op het feit
dat door het hof minder is bewezenverklaard dan in eerste aanleg is bewezenverklaard en de advocaat-generaal heeft
gevorderd, maar meent dat de door hem opgelegde straf desondanks geboden is, nu het totaal van de wel bewezen- verklaarde feiten die straf alleszins rechtvaardigt.
12. Beslag
Het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 9 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), dient te worden verbeurdverklaard, aangezien het onder 2 tenlastegelegde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 4 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), dient te worden onttrokken aan het verkeer,
aangezien het onder 1 tenlastegelegde feit met behulp van dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 8 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), dient te worden onttrokken aan het verkeer,
aangezien het onder 2 tenlastegelegde feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 3, 5, 6, 10, 11, 13 tot en met 18 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 12 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort.
13A. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft M. [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van
€ 3.312,59.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 3.312,59.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13B. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.312,59 ten behoeve van het slachtoffer M. [naam].
14. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 juli 2002 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoer-legging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond
dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuit-voerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 56, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
16. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het hem onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 9 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen).
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 4 en 8 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen).
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 3, 5, 6, 10, 11, 13 tot en met 18 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) aan de verdachte.
Gelast de bewaring van het inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 12 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) ten behoeve van de rechthebbende.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij M. [naam] tot het gevorderde bedrag van € 3.312,59 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.312,59 ten behoeve van het slachtoffer M. [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 66 (ZESENZESTIG) DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M. [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht en gelast de tenuitvoerlegging van de bij politierechter van 31 juli 2002 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van TWEE MAANDEN.
Dit arrest is gewezen door mrs. Reinking, Van Strien en Van den Berg, in bijzijn van de griffier mr. Bromet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2004.
Mr. Reinking is buiten staat dit arrest te ondertekenen.