Jurisprudentie
AO6624
Datum uitspraak2003-10-07
Datum gepubliceerd2004-10-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000760.03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-10-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000760.03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Het hof acht wettig en overtuigd bewezen diefstal en deelname aan een criminele organisatie. Tevens schadevergoeding opgelegd.
Uitspraak
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 februari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/059020-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres]
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 6 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging is de in eerste aanleg toegelaten wijziging en zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
2. op 24 juli 2002 te Leersum tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel heeft weggenomen sigaretten, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of (een van) zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak, te weten door het stukmaken van een ruit van die winkel;
3. op 19 juni 2002 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en/of een van zijn medeverdachten een zogenaamd kaartenrek tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegooid en met opgeheven bijl richting die [slachtoffer 1] is/zijn gelopen;
4. op 13 juni 2002 te Lichtenvoorde tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit Sigarenmagazijn [naam] heeft weggenomen een hoeveelheid rookwaren, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak, te weten het (met kracht) forceren van een toegangsdeur van die winkel;
6. in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 24 juli 2002 te Oss en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen, te weten verdachte en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van
- diefstallen, welke diefstallen werden voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of
- diefstallen, in vereniging en/of door middel van braak en/of verbreking (nml. zogenaamde ram- en/of snelkraken).
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 6 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 2 en 4 bewezen verklaarde is als misdrijf telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5° juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2° juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 6 bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Door de eerste rechter is voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 één straf opgelegd te weten zes jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof voor het feit 1 een straf bepalen van één jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
Bij het bepalen van de op te leggen straf terzake feit 1 is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het feit in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- het gewelddadig karakter van het feit en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Bij de bepaling van de ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 2, 3, 4 en 6 op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van de bewezenverklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten tot aanmerkelijke straffen is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van weerhoudt om zich opnieuw schuldig te maken aan de bewezenverklaarde feiten;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, met name bij het slachtoffer [slachtoffer 1], die zich ernstig bedreigd voelde in zijn leven door het optreden van verdachte en zijn mededader(s);
- de mate waarin het bewezen verklaarde materiële schade teweeg heeft gebracht aan de eigenaren van de panden bij het zich toegang verschaffen tot de in de bewezenverklaring genoemde panden en de maatschappelijke verontrusting die het gevolg is van deze op grote schaal plaats gevonden hebbende ramkraken;
- de omstandigheid dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd terzake een eerdere veroordeling wegens geweld tegen personen.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 1], wonende te [adres], als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden.
Uit het onderzoek is gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op Eur. 350,--.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Eur. 350,-- te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
De vordering van de benadeelde partijen
a. [slachtoffer 1], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend terzake immateriële schade tot een bedrag van ? 350,00. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gesteld en haar vordering terzake immateriële schade vermeerderd tot een bedrag van Eur. 5.000,--.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Het systeem van de wet -in het bijzonder artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering gelezen in verband met artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering- brengt met zich mee dat de benadeelde partij haar in eerste aanleg gevoegde vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 24c, 27, 57, 140, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis voorzover aan het oordeel van het hof onderworden en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
2: "Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak".
3: "Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen".
4: "Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak".
6: "Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van
vijf jaar.
Beveelt dat de resterende tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [adres], te betalen een bedrag van Eur. 350,00 (zegge: driehonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeven dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer 1], wonende te [adres], een bedrag van Eur. 350,00, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in het meer of anders gevorderde.
Bepaalt de straf voor feit 1 op een gevangenisstraf voor de tijd van één jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Traa, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 05
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres]
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 februari 2003 ter zake van:
sub 1, 2 en 4 telkens:
"Diefstal door twee of meer vernigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak",
sub 3:
"Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken",
sub 6:
"Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven",
veroordeeld tot:
6 jr gev.str. OV. - mav. - mvv. - onttr.verkl. a/h verkeer -
tav. sub 1: verpl. tot bet.a.d.staat tbv. Diepeveen ? 1.850,= subs. 37 dgn.hecht. + toew.vord. ? 1.850,= (post "geld" ? 1600,= + post "uren hulp"? 250,= bij wijze van voorschot) + ben. partij niet ontv.tzv. de posten "zegels"+ "telefoonkaarten"en overige post "uren hulp"+ afw.vord. tzv post "bril"
tav. sub 3: verpl. tot bet.a.d.staat tbv. Brinkcatye ? 350,= subs. 7 dgn.hecht. + last tot teruggave + afw.verz.oph.voorl.hecht. + toew.vord. ? 350,=
tav. sub 5: ben.partij Brand Oil Serv.Stations B.V. niet ontv.verkl.