Jurisprudentie
AO6590
Datum uitspraak2004-03-25
Datum gepubliceerd2004-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000965.03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000965.03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zodanig gestructureerde beperking van de toegang tot een horeca-onderneming dat in strijd wordt gehandeld met de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
Uitspraak
parketnummer: 20.000965.03
datum uitspraak: 25 maart 2004
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
economische kamer
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 december 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/070537-02 tegen:
[verdachte],
gevestigd te [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 februari 2002 en/of 12 februari 2002, meermalen, althans eenmaal, te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, zonder vergunning van de minister van Justitie door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie en/of recherchebureau beveiligingswerkzaamheden en/of recherchewerkzaamheden heeft verricht en/of aangeboden.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 februari 2002 en 12 februari 2002, te 's-Hertogenbosch, zonder vergunning van de minister van Justitie door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie beveiligingswerkzaamheden heeft verricht.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof overweegt met betrekking tot het bewezenverklaarde in het bijzonder als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken:
- dat verdachte een horecaonderneming drijft die in het bezit is van een vergunning krachtens de Drank en Horecawet, doch aan wie geen vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2 van de Wet particuliere bedrijfsorganisaties en recherchebureaus;
- dat door de betreffende verbalisanten gedurende een tweetal dagen, respectievelijk 35 minuten en 10 minuten is geobserveerd bij welke gelegenheid zij, verbalisanten, -respectievelijk- hebben waargenomen:
- dat gedurende die tijdstippen een manspersoon zich had geposteerd bij de ingang van de betreffende horecaonderneming die bezoekers binnenliet en uitliet door de toegangsdeur te openen en te sluiten;
- dat de deuren van de onderneming niet zijn voorzien van een toegangsslot of klink waardoor de onderneming zich naar buiten toe niet als vrij toegankelijk presenteerde;
- dat bezoekers zich aanmelden via slaan/tikken tegen de ramen;
- dat de betreffende persoon een oorschelp, ookwel oortje genoemd, in had, zulks ten behoeve van interne communicatie, welk gebruik in de onderneming de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft bevestigd;
- dat personen welke voornemens waren naar binnen te gaan door die manspersoon werden tegengehouden;
- dat die persoon op 10 februari 2002 verklaarde zijn portierspas te hebben vergeten;
Gelet op het vorenstaande was naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval het toezicht op het betreden en verlaten van de horecaonderneming van verdachte zodanig gestructureerd en geïnstutionaliseerd dat niet met recht een beroep kan worden gedaan op de uitzonderingssituatie als omschreven in de brief van de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 28 februari 1997, vergaderjaar 1996-1997, no. 23478 betreffende de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Nr.15), waarin deze onder meer schrijft:
"Vanzelfsprekend beoogt de wet niet de normale waakzaamheid en zorg voor eigen huis en haard aan een vergunningplicht te onderwerpen. Ook de horeca-ondernemer die min of meer ad hoc en door de situatie gedwongen, reageert op onregelmatigheden binnen het eigen bedrijf en ingrijpt, behoeft met het oog op die zorg uiteraard geen vergunning".
Naar het oordeel van het hof is -gelet op de hiervoor weergegeven feitelijke situatie- in het onderhavige geval de door de Minister voornoemd omschreven situatie overschreden (immers, hier is geen sprake van enige reactie op een ad hoc situatie, maar is sprake van een kennelijk tevoren geplande bezoekersregulatie op de in verband met het carnaval te verwachten grote drukte in het café) en kan niet anders worden geconcludeerd dan dat aard van de waargenomen werkzaamheden zijn te brengen onder beveiligingswerkzaamheden in de zin van de wet.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is telkens als overtreding voorzien bij artikel 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 4(oud), juncto artikel 2, vierde lid van die wet en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet op de economische delicten.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld.
Met oplegging van voorwaardelijke straffen wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 62 van het Wetboek van Strafrecht,
2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
1(oud), 2 en 6, van de Wet op de economische delicten.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, begaan door een rechtspersoon, tweemaal gepleegd.
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot tweemaal een geldboete van ? 360,-- (Eur.driehonderdenzestig) elk.
Beveelt dat de opgelegde geldboetes niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde de voorwaarde niet heeft nageleefd zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit arrest is gewezen door Mr. De Lange, als voorzitter
Mrs. Rothuizen-van Dijk en Harmsen, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. De Bruijn, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 05
tijd : 13.30
verdachte:
[verdachte],
gevestigd te [adres],
Is bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 december 2002 ter zake van:
veroordeeld tot:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd, vrijspraak;