Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6249

Datum uitspraak2004-03-25
Datum gepubliceerd2004-03-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/035279.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

levenslange gevangenisstraf voor drievoudige moord


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/035279-03 Uitspraakdatum: 25 maart 2004 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te (geboorteplaats)op (geboortedatum) 1963, wonende te (woonplaats), (straat) thans verblijvende: PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 HvB te Vught. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2004. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 februari 2004. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meer kogel(s) in (de richting van) het/de hoofd(en) en/of licha(a)m(en) van die (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) geschoten, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) is/zijn overleden; (artikel 289 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer 1) en/of. (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (een of) meerdere kogel(s) afgevuurd in (de richting van) het/de hoofd(en) en/of licha(a)m(en) van die (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3), tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) is/zijn overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal van een grote hoeveelheid zogenaamde XTC-pillen, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; (artikel 288 juncto 287 Wetboek van Strafrecht) 2. hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, en/of Helmond en/of Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 120.000, althans 80.000, zogenaamde XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDEA en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDEA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet) 3. hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, en/of Helmond en/of Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of 100 euro (ter waarde van in totaal ongeveer 130.000 euro), dat/die verdachte en/of verdachtes mededader zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of verdachtes mededader, toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd, ingevoerd, doorgevoerd of uitgevoerd; (artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht) De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Verweer ontbreken opzet. De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het slachtoffer (slachtoffer 3) van de bank is opgesprongen en verdachte bij de arm, waarmee verdachte het pistool vasthield, heeft gegrepen waardoor het pistool een schot loste, welk schot in het hoofd van die (slachtoffer 3) terecht kwam. De rechtbank vat dit op als een verweer inhoudende dat bij verdachte ten aanzien van het slachtoffer (slachtoffer 3) de opzet op het doodschieten heeft ontbroken, zodat vrijspraak ten aanzien van dit feit dient te volgen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, nu uit het technisch bewijs is gebleken dat het slachtoffer (slachtoffer 3) op de bank zat op het moment waarop hij door zijn hoofd werd geschoten en de stelling van de verdediging ook overigens niet aannemelijk is geworden. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Wetswijzigingen. De artikelen 1, 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet (oud) zijn per 17 maart 2003, dus nadat het strafbare feit 2 is begaan, gewijzigd. In het midden latend of deze wijziging berust op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderhavige gedragingen, is duidelijk dat de nieuwe bepalingen, voor zover hier van belang, in geen enkel opzicht gunstiger voor de verdachte zijn. Daarom wordt het recht toegepast dat gold ten tijde van het moment waarop het bewezenverklaarde feit 2 heeft plaatsgevonden, zijnde de artikelen 1, 2, 10, 13 en 14 Opiumwet (oud). Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 10, 47, 57, 91, 209, 289 Opiumwet (oud) art. 1, 2, 10, 13, 14 DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 een levenslange gevangenisstraf. De op te leggen straf. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: Verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachten rade drie medemensen doodgeschoten en zich aldus schuldig gemaakt aan een drievoudige moord. In feite heeft verdachte de slachtoffers geliquideerd, terwijl zij daar geen enkele aanleiding voor hebben gegeven. Verdachte heeft daarbij puur uit winstbejag gehandeld, alsmede zich in het geheel niets aangetrokken van het lot en de belangen van de slachtoffers en hun nabestaanden. Met deze misdrijven heeft verdachte op brute en volstrekt zinloze wijze aan de slachtoffers hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan hun nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Verdachte heeft blijk gegeven over een zeer gewelddadig, niets ontziend karakter te beschikken. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat de vriendin van een van de slachtoffers hen, doodgeschoten, in de woning van haar vriend heeft aangetroffen en aldus werd geconfronteerd met een beeld dat waarschijnlijk voor altijd op haar netvlies gegrift staat. Tenslotte heeft de door verdachte gepleegde drievoudige moord een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt zij - mede omdat zij heeft plaatsgevonden in een woonwijk - bij de burgers grote gevoelens van angst en onveiligheid te weeg. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitzonderlijke ernst van de door verdachte gepleegde feiten slechts tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf kan leiden. De naast (slachtoffer 3) op de bank gezeten slachtoffers (slachtoffer 2) en (slachtoffer 1) hebben geen kans gezien zich te verweren nadat het eerste schot gelost was op (slachtoffer 3). Uit de snelheid waarmee, alsmede de wijze waarop verdachte heeft geschoten leidt de rechtbank af dat verdachte een goed getraind schutter is. Door de aard van de straf wordt tevens zo veel mogelijk voorkomen dat verdacht nog ooit iemand anders van het leven zal beroven. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het voor de hoogte van de op te leggen straf niet uitmaakt dat de slachtoffers in harddrugs handelden. De rechtbank heeft in hetgeen naar voren is gekomen omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte noch in zijn opstelling tijdens het strafproces aanknopingspunten gevonden voor een andere beslissing. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1 primair: medeplegen van moord, meermalen gepleegd (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) T.a.v. feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet (oud) gegeven verbod (artikel 2 van de Opiumwet (oud)) T.a.v. feit 3: medeplegen van opzettelijk in voorraad hebben en vervoeren van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven (artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3: Levenslange gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door, mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. M.J.M. de Vries en mr. M.J.J. Bogaerts-Tholen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Stigter, griffier en is uitgesproken op 25 maart 2004. De bewezenverklaring: 1. hij op 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer 1) en (slachoffer 2) en (slachtoffer 3) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, kogels in de hoofden en/of lichamen van die (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) geschoten, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) zijn overleden; 2. hij op 26 februari 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 80.000, zogenaamde XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij in de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk euro-bankbiljetten ter waarde van in totaal ongeveer 130.000 euro, waarvan de valsheid verdachtes mededader, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd;