Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5745

Datum uitspraak2004-03-17
Datum gepubliceerd2004-03-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810021-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft een weerloze, nietsvermoedende vrouw van 79 jaar tijdens haar wandeling in de vroege ochtenduren van 14 februari 2003 verkracht en vermoord. Het lichaam van het slachtoffer werd dagen later zwaar verminkt aangetroffen in het bos. De gruwelijke detalils die uit de feiten spreken en die door de verklaringen van verdachte verder zijn blootgelegd, hebben de rechtsorde zeer ernstig geschokt. De ernst van de feiten, het leed dat verdachte heeft berokkend en de mate waarin de rechtsorde is geschokt, rechtvaardigen een zeer zware straf voor verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats], thans verblijvende [verblijfplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2003, 23 december 2003 en 03 maart 2004. De verdachte is op laatstgenoemde datum verschenen, bijgestaan door mr. F. Sieders, advocaat te Coevorden. De officier van justitie mr. M.A.M. Wolters acht hetgeen sub 1 primair en sub 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank daarvoor onderstaande straf zal opleggen: 15 jaren gevangenisstraf, met aftrek ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een schop, althans een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de borstkas geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]is overleden, althans heeft verdachte zodanig geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd, dat tengevolge van dat geweld voornoemde [slachtoffer] is overleden; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een schop, althans een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of de borstkas geslagen, althans zodanig geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd, dat voornoemde [slachtoffer] tengevolge van dat geweld is overleden; 2. hij op of omstreeks 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en/of een of meer van zijn, verdachte's vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of dat verdachte de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of de borst(en) van die [slachtoffer] heeft betast, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] - heeft opgewacht en/of (vervolgens) heimelijk (van achteren) is genaderd en/of - een (plastic) zak over het hoofd heeft getrokken en/of heeft vastgegrepen en/of - een touw om de hals en/of de/een arm heeft gedaan en/of - heeft meegetrokken/meegevoerd en/of meegesleept naar een gereedstaande auto en/of (vervolgens) in de kofferruimte van die auto heeft gelegd en/of - met (behulp van) die/een auto heeft vervoerd naar een andere plaats en/of - uit de auto heeft getild/gehaald en/of (aan het touw) heeft meegevoerd en/of heeft meegesleept naar een (dieper) in het bos gelegen plek en/of - tegen de grond heeft geduwd/gedrukt, althans op de grond heeft gelegd en/of (met haar handen) heeft vastgebonden aan een boom(pje) en/of - haar kleding (deels) heeft uitgetrokken en/of (deels) heeft kapotgetrokken en/of - een zakdoek, althans een prop, gemaakt van textiel, in haar mond heeft geduwd/gestopt en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, worden deze geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. hij op 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een schop, meermalen, op/tegen het hoofd en de borstkas geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. hij op 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en een of meer van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en dat verdachte de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en de borsten van die [slachtoffer] heeft betast, en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte die [slachtoffer] - heeft opgewacht en vervolgens heimelijk van achteren is genaderd en - een plastic zak over het hoofd heeft getrokken en heeft vastgegrepen en - een touw om de hals heeft gedaan en - heeft meegetrokken en meegesleept naar een gereedstaande auto en vervolgens in de kofferruimte van die auto heeft gelegd en - met die auto heeft vervoerd naar een andere plaats en - uit de auto heeft getild en aan het touw heeft meegevoerd en heeft meegesleept naar een dieper in het bos gelegen plek en - tegen de grond heeft gedrukt en met haar handen heeft vastgebonden aan een boom en - haar kleding deels heeft uitgetrokken en deels heeft kapot getrokken en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het sub 1 primair en sub 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. NADERE OVERWEGING MET BETREKKING TOT HET SUB 1 BEWEZEN VERKLAARDE Verdachte heeft in de vroege ochtend van 14 februari 2003 de 79-jarige mevrouw [slachtoffer] verkracht en daarna van het leven beroofd. De vraag die in het kader van de bewezenverklaring extra aandacht behoeft, is of verdachte het slachtoffer met voorbedachte rade heeft gedood. Het antwoord op deze vraag bepaalt of er sprake is van moord of van doodslag. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij zich had voorgenomen om de vrouw te verkrachten, maar dat het nooit zijn bedoeling is geweest om haar ook van het leven te beroven. Verdachte is met de auto op pad gegaan. Hij had een touw meegenomen om de vrouw mee vast te binden en een plastic tasje om over het hoofd van het slachtoffer te trekken, zodat hij niet door haar zou worden gezien. Voorts had verdachte een schop achter in de auto gelegd. Met deze schop heeft verdachte het slachtoffer na de verkrachting om het leven gebracht. En nadien heeft hij met deze schop gegraven en scheppen aarde over het lichaam gegooid. Aldus de verklaringen van verdachte. De officier van justitie ziet in het meenemen van de schop een belangrijke aanwijzing dat verdachte reeds vooraf had gepland om het slachtoffer na de verkrachting te doden. Verdachte heeft twee verklaringen gegeven voor het meenemen van de schop. Zijn aanvankelijke verklaring was dat hij de vrouw ermee voorafgaand aan de voorgenomen verkrachting bewusteloos had willen slaan. Later, en ook ter terechtzitting, gaf verdachte als verklaring, dat hij het slachtoffer met die schop na de verkrachting een tik had willen geven, zodat zij zich het gebeuren niet meer zou kunnen herinneren. De rechtbank acht beide verklaringen van verdachte niet voor de hand liggend en stelt vast dat verdachte ook niet overeenkomstig heeft gehandeld. Immers, de schop is in de auto blijven liggen toen verdachte de vrouw opwachtte en overmeesterde. En na de verkrachting heeft verdachte het slachtoffer tenminste drie maal geslagen met de scherpe rand van de schop, waarvan tweemaal op het hoofd. Blijkens het sectierapport deed hij dit met zoveel kracht dat elke slag afzonderlijk waarschijnlijk al fataal was geweest. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte niet heeft geslagen om -voor zover dat al mogelijk zou zijn- slechts "het geheugen van het slachtoffer te wissen", maar om haar definitief het zwijgen op te leggen. Toch meent de rechtbank dat uit het meenemen van de schop, noch uit andere feiten en omstandigheden, valt af te leiden dat verdachte reeds vooraf had gepland dat hij het slachtoffer na de verkrachting om het leven zou brengen. Mede op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum, beschouwt de rechtbank verdachte niet als de koelbloedige en planmatig handelende dader die de officier van justitie ter terechtzitting heeft geschetst. Als het doden tevoren was gepland, was de plastic tas een overbodig hulpmiddel. En als verdachte enig raffinement had gekend, is het niet te verklaren dat hij het levenloze lichaam half begraven heeft achtergelaten in het bos en daar ook zo heeft laten liggen, terwijl hij nog dagen de gelegenheid heeft gehad om het goed te verbergen. De rechtbank volgt verdachte in zijn verhaal dat op enig moment na de verkrachting de plastic tas onbedoeld voor de ogen van het slachtoffer was weggeschoven. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte daarvan is geschrokken en dat hij in paniek is geraakt toen hij vervolgens recht in de grote, bange ogen van het slachtoffer keek. Verdachte besloot toen de schop uit de auto op te halen. Hij moet minutenlang onderweg zijn geweest en heeft aldus de tijd en gelegenheid gehad om zich te bezinnen op hetgeen hij met die schop zou gaan doen. De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsman, die erop neer komt dat verdachte al die tijd in een gemoedstoestand zou hebben verkeerd die hem het (na)denken onmogelijk zou hebben gemaakt. Die stelling is onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt en vindt ook geen steun in de bevindingen die zijn neergelegd in het rapport van het Pieter Baan Centrum. Uit het feitelijk handelen van verdachte kan vervolgens worden afgeleid dat hij het slachtoffer willens en wetens om het leven heeft gebracht. Het vorengaande leidt tot de conclusie dat verdachte mevrouw [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gedood, zodat er sprake is van moord. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: sub 1 primair: moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht; sub 2: verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID Bij de stukken is aanwezig een psychiatrisch rapport d.d. 28 januari 2004 opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie zakelijk weergegeven: onderzochte heeft ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. De onderzochte was ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging. STRAFMOTIVERING Verdachte heeft een weerloze, nietsvermoedende vrouw van 79 jaar tijdens haar wandeling in de vroege ochtenduren van 14 februari 2003 verkracht en vermoord. Het lichaam van het slachtoffer werd dagen later zwaar verminkt aangetroffen in het bos. De gruwelijke details die uit de feiten spreken en die door de verklaringen van verdachte verder zijn blootgelegd, hebben de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Verdachte heeft de vrouw op een weerzinwekkende wijze zijn wil opgelegd. Hij heeft haar op een welhaast beestachtige wijze meermalen verkracht. En nadat hij door de vrouw was gezien, heeft hij haar meedogenloos met een schop de hersens ingeslagen. Voor mevrouw [slachtoffer] moet het laatste halfuur van haar leven een ware hel zijn geweest. Zij heeft lijdzaam pijnlijke en vernederende verkrachtingen moeten ondergaan. Daarna heeft ze haar naderende dood onder ogen moeten zien, toen ze verdachte met de schop terug zag komen. De nabestaanden moeten hun verlies verwerken in de wetenschap hoe gruwelijk het slachtoffer aan haar einde is gekomen. De ernst van de feiten, het leed dat verdachte heeft berokkend en de mate waarin de rechtsorde is geschokt, rechtvaardigen een zeer zware straf voor verdachte. Maar de rechtbank vindt de eis van de officier van justitie om naast een TBS met dwangverpleging 15 jaren gevangenisstraf op te leggen, te hoog. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij niet de visie deelt van de officier van justitie dat verdachte de moord op mevrouw [slachtoffer] reeds eerder die dag zou hebben beraamd, dat verdachte de verkrachting en de moord zorgvuldig zou hebben gepland en dat verdachte weloverwogen te werk zou zijn gegaan. Volgens het rapport van het Pieter Baan Centrum heeft verdachte niet koel en berekenend gehandeld en ligt een oncontroleerbare, opgekropte woede ten grondslag aan de delicten. De officier van justitie heeft in zoverre uitdrukkelijk afstand genomen van de conclusies van de deskundigen. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin niet. De rechtbank vindt daarom dat het verwijt dat verdachte moet worden gemaakt weliswaar zeer ernstig is, maar minder ernstig dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan bij het formuleren van zijn strafeis. Overigens zou de rechtbank, indien zij het scenario van de officier van justitie zou volgen, een lagere straf hebben opgelegd dan 15 jaren gevangenisstraf, in verband met de mate van ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Al met al is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte, naast de maatregel van TBS met dwangverpleging, een lange gevangenisstraf moet worden opgelegd, zij het van aanmerkelijk kortere duur dan de 15 jaren die de officier van justitie heeft geëist. MOTIVERING MAATREGEL T.B.S. De rechtbank acht termen aanwezig tot het opleggen aan verdachte van de maatregel van terbeschikkingstelling, waarbij de rechtbank het navolgende in aanmerking neemt: - de door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld; - het zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen; - de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel; - de inhoud van het met redenen omkleed en ondertekend advies d.d. 28 januari 2004 van J.M.J.F. Offermans (psychiater) en C.M. van Deutekom (psycholoog), beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, wijst op de noodzaak van deze maatregel. De conclusies van het advies luiden, zakelijk weergegeven: Bij betrokkene is er sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD NOS) en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en kinderlijkafhankelijke kenmerken, echter niet van specifiek seksueel deviant gedrag (parafilie). De verstandelijke mogelijkheden van betrokkene liggen aan de lage kant van het gemiddelde. Door zijn sociale en verbale tekortkomingen, zijn verhoogde krenkbaarheid en een te hoog aspiratieniveau (waarin hij zich als redder voor anderen wil profileren), staat betrokkene onder permanente druk, die nog verder verhoogd wordt, als er zich ook tegenslagen voordoen in zijn leven, zoals in de afgelopen jaren. Betrokkene beschikt vervolgens niet over adequate coping-mechanismen om woede, teleurstelling en frustratie te laten afvloeien, integendeel, negatieve gevoelens hopen zich alleen maar verder op en komen vroeg of laat tot soms minder ernstige, maar ook, zoals ten tijde van het tenlastegelegde, zeer ernstige uitbarstingen. De tenlastegelegde feiten sub 1 en sub 2 kunnen hierbij niet los van elkaar worden gezien. Het tenlastegelegde heeft vooral een uiterst agressief karakter, waarbij de agressie daarnaast voor een deel geseksualiseerd is. Ook op andere momenten - in de relatie met zijn partner- is zichtbaar geweest dat betrokkene spanningen soms seksualiseert. Bovenomschreven dynamiek laat ook zien dat er zich weliswaar bepaalde specifieke omstandigheden hebben voorgedaan voorafgaand aan het tenlastegelegde, maar dat ook veel aspecten van betrokkenes woede, frustratie en teleurstelling nauwelijks als situatief kunnen worden beschouwd en veel meer uitdrukking vormen van betrokkenes onvermogen om problemen het hoofd te bieden en binnen intermenselijke contacten adequaat te functioneren. Dit impliceert dat het tenlastegelegde niet als specifiek of situatief kan worden beschouwd, maar als sterk gerelateerd aan betrokkenes problematiek, waardoor er als logisch voortvloeisel hiervan kan worden uitgegaan van een aanzienlijk recidivegevaar voor de toekomst, waar slechts een langdurige en intensieve intramurale behandeling verandering in kan brengen. Dit brengt het onderzoekend team ertoe te adviseren betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. De rechtbank verenigt zich met die conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, omdat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist. De rechtbank komt tot dit bevel, mede gelet op de inhoud van bovengenoemd advies d.d. 28 januari 2004. BENADEELDE PARTIJ [benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade, de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade, alsmede de gevorderde schade tot na te noemen bedrag bewezen, zodat de civiele vordering tot dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering omdat de vordering is weersproken en voorts niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding (Sv 361 lid 3). SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot het sub 1 primair en sub 2 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank verdachte jegens de nabestaanden van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd na te noemen bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan. Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren; beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Beveelt voorts dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Verstaat dat de sub 1 primair en sub 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], van de som van € 9858,70 (uitvaartkosten € 7390,17, mortuariumkosten € 45,38, advertentiekosten € 231,55, grafmonumentkosten € 1788,90 en notariskosten € 402,70), met de veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden (t.n.v. [nabestaande]) van het slachtoffer, een bedrag van € 9858,70 (uitvaartkosten € 7390,17, mortuariumkosten € 45,38, advertentiekosten € 231,55, grafmonumentkosten € 1788,90 en notariskosten € 402,70) te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 185 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. J.E. Münzebrock en mr. H. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van E.W. Hoekstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 17 maart 2004.-