Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5568

Datum uitspraak2004-03-15
Datum gepubliceerd2004-03-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersParketnummer(s): 02/004188-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Coldcase zaak. Nadat bij een vuilstortplaats in Bergen op Zoom op 13 juni 1991 van het levenloze lichaam van de toen 18-jarige Jessica Richel uit Etten-Leur werd aangetroffen is, ondanks jarenlang politie-onderzoek, geen dader gevonden. In 2001 nam het Landelijk Team Kindermoord de zaak opnieuw in onderzoek en werd uiteindelijk deze verdachte gearresteerd. Bij dit vonnis wordt hij veroordeeld voor de moord op Jessica.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer(s): 02/004188-03 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [C.d.R.], geboren op [geboortedatum geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. G.S. de Haas, advocaat te Gilze. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 juni 1991 te Etten-Leur en/of te Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade Jessica Richel van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, die Richel gewurgd en/of (anderszins) de ademhaling van die Richel belemmerd en/of onmogelijk gemaakt (door twee, althans een, plastic tas(en) om het hoofd (en een deel van de hals) van die Jessica te trekken/doen en/of (ieder van) die tas(sen) met een koord en/of postelastiek om haar hals dicht te snoeren), tengevolge waarvan voornoemde Richel is overleden; 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de wet en met de beginselen van een goede procesorde, door een arts van het militair geneeskundig facilitair bedrijf aan te zetten tot het schenden van zijn beroepsgeheim. Deze dienst had immers, zo betoogt de raadsman, in eerste instantie met een beroep op het medisch beroepsgeheim geweigerd mee te delen welke bloedgroep verdachte had, maar gaf die gegevens alsnog af na schriftelijk aandringen door de officier van justitie, terwijl er op dat moment reeds voldoende verdenkingen tegen verdachte waren gerezen, zodat er geen reden was om nog aan te dringen op schending van het beroepsgeheim. Primair zou dit moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie; subsidiair zou zulks bij de strafmaat moeten worden meegewogen, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet gebleken is dat de officier van justitie een overbodig verzoek deed. Bovendien blijkt uit de brief van 6 maart 2003 van de officier van justitie dat deze de arts slechts verzocht om, alle feiten kennende, een nieuwe belangenafweging te maken, hetgeen de arts ook heeft gedaan. Op geen enkele wijze valt uit die brief op te maken dat de officier van justitie de arts heeft aangezet tot schending van zijn beroepsgeheim. Daarenboven was het verzoek van de officier van justitie er niet slechts op gericht om bewijs tegen verdachte te vergaren, maar tevens om eventuele verdenkingen jegens verdachte op eenvoudige wijze te kunnen ontkrachten. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook voorts geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op een tijdstip in de periode van 12 tot en met 13 juni 1991 te Etten-Leur of te Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade Jessica Richel van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg de ademhaling van die Richel belemmerd door twee plastic tassen om het hoofd (en een deel van de hals) van die Jessica (Richel) te doen en ieder van die tassen met een koord of postelastiek om haar hals dicht te snoeren), tengevolge waarvan voornoemde Richel is overleden; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De verdediging heeft betoogd dat zowel voor moord als voor doodslag het element opzet niet bewezen kan worden verklaard, omdat verdachte er op het moment dat hij de plastic zakken om het hoofd van Jessica Richel bond van uit ging en mocht gaan dat Jessica reeds was overleden. De rechtbank gaat hier aan voorbij. Deze stelling is gebaseerd op de verklaring van verdachte dat hij is overlopen door een man die zich voordeed als collectant. Deze collectant zou Jessica hebben gestoken en vervolgens zijn gevlucht, waarna verdachte achterbleef in zijn woning met het in zijn ogen levenloze lichaam van Jessica. De rechtbank acht dat onderdeel van de verklaring van verdachte echter ongeloofwaardig, gelet op het navolgende. Verdachte verklaarde in 1991 dat hij Jessica enkele weken voor haar dood het laatst had gezien. Nadat de zaak weer in onderzoek werd genomen en hij werd gedwongen om mee te werken aan een DNA-onderzoek verklaarde verdachte nagenoeg onmiddellijk dat hij de maandag voor de verdwijning van Jessica (op woensdag) seks met haar had gehad. Ondanks alle tegen hem ingebrachte bewijzen hield hij dit verhaal vol. Eerst toen hem weken (en vele verhoren) later werd verteld dat zijn DNA niet alleen bleek te matchen met het sperma dat in Jessica was aangetroffen, maar ook met een huidschilfer die was aangetroffen op het postelastiek waarmee een plastic zak om de hals van Jessica was gebonden, kwam verdachte plotseling met het verhaal over een niet nader door hem omschreven collectant, die Jessica met een mes, dat hij niet gezien heeft, in de keel zou hebben gestoken. De rechtbank acht het opvallend dat verdachte gedurende het onderzoek meermalen zijn verklaringen aanpast op basis van het op dat moment voorhanden zijnde bewijsmateriaal. Dit maakt zijn uiteindelijke verklaring over een verder onbekend gebleven collectant uiterst onwaarschijnlijk, temeer nu in het uitgebreide en langdurige onderzoek in deze zaak, die bovendien vele jaren lang grote aandacht in de media had, geen enkel aanknopingspunt is gevonden voor de aanwezigheid van een derde persoon. Maar zelfs als de lezing van verdachte voor waar zou moeten worden gehouden heeft hij naar het oordeel van de rechtbank Jessica opzettelijk om het leven gebracht. Verdachte heeft immers op geen enkele wijze getracht vast te stellen of Jessica inderdaad was overleden. Door vervolgens haar plastic tassen over het hoofd te doen en die zeer strak met een koord en een elastiek om de hals dicht te snoeren heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat Jessica als gevolg van belemmering van de adem zou overlijden. Verdachte’s opzet was derhalve, in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet, gericht op haar dood. Dat dit handelen van verdachte zou zijn veroorzaakt door een paniekreactie zoals de raadsman aanvoert, komt de rechtbank onaannemelijk voor. Zelfs als verdachte door het zien van bloed in paniek zou zijn geweest, zoals hij stelt, is onverklaarbaar en niet te rechtvaardigen dat verdachte Jessica middels de plastic tassen en het koord en elastiek heeft laten stikken. Bovendien past zo’n paniekreactie volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet bij de persoon van verdachte, zoals deze uit het persoonlijkheidsonderzoek naar voren is gekomen. Verdachte heeft Jessica Richel dus gedood. Vervolgens moet nog worden vastgesteld of sprake was van moord of doodslag. De rechtbank acht de tijd tussen het moment dat Jessica in haar keel werd gestoken en het moment waarop verdachte eerst één en daarna een tweede plastic tas haalde en om haar hoofd en hals aanbracht dermate lang dat vastgesteld moet worden dat verdachte Jessica om het leven moet hebben gebracht na kalm beraad en rustig overleg. Verdachte heeft zich derhalve naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan moord. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op: Moord. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Op 13 juni 1991 werd Jessica Richel uit Etten-Leur, destijds 18 jaar oud, dood aangetroffen bij een vuilstortplaats in Bergen op Zoom. Zij was gedeeltelijk ontkleed en er waren plastic zakken om haar hoofd gebonden. Bij sectie bleek ze een snijwond in haar keel te hebben, maar door verstikking om het leven te zijn gebracht. In haar lichaam werd sperma aangetroffen. Er volgde een grootscheeps onderzoek. Meerdere verdachten werden gearresteerd, waaronder de stiefvader en de halfbroer van Jessica en, naar nu is gebleken, een neef, tevens een van de beste vrienden van verdachte. Ondanks het vele recherchewerk en de grote aandacht die de zaak in de media bleef houden werd de dader nooit gevonden. Het Landelijk Team Kindermoord nam in 2001 de zaak opnieuw in onderzoek. Mede door verbeterde onderzoeksmethoden werd de zaak heropend. Alle destijds bij Jessica bekende mannen werd verzocht wangslijm af te staan ten behoeve van DNA-onderzoek. Zo ook verdachte, die in 1991 als getuige was gehoord. Verdachte weigerde zijn medewerking. Uiteindelijk werd verdachte gedwongen aan een dergelijk onderzoek mee te werken en bijna meteen erkende hij de maandag voor haar verdwijning geslachtsgemeenschap met Jessica te hebben gehad. Zijn DNA bleek inderdaad te matchen met het bij Jessica aangetroffen sperma. Verdachte bleef ondanks opstapelend tegenbewijs volhouden dat hij Jessica het laatst gezien had op maandagavond. Eerst nadat hem werd meegedeeld dat zijn DNA ook was aangetroffen op voornoemd postelastiek kwam hij met de bekentenis dat hij op woensdag seks met Jessica had gehad en met het ongeloofwaardige “collectantenverhaal”. Gezien de stugge wijze waarop verdachte gedurende het onderzoek steeds vast hield aan het op dat moment door hem verklaarde is de kans groot dat de juiste toedracht van hetgeen zich op woensdagavond 12 juni 1991 in zijn appartement of wellicht elders heeft afgespeeld nimmer zal blijken. Vast is komen te staan dat verdachte die avond geslachtsgemeenschap heeft gehad met Jessica, dat Jessica op enig moment een snijwond in haar hals heeft opgelopen en dat verdachte haar, terwijl zij nog in leven moet zijn geweest, twee maal een plastic tas om haar hoofd en hals heeft gebonden en het koord en elastiek waarmee die tassen werden vastgebonden dermate strak heeft aangetrokken dat daardoor de ademhaling van Jessica werd belemmerd. Vaststaat dat Jessica door verstikking, veroorzaakt door een mechanische invloed van buiten af, om het leven is gekomen. Uiteindelijk heeft verdachte Jessica gedeeltelijk aangekleed, haar lichaam in een plastic zak gerold, met zijn auto vervoerd en ten slotte van een talud in Bergen op Zoom naar beneden gerold. Tevoren had hij de fiets van Jessica bij het station in Etten-Leur geplaatst. Verdachte is de daarop volgende dag naar zijn werk gegaan alsof er niets was gebeurd en heeft er voor gekozen meer dan twaalf jaar lang zijn daad te verzwijgen. Zijn handelwijze kan niet anders dan koel en berekenend worden omschreven. Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als het ernstigste commune misdrijf dat we kennen. Het doden van een medemens is onomkeerbaar en verdachte heeft geen enkel respect voor andermans leven getoond, hetgeen nog wordt versterkt door de manier waarop verdachte zich van het lichaam van zijn slachtoffer heeft ontdaan. Dieper ingrijpen in een mensenleven dan door dat leven te beëindigen is niet denkbaar. Het spreekt voor zich dat een misdrijf als het onderhavige een enorme schok teweeg heeft gebracht in de samenleving en in het bijzonder bij de nabestaanden, voor wie het bijzonder moeilijk moet zijn om een dergelijk zwaar verlies te dragen. Dit klemt in dezen temeer nu verdachte de nabestaanden jarenlang in onzekerheid heeft gelaten en hen zelfs nu nog deels in het ongewisse laat over de werkelijke toedracht bij het overlijden van Jessica, waardoor het verwerkingsproces van dit verlies op grove wijze wordt verstoord. Omtrent verdachte is gerapporteerd door de psycholoog Seinen en de psychiaters De Kom en Holscher, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum. De deskundigen concluderen dat verdachte disfunctionele gebieden van zijn persoonlijkheid heeft, te weten agressieregulatie- problemen, krenkbaarheid, een matige individuatie en separatie. Deze persoonlijkheids-stoornis uit zich in een sterke drang naar vermijding van problemen en afhankelijkheid van zijn naaste omgeving. De deskundigen achten verdachte ten tijde van het plegen van het feit lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, maar zijn van oordeel dat desondanks het feit hem volledig kan worden toegerekend. De rechtbank neemt die conclusies van de deskundigen over, maakt deze tot de hare en acht verdachte dus volledig verantwoordelijk voor zijn daad. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren. Met de officier van justitie acht de rechtbank de wijze waarop verdachte zich heeft ontdaan van het lichaam van Jessica en vervolgens zijn jarenlange stilzwijgen strafverzwarend. In het voordeel van verdachte laat de rechtbank echter meewegen dat hij een blanco strafblad heeft en ook na dit feit gedurende bijna 12 jaren geen strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding de wijze waarop de officier van justitie de militaire arts heeft benaderd in verband met de bloedgroep van verdachte bij de strafmaat te betrekken. Zij verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen. Op grond van vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 289 van het wetboek van strafrecht. 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in diens vervolging. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. Cohen-Koningsveld, voorzitter, mr. Peters en mr. Van der Maesen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Mertens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 maart 2004.