Jurisprudentie
AO5483
Datum uitspraak2004-02-06
Datum gepubliceerd2004-03-11
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/59 AW-VV + 03/6052 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-03-11
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/59 AW-VV + 03/6052 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bezwaartermijn begint pas na toezending besluit aan gemachtigde. Kortsluiting en tevens voorlopige voorziening.
Uitspraak
04/59 AW-VV + 03/6052 AW
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van die wet in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het Dagelijks Bestuur van de GGD Zuidoost-Brabant, gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoeker is bij brief van 4 december 2003 bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 november 2003, nrs. AWB 03/2924 AW VOVO en AWB 03/3125 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Verzoeker heeft bij brief van 30 december 2003 aan de voorzieningenrechter van de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 februari 2004, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.H.J. Berns, werkzaam bij Capra.
II. MOTIVERING
1. Verzoeker was laatstelijk als ambulancechauffeur in dienst van de GGD Zuidoost-Brabant. Bij brief van 16 december 2002 heeft gedaagde meegedeeld voornemens te zijn verzoeker met ingang van 1 februari 2003 wegens ongeschiktheid en/of onbekwaamheid voor de vervulling van zijn betrekking ontslag te verlenen en verzoeker de gelegenheid geboden zich terzake uiterlijk 9 januari 2003 mondeling of schriftelijk te verantwoorden. Bij die brief is verzoeker er tevens op gewezen dat het in verzoekers eigen belang zeer raadzaam een raadsman in te schakelen.
1.1. Bij brief van 8 januari 2003 heeft mr. Strijbosch voornoemd gedaagde meegedeeld dat verzoeker zich in verband met bedoeld ontslagvoornemen tot hem had gewend. Mr. Strijbosch heeft daarbij verzocht om een termijn van 14 dagen om te reageren op de brief van 16 december 2003 en om een tegenvoorstel te doen. Gedaagde heeft daarin toegestemd.
1.2. Bij aan verzoeker gerichte brief van 14 februari 2003 heeft gedaagde verzoeker met ingang van 1 maart 2003 wegens ongeschiktheid en/of onbekwaamheid voor de vervulling van zijn betrekking ontslag verleend (hierna: ontslagbesluit), overwegend dat hij ondanks een telefonisch rappel op 29 januari 2003 naar verzoekers raadsman mr. Strijbosch nog steeds geen reactie op het ontslagvoornemen had ontvangen.
1.3. Gedaagde heeft het ontslagbesluit bij aangetekende brief van 18 februari 2003 naar verzoekers huisadres verzonden. Het is daar op 19 februari 2003 aangeboden. Verzoeker gaf geen gehoor en heeft het aangetekende stuk ook niet op het postkantoor afgehaald.
1.4. Op 14 april 2003, toen mr. Strijbosch wegens het uitblijven van de salarisbetaling aan verzoeker met gedaagde telefonisch contact zocht en hij op het ontslagbesluit werd gewezen, heeft hij gedaagde verzocht hem dat ontslagbesluit toe te zenden, hetgeen gedaagde terstond per fax heeft gedaan. Diezelfde dag heeft mr. Strijbosch namens verzoeker tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt. Gedaagde heeft het bezwaarschrift eveneens op 14 april 2003 ontvangen.
1.5. Nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank op 24 oktober 2003 namens verzoeker was verzocht wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen, heeft gedaagde het bezwaar bij besluit van 11 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard, overwegend dat de bezwaartermijn op 19 februari 2003 was aangevangen en op 2 april 2003 was geëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningen-rechter heeft gedaagdes standpunt inzake het begin en het einde van de bezwaartermijn onderschreven. Hij was van oordeel dat de omstandigheid dat verzoeker de aangetekende brief niet op het postkantoor had afgehaald, voor verzoekers risico diende te blijven nu verzoeker niet had aangevoerd of aangetoond dat hij tot dat afhalen destijds niet in staat was. Dit bracht de voorzieningenrechter tot de slotsom dat er geen grond was verzoeker ten aanzien van de overschrijding van de bezwaartermijn niet in verzuim te achten. De voorzieningenrechter zag geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van een rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voor-zieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
3.1. Namens verzoeker is gesteld dat hij al vanaf 1 maart 2003 zonder inkomen zit en daarom spoedeisend belang heeft bij het vragen van een voorlopige voorziening bestaan-de uit (a) schorsing van het ontslagbesluit en (b) de opdracht aan gedaagde om verzoeker het reguliere salaris te betalen totdat gedaagde inhoudelijk op het bezwaarschrift zal hebben beslist.
4. De voorzieningenrechter van de Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Hij zal daarom met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen.
4.1. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 23 mei 2001, gepubliceerd in JB 2001, 197 en van 18 november 2003, gepubliceerd in AB Kort 2003, 749) kan, indien het bestuursorgaan bekend is dat de rechtzoekende in de desbetreffende zaak een gemachtigde heeft aangewezen om zijn belangen te behartigen, verzending van het besluit aan uitsluitend de rechtzoekende niet worden aangemerkt als bekendmaking op de voorgeschreven wijze waarop artikel 6:8 van de Awb doelt. Het besluit dient (mede) aan de gemachtigde te worden gezonden of uitgereikt. Eerst met ingang van de dag na de dag waarop het besluit aan de gemachtigde is gezonden of uitgereikt, gaat de bezwaartermijn lopen.
4.2. Vanaf 8 januari 2003 was gedaagde bekend dat mr. Strijbosch terzake van het voorgenomen ontslag van verzoeker als diens gemachtigde optrad.
4.3. Gedaagde betwist dit niet, maar voert aan dat hem, nu mr. Strijbosch - ondanks het feit dat hij telefonisch gerappelleerd was - de aangekondigde zienswijze inzake het ontslagvoornemen niet binnen de gestelde nadere termijn had ingezonden, niet langer duidelijk kon zijn dat deze nog steeds als gemachtigde van verzoeker optrad. De voor-zieningenrechter van de Raad kan gedaagde niet volgen. Nu aan gedaagde noch door de gemachtigde zelf noch door verzoeker te kennen was gegeven dat mr. Strijbosch niet langer als verzoekers gemachtigde optrad, diende gedaagde er ten tijde van de verzending van het ontslagbesluit op 18 februari 2003 van uit te gaan dat mr. Strijbosch nog steeds verzoekers gemachtigde was.
4.4. Nu het ontslagbesluit pas op 14 april 2003 aan verzoekers gemachtigde is gezonden, begon de bezwaartermijn eerst op 15 april 2003 te lopen. Aangezien het op 14 april 2003 ingezonden bezwaarschrift op 14 april 2003 door gedaagde is ontvangen, kon het niet wegens te late indiening niet-ontvankelijk verklaard worden. Gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, was het evenmin mogelijk het bezwaarschrift wegens te vroege indiening niet-ontvankelijk te verklaren.
4.5. Het bestreden besluit kan dan ook geen stand houden, zodat het evenals de aangeval-len uitspraak moet worden vernietigd. Gedaagde moet opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van de overwegingen van de onderhavige uitspraak.
5. De voorzieningenrechter van de Raad ziet aanleiding tevens een voorlopige voorzie-ning te treffen. Uit hetgeen van de zijde van verzoeker inzake zijn financiële situatie naar voren is gebracht, is aannemelijk geworden dat hij er spoedeisend belang bij heeft dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, daarin bestaande dat gedaagde verzoeker met ingang van 1 februari 2004 tot en met de dag van verzending van het nieuwe besluit op het bezwaar salaris betaalt als ware hem geen ontslag verleend. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat gedaagde de uit te betalen bedragen van verzoeker kan terugvorderen indien deze blijken onverschuldigd te zijn betaald, bijvoorbeeld ingeval bij het nieuwe besluit op bezwaar het ontslagbesluit wordt gehandhaafd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te bepalen dat gedaagde ook over de periode van 1 maart 2003 tot en met 31 januari 2004 salaris moet betalen. Hij ziet evenmin grond het ontslagbesluit te schorsen.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding gedaagde te veroordelen tot betaling aan de griffier van de Raad van verzoekers proceskosten terzake van de verlening van rechtsbijstand, bestaande uit een totaalbedrag van € 966,- met betrekking tot zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank en uit een totaalbedrag van € 966,- met betrekking tot zowel het hoger beroep als het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding gedaagde te veroordelen aan verzoeker diens reiskosten in de zojuist bedoelde procedures tot een bedrag van € 15,46 onderscheidenlijk € 25,96 te vergoeden.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 november 2003 gegrond;
Vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde opnieuw besluit op het bezwaar tegen het ontslagbesluit, met inachtneming van de overwegingen van de onderhavige uitspraak;
Bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat gedaagde verzoeker met ingang van
1 februari 2004 tot en met de dag van de bekendmaking van het nieuwe besluit op het bezwaar salaris betaalt als ware verzoeker geen ontslag verleend;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van de aan verzoeker verleende rechtsbijstand tot een totaalbedrag van € 1.932,-, te betalen door de GGD Zuidoost-Brabant aan de griffier van de Raad;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding aan verzoeker van diens reiskosten tot een totaal-bedrag van € 41,42, te betalen door de GGD Zuidoost-Brabant;
Bepaalt dat de GGD Zuidoost-Brabant het door verzoeker in beroep, in hoger beroep en terzake van de beide verzoeken om voorlopige voorzieningen betaalde griffierecht tot een totaalbedrag van € 582,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.H. van Kreveld, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2004.
(get.) J.H. van Kreveld.
(get.) L.N. Nijhuis.