Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2328

Datum uitspraak2004-01-23
Datum gepubliceerd2004-01-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers03-2031 t/m 03-2034
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Schorsingsverzoeken t.a.v. sloopvergunningen ingevolge de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing, de Monumentenwet 1988 en de Haarlemse bouwverordening voor panden in het Raaksgebied te Haarlem afgewezen. De sloopvergunningen mochten door burgemeester en wethouders van Haarlem worden verleend.


Uitspraak

Reg. nr: Awb 03-2031 t/m 03-2034 Uitspraakdatum: 23 januari 2004 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht Voorzieningenrechter U I T S P R A A K (artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht) op een verzoek om voorlopige voorziening en in de hoofdzaak in de zaak van: Raaks Centre B.V., zetelend te Overveen, verzoekster, gemachtigde: mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, -- tegen -- het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, gemachtigde: mr. B.C. Romijn, advocaat te Haarlem, derde partij: gemeente Haarlem, gemachtigde: mr. B.C. Romijn, advocaat te Haarlem. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk BMA 2003/537, heeft verweerder aan de sector stedelijke ontwikkeling van de gemeente Haarlem, hierna: de gemeente Haarlem, ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988, vergunning verleend voor de sloop van de panden Raaks 14/Zijlvest 25a, plaatselijk bekend als HBS-A, en Jacobstraat 2, plaatselijk bekend als de voormalige Mulo en zoals aangegeven op de bij het besluit gevoegde gewaarmerkte tekening nr. 02082. Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk BMA 2003/532, heeft het college aan de gemeente Haarlem, ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988, vergunning verleend voor de gedeeltelijke sloop van de panden Oude Zijlvest 27/Gedempte Voldersgracht 2 (gelegen achter het pand plaatselijk bekend als HBS-B) zoals aangegeven op de bij het besluit gevoegde gewaarmerkte tekening nr. 02083. Bij besluit van 14 augustus 2003, 2003/0479/04 heeft verweerder aan de gemeente Haarlem, vergunning verleend voor het slopen van de panden Zijlvest 25a, plaatselijk bekend als HBS-A , Raaks 14, betreffende een woning, en Jacobstraat 2, plaatselijk bekend als de voormalige MULO. Bij besluit van dezelfde datum, 2003/0478/04, heeft verweerder aan de gemeente Haarlem vergunning verleend voor het slopen van de panden Oude Zijlvest 27 en Gedempte Voldersgracht 2. Dit betreft het gedeeltelijk slopen van een school en het slopen van een woning, gymzaal en muur aan de Gedempte Voldersgracht 2. Tegen deze besluiten heeft verzoekster bij brieven van 17 september 2003 bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn bij brief van 4 november 2003 nader aangevuld. Bij brief van 24 december 2003 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 6 januari 2004, verzonden op 8 januari 2004, kenmerk CS/bo/03/1303/1304/1305/1306, heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en de besluiten van 13 augustus 2003, nr. BMA 2003/532 en nr. BMA 2003/537 in die zin gewijzigd dat: - de bepaling dat de vergunning niet in werking treedt totdat de bezwaartermijn is verstreken of, als daarvan sprake is, op het bezwaar of beroep beslist is; en - de bepaling dat het niet is toegestaan met de werkzaamheden te beginnen voordat positief is beslist op de in te dienen aanvraag voor de bouwvergunning, vervallen. De bestreden besluiten worden voor het overige gehandhaafd. Dit is in overeenstemming met het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften van 29 december 2003. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 januari 2004 beroep ingesteld. De door haar reeds eerder ingediende verzoeken blijven gehandhaafd. De zaken zijn behandeld ter zitting van 15 januari 2004, alwaar namens eiseres de gemachtigde mr. Dieperink is verschenen. Namens zowel verweerder als de gemeente Haarlem zijn verschenen mr. Romijn voornoemd, en R.P.W. van Smaalen, ambtenaar in dienst van de gemeente Haarlem. 2. Overwegingen 2.1. De tegen de besluiten van 13 en 14 augustus 2003 ingediende verzoeken worden op grond van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. De verzoeken zijn in zoverre gewijzigd dat verzocht wordt de beslissing op bezwaar te schorsen tot zes weken na verzending van de uitspraak in beroep. 2.2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Dienaangaande heeft verzoekster gevraagd geen gebruik te maken van deze bevoegdheid omdat zij haar beroepsgronden nog wenst aan te vullen. In het kader van een goede procesorde acht de voorzieningenrechter aanleiding dit verzoek in te willigen. Dit houdt in dat de beoordeling van onderhavige verzoek een voorlopig karakter draagt en niet bindend is in de hoofdzaak. 2.3. Ter zitting is door verweerder en de derde partij de vraag opgeworpen of verzoekster in het kader van de verleende sloopvergunningen wel als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, Awb is aan te merken nu de sloopvergunningen niet direct betrekking hebben op haar eigendommen en verzoekster ook niet ter plekke is gevestigd. 2.4. Ingevolge artikel 1:2 Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De voorzieningenrechter volgt verweerder en de derde partij niet in voormeld standpunt. De eigendommen van verzoekster grenzen direct aan de slooppercelen dan wel liggen in de directe nabijheid daarvan. Bouwkundige activiteiten, alsmede sloopwerkzaamheden, op een perceel kunnen rechtsreeks betrokken zijn bij de belangen van een eigenaar van direct aangrenzende of omliggende percelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de bezwaren van verzoekster terecht ontvankelijk geacht. 2.5. De hier in geding zijnde panden liggen in een beschermd stadsgezicht. Daarbij is aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Staatssecretaris) verzocht om de panden aan te merken als beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988. Bij besluiten van 17 april 2003 heeft de Staatssecretaris de verzoeken afgewezen. Hiertegen zijn bezwaarschriften ingediend. Door deze omstandigheden zijn voor het slopen van deze panden vergunningen verleend op grond van het bepaalde in: artikel 36 van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDW); artikel 37 van de Monumentenwet 1988; artikel 11 van de Monumentenwet 1988; artikel 8.1.1. eerste lid van de Haarlemse bouwverordening (HBV). 2.6. De sloopvergunningen zijn nodig voor het realiseren van het zogenaamde Raaksproject. Dit project houdt in grote lijnen in dat het bestaande schoolgebouw aan de Oude Zijlvest (HBS-B) verbouwd wordt tot appartementen, aan de Gedempte Voldersgracht nieuwbouw komt, te weten appartementen, en een ondergrondse parkeergelegenheid gerealiseerd wordt. Het betreft twee parkeergelegenheden één openbare en één ten behoeve van de bewoners van de nieuw te bouwen appartementen. Daarnaast zijn er plannen om een bioscoop te bouwen. Voor een gedeelte van het project zijn inmiddels bouwaanvragen ingediend. Inmiddels is de bouwvergunning voor het realiseren van een ondergrondse parkeervoorziening aan de Oude Zijlvest/Vestestraat/Gedempte Voldersgracht verleend. 2.7. Ten aanzien van alle hier in geding zijnde sloopvergunningen merkt verzoekster op dat de betrokken panden op basis van de aanwijzing als beschermd stadsgezicht bescherming genieten. Tegen het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 7 oktober 2003, verzonden 9 oktober 2003, waarbij het Uitwerkingsplan 'Raaks' dat gebaseerd is op het Stadsvernieuwingsplan 'Oude Stad', is goedgekeurd, heeft verzoekster bij brief van 9 december 2003 bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een beroepschrift ingediend en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzitter ABRS hetgeen een schorsende werking heeft gelet op het bepaalde in artikel 56b Wet op de Ruimtelijke Ordening. Verzoekster gaat er van uit dat de voorzitter ABRS de opschortende werking zal handhaven nu het Uitwerkingsplan 'Raaks' in strijd is met hetgeen in het Stadvernieuwingsplan 'Oude Stad' is bepaald. 2.8. Het Stadsvernieuwingsplan 'Oude Stad' is op 21 juni 2002 onherroepelijk geworden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat tegen dit specifiek onderdeel van het Stadsvernieuwingsplan, de uitwerkingsbepaling voor het Raaksgebied, geen rechtsmiddelen zijn ingediend. Weliswaar heeft verzoekster, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gelijk dat in artikel 5 van de bij het Stadsvernieuwingsplan behorende voorschriften bepaald is dat de ruimtelijke en functionele kwaliteit zoveel mogelijk dient te worden behouden en versterkt, maar in artikel 10 van de voorschriften, de nader uit te werken bestemmingsbepalingen, staat niet expliciet aangegeven dat uitgangspunt voor dit gebied zou moeten zijn het handhaven van de bestaande gebouwen. Dit blijkt evenmin uit de toelichting Stadsvernieuwingsplan 'Oude Stad', uitwerking centrumvoorziening: Raaksgebied. Gelet op de bepalingen van het vigerende Stadsvernieuwingsplan 'Oude Stad', welke betrekking hebben op het onderhavige gebied, kan dan ook niet worden geoordeeld dat de uitgangspunten voor de bouwplannen, waarvoor de sloop van de bestaande panden noodzakelijk is, daarmee in strijd zijn. Hier vloeit uit voort dat verwacht mag worden dat uiteindelijk de daarvoor benodigde bouwvergunningen verleend zullen worden. De thans aanhangige procedure met betrekking tot het Uitwerkingsplan 'Raaks' maakt dat niet anders. 2.9. Voorts verwijst verzoekster naar een verzoek gedateerd 31 december 2003, waarbij aan verweerder verzocht is een aantal panden in het Raaksgebied, het zogenaamde Carré van Dumont en waarvan onderhavige panden onderdeel zijn, op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Ter onderbouwing van de gemeentelijke monumentwaardigheid van de hier in geding zijnde panden is een rapport, gedateerd januari 2004, overgelegd van het bureau Mattie & De Moor, over de waardering Raaks Carré. Dit bureau komt tot de conclusie dat de gemeentelijke monumentwaardigheid van de panden evident is. 2.10. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het standpunt van verweerder dat dit rapport vrij laat door verzoekster is ingebracht. De monumentale status van onderhavige panden is al meer dan 10 jaar onderwerp van diverse discussies, waarbij verweerder en de Staatssecretaris in het kader van een eventuele aanwijzing als rijksmonument, ook diverse malen hun (negatieve) standpunten kenbaar hebben gemaakt. Niet valt in te zien dat dit rapport niet eerder in procedure gebracht had kunnen worden dan wel een verzoek ingediend had kunnen worden voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst. Bovendien valt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de reeds eerder uitgebrachte deskundigen rapporten en de diverse besluitvormingsprocedures in het kader van de monumentenstatus, niet te verwachten dat verweerder alsnog zal besluiten om de panden aan te wijzen als gemeentelijke monument. 2.11. Ten aanzien van de sloopvergunningen van 14 augustus 2003. Deze sloopvergunningen zijn verleend op grond van artikel 36 van de WSDW, artikel 37 en 11 van de Monumentenwet 1988 en artikel 8.1.1., eerste lid, HBV. 2.12. In artikel 37 Monumentenwet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald 1. In beschermd stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). 3. De artikelen 21 tot en met 23 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing zijn van toepassing. 2.13. Met name zijn de artikelen 21 en 22 WSDV in de onderhavige procedure van belang. In artikel 21 WSDV is het volgende bepaald: 1. De sloopvergunning mag worden geweigerd, indien bouwvergunning kan worden verleend voor een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk, doch deze vergunning nog niet is aangevraagd. 2. De sloopvergunning moet worden geweigerd, indien vergunning voor het slopen van het bouwwerk ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze vergunning niet is verleend. 2.14. Artikel 22 WSDV luidt als volgt: 1. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om sloopvergunning binnen twaalf weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. De artikelen 46, vierde tot en met zevende lid, en 47 van de Woningwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de beslissing aanhouden, indien voor een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk bouwvergunning is aangevraagd, doch op de aanvrage nog niet is beslist. 3. De aanhouding duurt totdat onherroepelijk op de aanvrage om bouwvergunning, bedoeld in het tweede lid, is beslist. 2.15. De voorzieningenrechter stelt vast dat de imperatieve weigeringsgrond van artikel 21, tweede lid, WSDV, niet aanwezig is nu verweerder bij besluiten van 13 augustus 2003 de benodigde vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 heeft verleend. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het slopen van een waardevol gebouw veeleer voorkomen moet worden door middel van een aanwijzing als beschermd monument dan door middel van de voorschriften van een stadsvernieuwingsplan. 2.16. Thans moet beoordeeld worden of verweerder terecht van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door verlening van onderhavige sloopvergunningen, terwijl de bouwvergunningen nog niet zijn aangevraagd en, op grond van het bepaalde in artikel 22, tweede lid, WSDV, de sloopvergunningen niet aan te houden totdat op de ingediende bouwaanvragen is beslist. 2.17. Verweerder heeft reeds in de besluiten van 14 augustus 2003 aangegeven dat het advies van de commissie Welstand en Monumenten niet wordt overgenomen door de sloopvergunningen te koppelen aan het tijdstip totdat de ter vervanging dienende bouwvergunningen onherroepelijk zijn geworden. Hierdoor wordt het, aldus verweerder, onvoorzienbaar op welk moment de sloopvergunning kan worden verleend. Daarmee zou dan de voortgang van het project te zeer worden geblokkeerd. 2.18. De voorzieningenrechter stelt vast dat op 29 juni 2003 en dus voor het nemen van de besluiten van 14 augustus 2003, bouwaanvragen zijn ingediend voor het realiseren van een ondergrondse parkeervoorziening aan de Oude Zijlvest/Vestestraat/Gedempte Voldersgracht en de verbouw van de voormalige HSB-B aan de Oude Zijlvest tot woongebouw. Hieruit volgt dat verweerder slechts de bevoegdheid heeft de gevraagde sloopvergunningen op grond van het bepaalde in artikel 22 WSDV aan te houden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt door de sloopvergunningen niet aan te houden. Onderhavige panden maken onderdeel uit van het Raaksproject. Dit omvangrijk project bevindt zich in een vergaande stadium, een planning is opgemaakt, de benodigde saneringsbesluiten zijn afgegeven en voor de benodigde werkzaamheden zijn contracten afgesloten. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de bouwvergunning voor de ondergrondse parkeergelegenheid aan de Oude Zijlvest/Vestestraat/gedempte Voldersgracht, de voormalige HBS-B, is verleend, dat de bouwaanvraag voor de openbare ondergrondse parkeergelegenheid onder meer gelegen onder de voormalige HBS-A, is ingediend en in behandeling is genomen, dat de bouwvergunning voor het verbouwen van de voormalige HBS-B bijna verleend kan worden en dat de bouwaanvraag voor het bouwen van de bioscoop in de loop van dit jaar ingediend zal worden, een en ander conform de planning. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er op dit moment geen belemmeringen op basis waarvan deze planning niet haalbaar zou zijn. Dat gedurende een bepaalde periode sprake zal zijn van kaalslag en langdurig braak liggen van het terrein, is bij een omvangrijke project als dit niet te vermijden, temeer nu de ter plekke aanwezige bodemverontreiniging eerst nog moet worden gesaneerd, hetgeen ook de nodige tijd vergt. Echter, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal deze kaalslag, gelet op de huidige stand van zaken, niet buitensporig lang duren. Een eventuele toewijzing van het schorsingsverzoek met betrekking tot het Uitwerkingsplan zal mogelijk vertragend werken ten aanzien van de nog te verlenen bouwvergunningen, zo werd ter zitting namens verweerder aangegeven, maar daarna zal wel worden doorgegaan met de procedures in verband met de verlening van de benodigde bouwvergunningen. De voorzieningenrechter acht dat, gelet ook op hetgeen hiervoor bij overweging 2.8 over het Stadsvernieuwingsplan is overwogen, geen irreële benadering. 2.19. In artikel 36 WSDW is het volgende bepaald: In het gebied, dat is begrepen in een stadsvernieuwingsplan is het verboden te slopen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. De artikelen 20-28 zijn van overeenkomstige toepassing. 2.20. Verweerder heeft, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, voor de beoordeling van de sloopvergunningen ingevolge artikel 36 WSDV, terecht verwezen naar de overwegingen in het kader van artikel 37 Monumentenwet 1988. Ook de voorzieningenrechter wijst voor het voorlopig oordeel in het kader van de verleende sloopvergunningen op grond van artikel 36 WSDV naar de overweging in deze uitspraak onder nr. 2.18. 2.21. Tenslotte zijn de sloopvergunningen verleend op basis van de HBV. In artikel 8.1.1., eerste lid, HBV is bepaald dat het verboden is bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). 2.22. In artikel 8.1.4., tweede lid, HBV staat dat de beslissing aangehouden moet worden indien nog vergunningen nodig zijn krachtens artikel 11 of artikel 37 Monumentenwet 1988 en op deze aanvragen nog niet is beslist. Nu vergunningen op grond van deze bepalingen nodig en verleend zijn, ziet de voorzieningenrechter geen grond aanwezig om de beslissing op basis van deze bepaling aan te houden. 2.23. Artikel 8.1.6. HBV bevat de gronden op basis waarvan verweerder de aanvraag moet weigeren. Een sloopvergunning moet worden geweigerd indien: a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd; b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd; c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend; d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend; e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend; f. een vergunning als bedoelt in artikel 30 of artikel 33 van de Huisvestingswet (Stb. 1992, 548) is vereist en deze niet is verleend. 2.24. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn geen gronden aanwezig om de gevraagde sloopvergunningen te weigeren. Verzoekster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat met name de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende zou zijn gewaarborgd. Ten aanzien van de sloopvergunningen van 13 augustus 2003 op grond van het bepaalde in artikel 11 Monumentenwet 1988. 2.25. Bij besluiten van 17 april 2003 heeft de Staatssecretaris de verzoeken om de hier in geding zijnde panden aan te wijzen als beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988, afgewezen. Hiertegen zijn bezwaarschriften ingediend. 2.26. Door deze procedure vloeit uit artikel 5 Monumentenwet 1988 met betrekking tot de betreffende panden een zogenaamde voorbescherming voort, waardoor bij sloop een vergunning is benodigd ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988. Deze sloopvergunningen zijn bij besluiten van 13 augustus 2003 verleend. Ook hiertegen zijn bezwaarschriften ingediend. Deze bezwaren zijn bij het thans bestreden besluit van 6 januari 2004 ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de in de eerste instantie opgenomen voorwaarden ten aanzien van het daadwerkelijk beginnen met de sloopwerkzaamheden laten vervallen. 2.27. Door de ingediende bezwaarschriften is de werking van de besluiten van 13 augustus 2003 op grond van het bepaalde in artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 opgeschort. Op verzoek van de gemeente Haarlem heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 17 december 2003 de van rechtswege ontstane opschorting opgeheven. Hieruit volgt dat de verleende sloopvergunningen in het kader van artikel 11 Monumentenwet 1988 mogen worden gebruikt. 2.28. Door verzoekster is aangevoerd dat de wijziging van de sloopvergunningen, het laten vervallen van de voorwaarden, strijdig is met artikel 7:11 Awb nu deze losstaat van de ingediende bezwaren. Tevens had verzoekster op grond van artikel 7:9 Awb in verband met deze voorgenomen wijziging opnieuw moeten worden gehoord. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter beperkt de heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 Awb zich niet tot een beslissing naar aanleiding van de ingediende bezwaren. Het staat het bestuursorgaan vrij om bij de bestuurlijke heroverweging ook andere aspecten te betrekken. De te heroverwegen bestuurlijke aspecten kunnen niet worden gezien als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 7:9 Awb. Dat er interne correspondentie is over deze aspecten maakt dat niet anders. 2.29. Verweerder heeft deze voorwaarden laten vervallen omdat hij hiermee aan wilde geven dat er een wettelijke opschortende werking op grond van de Monumentenwet 1988 van kracht is en daarnaast ook voldaan moet worden aan andere wettelijke voorschriften. Verweerder stelt dat deze mededelingen in de besluiten van 13 augustus 2003 dan ook geen functie hebben. 2.30. Verzoekster vindt dat verweerder het laten vervallen van deze voorwaarden ondeugdelijk motiveert. Daarbij komt, aldus verzoekster, dat de commissie Welstand en Monumenten geadviseerd heeft om pas met de daadwerkelijke sloop te beginnen als de ter vervanging dienende bouwvergunningen onherroepelijk zijn verleend. 2.31. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In artikel 11 Monumentenwet 1988 is bepaald dat het verboden is een beschermd monument te beschadigen of te vernietigen. Om een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen is een vergunning nodig. Omdat reeds op grond van artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 de werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, kan de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder volgen dat deze mededeling geen functie heeft omdat reeds uit de wet voortvloeit dat sprake is van een opschortende werking. 2.32. Ten aanzien van de mededeling dat niet met de werkzaamheden mag worden begonnen voordat positief is beslist op de in te dienen aanvraag voor de bouwvergunning merkt verweerder op dat deze mededeling geen ander doel had, dan om aan te geven dat eveneens voldaan moet worden aan andere wettelijke voorschriften. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is ook hier slechts sprake van een mededeling die geen zelfstandige functie heeft. Een koppeling met een nog te verlenen bouwvergunning, zoals aangegeven in de WSDV, is immers in de Monumentenwet 1988 niet aanwezig. Dat verzoekster door het laten vervallen van deze mededeling in haar belangen zou zijn geschaad, is ook niet aan de orde nu zij daartegen rechtsmiddelen heeft aangewend. Voorts heeft verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gemotiveerd aangegeven waarom het advies van de commissie welstand en monumenten niet is gevolgd. Verweerders standpunt dat het belang van de voortgang van de werkzaamheden met betrekking tot het Raaksproject zwaarder dient te wegen dan het belang in onderhavige procedure om te wachten met slopen totdat de bouwvergunningen onherroepelijk zijn, acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. 2.33. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen thans bekend is, niet aannemelijk dat de sloopvergunningen in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven. Gelet op de betrokken belangen dienen de belangen van de gemeente Haarlem, een ernstige vertraging van het bouwproject 'de Raaks' zwaarder te wegen dan de belangen van verzoekster bij handhaving van de panden, temeer nu nog steeds onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn waaruit de conclusie moet worden getrokken dat onderhavige panden aangewezen zullen worden als gemeentelijk dan wel als rijksmonument. De gevraagde voorzieningen dienen dan ook te worden afgewezen. 2.34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter wijst de verzoeken voor een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddelen open.