Jurisprudentie
AO1312
Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308095/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308095/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hunsel (hierna: het college) [verzoeker] een vergunning verleend, als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, voor het verbouwen en herstellen van het pand aan de [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200308095/2.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging "De Kring, vereniging voor cultuur en milieubehoud", gevestigd te Weert,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond van 21 oktober 2003 in het geding tussen:
de vereniging, voornoemd,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hunsel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hunsel (hierna: het college) [verzoeker] een vergunning verleend, als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, voor het verbouwen en herstellen van het pand aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het college het daartegen door de vereniging "De Kring, vereniging voor cultuur en milieubehoud" (hierna: De Kring) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door De Kring ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2003, heeft verzoeker - anticiperend op een mogelijk hoger beroep van De Kring - de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2003, heeft De Kring daadwerkelijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2003, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. E.J.M. Stals, advocaat te Weert, het college, vertegenwoordigd door mr. E. Barentsen, ambtenaar der gemeente, en H.T.G. Sleven, wethouder, en De Kring, vertegenwoordigd door [gemachtigde], voorzitter, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De werking van de aan verzoeker verleende vergunning is gelet op artikel 16, zevende lid, van de Monumentenwet 1988 vanwege het door De Kring ingestelde hoger beroep opgeschort. De Voorzitter is verzocht bij wijze van voorlopige voorziening deze opschorting op te heffen. Verzoeker meent onevenredig in zijn belangen te worden geschaad, indien de opschorting voortduurt, omdat deze volgens hem leidt tot een verhoogd risico op instorting van (delen van) het pand. Daarnaast ziet hij zich gesteld voor oplopende kosten doordat hij geen aanvang kan maken met de geplande verbouwings- en herstelwerkzaamheden.
2.3. Niet in geschil is dat het in geding zijnde pand een slechte staat van onderhoud heeft. Niet uitgesloten is dat dit vooral bij extreme weersomstandigheden aanleiding kan geven tot gevaarlijke situaties. Verder is niet onaannemelijk gemaakt dat uitstel van de door verzoeker voorgestane werkzaamheden voor hem hogere kosten zou kunnen meebrengen.
Daar staat tegenover dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat de Afdeling, oordelend in hoger beroep, de uitspraak van de voorzieningenrechter zal vernietigen. Voorts acht de Voorzitter het van belang dat verzoeker gevaarzetting door instorting door het plaatsen van hek- en stutwerk kan voorkomen.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding om de door verzoeker verlangde voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Wel zijn er termen aanwezig om te bevorderen dat de behandeling van de hoofdzaak wordt bespoedigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
195-424.