Jurisprudentie
AO0765
Datum uitspraak2003-12-18
Datum gepubliceerd2003-12-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/094024-02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/094024-02
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank Haarlem veroordeelt een verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, vanwege verschillende overtredingen inzake de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Ten aanzien van een verweer dat de rechtbank de rechtmatigheid van een door de rechter-commissaris verleende machtiging tot het opnemen van telecommunicatie behoort te toetsen overweegt de rechtbank dat tegen een door de rechter-commissaris verleende machtiging ex artikel 126m Sv geen hogere voorziening open staat. Noch uit de tekst van artikel 126m Sv, noch uit de wetsgeschiedenis van die bepaling volgt, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting een beroep kan worden gedaan op de onrechtmatigheid van de machtiging ex artikel 126m Sv. Het zou derhalve in strijd zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen indien de rechtbank desondanks de rechtmatigheid van die machtigingen zou beoordelen.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank dat het verweer voorts miskent dat verdachte geen beroep toekomt op beweerde onrechtmatigheden met betrekking tot het verlenen van de machtigingen ex artikel 126m Sv tegen een medeverdachte, omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien in welk rechtens te respecteren belang verdachte door die vermeende onrechtmatigheden zou zijn geschaad.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/094024-02
Uitspraakdatum: 18 december 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting, gehouden op
24 november en 4 december 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag, te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1. (ZAAK 02: Laboratorium "Zeeburgerkade/Cruquiusweg")
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 18 april 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in een loods, gelegen aan de Cruquiusweg) meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft bereid en / of bewerkt en / of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval op-zettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, althans (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van de Opiumwet;
art 2 lid 1 ahf / ond D Opiumwet
art 47 lid 1 ahf / sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. (ZAAK 04: criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 14 januari 2003 te Haarlem en / of te Amsterdam en / of te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen en / of buiten het grondbied van Nederland brengen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. (ZAAK 06: wapens [adres])
hij op of omstreeks 14 januari 2003 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II (een automatisch vuurwapen) en een of meer wapens van categorie III, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4. (ZAAK 10: MDMA Transvaalstraat)
hij op of omstreeks 14 januari 2003 te Haarlem tezamen en in vereniging meteen ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 42 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
art 2 lid 1 ahf / ond C Opiumwet
5. (ZAAK 11: Kwekerij Ruychaverstraat)
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 14 januari 2003 te Haarlem tezamen en in vere-niging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en / of bereid en / of bewerkt en / of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de Ruychaverstraat) een groot aantal hennepplanten en / of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 lid 1 ahf / ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 47 lid 1 ahf / sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 3 lid 1 ahf / ond C Opiumwet
6. (ZAAK 12: Hasholie in Mercedes Vito)
hij op of omstreeks 14 januari 2003 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een bedrijfsvoertuig (Mercedes Vito)) een hoeveelheid van een preparaat bevattende hennephars, in elk geval een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van de Opiumwet;
art 2 lid 1 ahf / ond C Opiumwet
7. (ZAAK 13: Laboratorium "Zaandam")
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 14 januari 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft bereid en / of bewerkt en / of verwerkt en / of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, althans (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van de Opiumwet;
art 2 lid 1 ahf / ond B Opiumwet
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat de dagvaarding nietig is vanwege de summiere en onvoldoende feitelijke omschrijving van de tenlastelegging. Niet duidelijk wordt uit welke personen de criminele organisatie zou hebben bestaan en welke feiten zij tot oogmerk hadden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De tenlastelegging onder feit 2 bevat een concrete tijdsbepaling, een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving van de aan verdachte verweten gedraging en tevens concrete aanduidingen van de door de organisatie beoogde misdrijven. Daarmee is die tenlastelegging, in samenhang gelezen met de inhoud van het dossier, alsmede bezien in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende duidelijk. De tenlastelegging voldoet daarmee aan de eisen zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De dagvaarding is ook overigens geldig.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Verweer terzake van onrechtmatig verkregen bewijs
Het verweer van de raadsvrouw berust op de stelling dat de rechtbank de rechtmatigheid van de door de rechter-commissaris in zowel de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] als in de zaak tegen verdachte genomen beslissing tot het verlenen van machtigingen tot het opnemen van telecommunicatie, kan en in casu ook behoort te toetsen. Nu die machtigingen naar het oordeel van de raadsvrouw onrechtmatig zijn verleend wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag, dient dit er ingevolge artikel 359a, tweede lid, Sv toe te leiden dat de tapverslagen en de resultaten daarvan niet mogen bijdragen aan het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 126m, vierde lid, in verbinding met artikel 126l, vierde lid, Sv kan de officier van justitie een bevel tot het opnemen van telecommunicatie slechts afgeven na een op diens vordering door de rechter-commissaris verleende schriftelijke machtiging. Tegen een door de rechter-commissaris verleende machtiging ex artikel 126m Sv staat geen hogere voorziening open. Noch uit de tekst van artikel 126m Sv, noch uit de wetsgeschiedenis van die bepaling volgt, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting een beroep kan worden gedaan op de onrechtmatigheid van de machtiging ex artikel 126m Sv. Het zou derhalve in strijd zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen indien de rechtbank desondanks de rechtmatigheid van die machtigingen zou beoordelen.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank dat het verweer voorts miskent dat verdachte geen beroep toekomt op beweerde onrechtmatigheden met betrekking tot het verlenen van de machtigingen ex artikel 126m Sv tegen medeverdachte [naam medeverdachte], omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien in welk rechtens te respecteren belang verdachte door die vermeende onrechtmatigheden zou zijn geschaad. De enkele omstandigheid dat het Snoek-onderzoek zowel tegen verdachte als tegen [naam medeverdachte] is gericht, is daartoe onvoldoende.
3.2 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1. (ZAAK 02: Laboratorium "Zeeburgerkade/Cruquiusweg")
hij omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 18 april 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, in een loods, gelegen aan de Cruquiusweg, opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3. (ZAAK 06: wapens [adres])
hij op 14 januari 2003 te Haarlem, een wapen van categorie II (een automatisch vuurwapen) en wapens van categorie III, voorhanden heeft gehad.
4. (ZAAK 10: MDMA Transvaalstraat)
hij op 14 januari 2003 te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 42 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5. (ZAAK 11: Kwekerij Ruychaverstraat)
hij in de periode van 01 januari 2002 tot en met 14 januari 2003 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld en bewerkt, in een pand aan de Ruychaverstraat, een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
6. (ZAAK 12: Hasholie in Mercedes Vito)
hij op 14 januari 2003 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad in een bedrijfsvoertuig (Mercedes Vito) een hoeveelheid van een preparaat bevattende hennephars, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
7. (ZAAK 13: Laboratorium "Zaandam")
hij omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 14 januari 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en / of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B (oud), van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
4. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C (oud), van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B (oud), van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
6. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C (oud), van de Opiumwet gegeven verbod.
7. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B (oud), van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diverse ernstige strafbare feiten, waaronder de fabricage van MDMA in twee verschillende laboratoria. Ook heeft hij een aanzienlijke hoeveelheid MDMA aanwezig gehad.
MDMA - in de volksmond XTC - is een bewustzijnsbeïnvloedend middel, waarvan de wetgever heeft bepaald dat de handel erin en de verspreiding ervan, verboden is. Met betrekking tot het gevaar voor de gezondheid van personen van XTC overweegt de rechtbank dat blijkens onderzoek na XTC-gebruik levensbedreigende complicaties en psychische klachten kunnen optreden. In de afgelopen jaren zijn meermalen jonge mensen na gebruik van XTC overleden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij uit winstbejag en met voorbijzien aan de risico's voor de gezondheid van veelal jonge mensen een rol heeft gespeeld bij de productie en het op de markt brengen van deze verboden synthetische drug.
Behalve de gezondheidsrisico's voor de gebruikers van XTC, levert de productie van XTC ook levensgevaar op voor degenen die in de omgeving van een XTC-laboratorium wonen. Immers, bij de productie van XTC wordt gebruik gemaakt van waterstof, dat zeer licht ontvlambaar en explosief is. Zulks is ook gebleken uit het dossier met betrekking tot het laboratorium te Zaandam, dat zich midden in een woonwijk bevond.
Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid hasjolie aanwezig gehad in zijn bedrijfsbus en heeft hij gedurende ongeveer één jaar samen met een ander hennepplanten gekweekt. Hasjolie respectievelijk hennep bevatten de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en zijn daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijsten I respectievelijk II geplaatst.
Dat het (eigen) gebruik van hennepproducten in Nederland feitelijk wordt gedoogd laat het voorgaande onverlet en doet met name niet af aan de strafwaardigheid van het (niet gedoogde) op grotere schaal kweken van hennepplanten.
Tenslotte heeft verdachte diverse vuurwapens voorhanden gehad. Hij had deze wapens, waaronder een automatisch wapen met geluiddemper en richtapparatuur, in zijn slaapkamerkast verborgen. Dit is een delict dat een ernstige inbreuk maakt op de rechtsorde en hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Daarentegen houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder voor aan de Opiumwet, respectievelijk Wet wapens en munitie gerelateerde feiten is veroordeeld.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
2 (oud), 3 (oud), 10 (oud) en 11 (oud) van de Opiumwet,
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder 2. tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAAR.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Flohil, voorzitter,
mrs. Bijvoet en Wolfs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Anema en Van Eijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2003.