Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9932

Datum uitspraak2003-12-12
Datum gepubliceerd2003-12-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/090145-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitspraak in de strafzaak van een (ex) ambtenaar van de provincie Gelderland in de fraudezaak rondom het evenementenbeleid.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Meervoudige Kamer Parketnummer : 05/090145-01 Datum zitting : 20, 21 en 23 oktober 2003 en 24, 25 en 28 november 2003 Datum uitspraak : 12 december 2003 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : De S geboren op : 1951 te Breda Raadsman: mr. R.P.G.L.M. Verbunt, advocaat te Utrecht. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van december 1998 tot augustus 2001 te Oosterbeek in de gemeente Renkum en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland als ambtenaar in dienst van de Provincie Gelderland, telkens [een] gift[en] of belofte[n] dan wel [een] dienst[en] heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze gift[en] en/of belofte[n] en/of dienst[en] hem werd[en] gedaan, verleend of aangeboden, teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten, althans wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze gift[en] en/of belofte[n] en/of dienst[en] hem werd[en] gedaan, verleend of aangeboden, tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten, hij, verdachte heeft van L, althans van [een] rechtsperso[o]n[en] die door L werd[en] bestuurd, als gift, belofte en/of dienst aangenomen: - in of omstreeks de maand december 1998 een reischeque ter waarde van ƒ 5000,-- of daaromtrent en/of - in of omstreeks de maand februari 1999 een geldbedrag groot ƒ 1121,-- of daaromtrent en/of - in of omstreeks de maand juni 1999 een personenauto ter waarde van ƒ 50.942,50 en/of - in of omstreeks de maand juni 2000 een geldbedrag groot ƒ 29.368,-- of daaromtrent en/of - in of omstreeks de maand februari 2001 het onbeperkt en onbelast gebruik van een personenauto, merk BMW en/of - in of omstreeks de maand mei 2001 een geldbedrag groot ƒ 3881,87 of daaromtrent [betaling van een reis naar Parijs] en/of - in of omstreeks de maand juni 2001 een geldbedrag groot ƒ 627,50 of daaromtrent [betaling van een diner te Wamel] en/of - in of omstreeks de maand maart 2001 de toezegging van een jaarsalaris groot 80.000,-- en/of - in of omstreeks de maand april 2001 de belofte om zijn, verdachtes, advocatenkosten te zullen betalen; 2. hij op enig tijdstip in of omstreeks de maand[en] mei 2000 en/of juni 2000, te Oosterbeek in de gemeente Renkum, althans in Nederland, valselijk heeft opgemaakt en /of heeft vervalst een overeenkomst tussen de Provincie Gelderland en Gelderland Events B.V., zijnde een geschrift om tot bewijs van het daarin gestelde, althans tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk die overeenkomst te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de Commissaris van de Koningin in de Provincie Gelderland, J. Kamminga; 3. hij op of omstreeks 3 augustus 2000, te Oosterbeek in de gemeente Renkum, althans in Nederland, een brief, gedateerd 3 augustus 2000 van Gelderland Events B.V., gericht aan de ABN-AMRO bank, zijnde deze brief een geschrift om tot bewijs van het daarin gestelde, althans om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, door met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in die brief op te nemen -kort gezegd- dat tussen Gelderland Events B.V. en de Provincie Gelderland inmiddels een contract was gesloten, daartoe strekkende dat de Provincie Gelderland geld zou overmaken en dat de Provincie Gelderland borg zou staan voor [een] door de ABN-AMRO bank aan Gelderland Events B.V. te verlenen krediet[en] en vervolgens die brief heeft ondertekend met zijn, verdachtes naam/handtekening en daarbij heeft geschreven: "p.o. , gedeputeerde", terwijl die brief niet in opdracht van voornoemde gedeputeerde was opgesteld; Ter terechtzitting van 28 november 2003 is de hiervoor weergegeven tenlastelegging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gewijzigd in die zin dat: 1. in de vierde en de zevende regel de woorden “of redelijkerwijs vermoedende” worden verwijderd; 2. in de 23e regel de woorden “de maand maart 2001” worden vervangen door de woorden “de periode van augustus 1999 tot en met maart 2001”; 3. in de 23e regel het getal “80.000,--“ wordt vervangen door de woorden “ƒ 250.000,-- althans een [hoog] geldbedrag”; 4. in 16e regel de woorden “de maand juni 2000” worden vervangen door de woorden “de periode van juni 2000 tot en met september 2000. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 20, 21 en 23 oktober 2003 en op 24, 25 en 28 november 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.P.G.L.M. Verbunt, advocaat te Utrecht. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging ge-voerd. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, voorzover het feit 1 betreft. Dat feit is onvoldoende feitelijk wat betreft de passage “teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten” en ook wat betreft de passage “tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem […..], in strijd met zijn plicht, was gedaan of nagelaten”. De rechtbank verwerpt dat verweer. Zij stelt vast dat de beide passages in ieder geval ook kwalificatief van aard zijn. Op zichzelf is het standpunt van de verdediging juist dat deze kwalificatieve termen, gezien ook de overige tekst van de tenlastelegging, in dit geval in beginsel nader feitelijk omschreven hadden moeten worden. Immers, om tot een bewezenverklaring van een op artikel 363 aanhef en onder 1 [oud] van het Wetboek van Strafrecht gerichte tenlastelegging te kunnen oordelen moet komen vast te staan dat er op het moment van de gift of belofte een zekere relatie bestaat tussen enerzijds die gift of belofte en anderzijds enige beoogde [toekomstige] handeling of nalaten [beide ook nog in strijd met de plicht]. Bij een op artikel 363 aanhef en onder 2 [oud] van het Wetboek van Strafrecht toegesneden tenlastelegging moet het handelen of nalaten in strijd met de plicht al hebben plaatsgevonden; aan een omschrijving van dat handelen of nalaten moeten daarom dan scherpere eisen worden gesteld. Echter, ter zitting is niet gebleken dat bij verdachte enige onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen waartegen hij zich op dit punt moest verweren. In de uitvoerige ondervraging door de rechtbank, de officier van justitie en verdachtes raadsman, alsmede het verhoor van de gehoorde getuigen, stonden centraal in het proces-verbaal door de Rijksrecherche geconstateerde onregelmatigheden bij handelingen zijdens de Provincie in het kader van het evenementenbeleid, bij welk beleid verdachte nauw betrokken is geweest. Uit het dossier van de Rijksrecherche blijkt dat deze handelingen in het kader van dat evenementenbeleid meer specifiek in relatie met Gelderland Events B.V. [en medeverdachte L] zijn verricht, mogelijk/beweerdelijk door verdachte in strijd met zijn ambtelijke plicht en/of al dan niet in [een zekere] samenwerking met medeverdachte S. Concreet gaat het dan om de brief van 29 mei 2000 [met onjuiste inhoud], de overeenkomst van 23 juni 2000 [valselijk ondertekend], de brief van 3 augustus 2000 [met onjuiste inhoud], de borgstellingen van 29 september 2000 [onbevoegd en valselijk ondertekend] en de brief van 21 februari 2001 [met onjuiste inhoud]. Klaarblijkelijk heeft de officier van justitie hierop in de tenlastelegging gedoeld. Dat verdachte zelf dat niet heeft begrepen, heeft hij niet aangevoerd noch is daarvan tijdens de ondervraging gebleken. Tijdens de ondervraging bleek dat verdachte voldoende wist waartegen hij zich moest verweren; andere aanknopingspunten biedt het dossier van de Rijksrecherche niet. Pas bij pleidooi heeft de verdediging hier een juridisch punt van gemaakt. Van schending van een verdedigingsbelang is geen sprake. Gelet hierop komt de rechtbank al met al tot het oordeel dat de tenlastelegging toch als geldig kan worden beschouwd. Voor het overige voldoet de dagvaarding aan alle wettelijke eisen. 4. De beslis-sing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: De rechtbank acht vaststaand dat Landman [al dan niet via diens rechtspersonen] aan verdachte onder meer: - een reischeque ten bedrage van ƒ 5.000,-- heeft gegeven; - bedragen van ƒ 1.121,-- ƒ 4.070,-- en ƒ 29.368,-- heeft betaald; - heeft betaald de aankoopprijs ad ƒ 50.942,50 van een Peugeot van verdachte; - een geleasde BMW ter beschikking heeft gesteld; - een creditcard ter beschikking heeft gesteld, waarmee verdachte onder meer kosten ten bedrage van in totaal ƒ 3.881,87 vanwege een reis naar Parijs heeft betaald; - een dienstverband met Gelderland Events B.V. heeft aangeboden met een jaarinkomen van ƒ 219.400,-- bruto [bestaande uit een maandsalaris van ƒ 15.000,--, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en een tantième van ƒ 25.000,-- ]; - heeft aangeboden de advocaatkosten van verdachte te betalen vanwege de positie waarin die met ingang van april 2001 kwam te verkeren. Verdachte heeft gesteld dat dit alles heeft plaatsgevonden als beloning voor door verdachte in een andere hoedanigheid dan die van ambtenaar geleverde prestaties, dan wel als vergoeding van door verdachte gemaakte onkosten, dan wel als passend bij de functie van verdachte binnen Champion Gelderland B.V. c.q. Gelderland Events B.V., dan wel in het kader van de beoogde overstap van verdachte naar Gelderland Events B.V., dan wel om verdachte de helpende hand te bieden. L en verdachte hebben ontkend dat al hetgeen L verdachte heeft gegeven c.q. aangeboden ten doel had om hem te bewegen tot handelen [waaronder hier en in het vervolg begrepen: nalaten] in strijd met diens ambtsplicht of geschiedde tengevolge van dergelijk handelen. Het oordeel van de rechtbank over dit verweer luidt als volgt. Gebleken is dat verdachte gedurende een langere periode [van zeker 12 maanden] op diverse wijzen en op diverse momenten – al dan niet op direct en expliciet verzoek van L – in strijd met zijn ambtelijke plicht heeft gehandeld ten gunste van L [waaronder begrepen: diens rechtspersonen]. Zo heeft verdachte - een brief, gedateerd 29 mei 2000, op briefpapier van de Provincie Gelderland en gericht aan de ABN-Amro-bank te Oosterbeek,in samenwerking met Scheerder geconcipieerd waarvan de inhoud in strijd is met de waarheid; - een samenwerkingsovereenkomst, gedateerd 23 juni 2000, tussen de Provincie Gelderland en Gelderland Events B.V. voorzien van een valse handtekening van Commissaris van de Koningin Kamminga; - drie brieven, gedateerd 3 augustus 2000, op briefpapier van de Provincie Gelderland en gericht aan de ABN-Amro-bank te Oosterbeek, onbevoegd ondertekend, terwijl bovendien de inhoud in strijd is met de waarheid; - drie borgstellingen, gedateerd 29 september 2000, voorzien van valse handtekeningen van gedeputeerde Scheerder; - een brief, gedateerd 21 februari 2001, op briefpapier van de Provincie Gelderland en gericht aan de ABN-Amro-bank te Oosterbeek, geconcipieerd waarvan de inhoud in strijd is met de waarheid; - de Provincie Gelderland noch de Stichting Europartenariat The Netherlands op de hoogte gebracht van een [aanzienlijke] negatieve rekening-courantverhouding tussen Landman en die stichting, uit hoofde waarvan Landman een bedrag aan die stichting verschuldigd was; - aan de Provincie Gelderland schriftelijke stukken onthouden, waaruit de [slechte] financiële situatie van aan L gelieerde rechtspersonen kon blijken. In diezelfde periode heeft L aan verdachte voormelde reischeque gegeven, voormelde bedragen betaald, de aankoopprijs van de Peugeot betaald, de BMW en de creditcard ter beschikking gesteld, alsmede een dienstverband en vergoeding van advocaatkosten aangeboden. Die reeks van handelingen door verdachte in strijd met zijn ambtsplicht, in combinatie met die reeks en opeenstapeling van giften en beloften door L, alsmede de tijdstippen dat een en ander heeft plaatsgevonden, leidt de rechtbank tot de conclusie dat tussen het een en ander causaal verband bestaat. De rechtbank betrekt daarbij dat er in het algemeen sprake is geweest van qua waarde buitenproportionele giften en beloften, terwijl L en verdachte bovendien hebben getracht de waarheid te bemantelen [zo heeft verdachte in oktober 2000 ten opzichte van de Provincie Gelderland reeds ontvangen giften verzwegen; zo heeft de betaling van het bedrag van ƒ 4.070,-- grotendeels met als reden vergoeding van beweerdelijk door verdachte gemaakte reiskosten plaatsgevonden, terwijl hij gedurende de betreffende periode gebruik maakte van de Peugeot; zo heeft verdachte de betaling van het bedrag van ƒ 29.368,-- aanvankelijk verzwegen voor de Belastingdienst; zo hebben L en verdachte de faktuur voor de Peugeot door de garage die de auto had geleverd laten wijzigen: “levering auto” werd gewijzigd in “promotionele activiteiten”]. Van belang acht de rechtbank verder dat derden met zowel L als verdachte hebben gesproken over de aard van de “vergoedingen”; men zette daar vraagtekens bij. Wat betreft de tenlastegelegde reischeque en vergoeding van ƒ 1.121,-- acht de rechtbank dat causaal verband niet aanwezig, nu er enerzijds op die momenten nog geen sprake was geweest van handelen door verdachte in strijd met zijn ambtsplicht, terwijl anderzijds toen evenmin voorzienbaar was dat hij in de toekomst in strijd met zijn ambtsplicht zou handelen. Daarvan volgt vrijspraak De tenlastegelegde vergoeding van kosten van het diner in Wamel zal de rechtbank evenmin in de bewezenverklaring opnemen, nu ten aanzien daarvan geldt dat verdachte zich in feite deze kostenvergoeding eigenmachtig heeft toegeëigend door ná de reis naar Parijs gebruik te blijven maken van de creditcard van L, zonder dat gebleken is dat deze daarvan wist, althans zonder dat hij daarvoor toestemming had gegeven. De slotsom is dat verdachte wist dat L hem giften en beloften deed teneinde hem in de toekomst in strijd met zijn plicht te laten handelen en/of als beloning voor handelen in strijd met zijn plicht in het verleden. Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde: De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat verdachte: 1. op tijdstippen in de periode van december 1998 tot augustus 2001 te Oosterbeek in de gemeente Renkum en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland als ambtenaar in dienst van de Provincie Gelderland, telkens een gift of belofte heeft aangenomen, wetende dat deze giften en belofte hem werden gedaan, teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of wetende dat deze giften en belofte hem werden gedaan, tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten, hij, verdachte heeft van L, althans van [een] rechtsperso[o]n[en] die door L werd[en] bestuurd, als gift en/of belofte aangenomen: - in de maand juni 1999 een personenauto ter waarde van ƒ 50.942,50 en - in de periode juni 2000 tot en met september 2000 een geldbedrag groot ƒ 29.368,-- en - in de maand februari 2001 het onbeperkt gebruik van een personenauto, merk BMW en - in de maand mei 2001 een geldbedrag groot ƒ 3.881,87 [betaling van een reis naar Parijs] en - in de periode van augustus 1999 tot en met maart 2001 de toezegging van een jaarsalaris ter hoogte van een hoog geldbedrag en - in de maand april 2001 de belofte om zijn, verdachtes, advocatenkosten te zullen betalen; 2. op 23 juni 2000, te Oosterbeek in de gemeente Renkum, valselijk heeft opgemaakt een overeenkomst tussen de Provincie Gelderland en Gelderland Events B.V., zijnde een geschrift om tot bewijs van het daarin gestelde te dienen, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk die overeenkomst te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de Commissaris van de Koningin in de Provincie Gelderland, J. Kamminga; 3. op of omstreeks 3 augustus 2000, te Oosterbeek in de gemeente Renkum, althans in Nederland, een brief, gedateerd 3 augustus 2000 gericht aan de ABN-AMRO-bank, zijnde deze brief een geschrift om tot bewijs van het daarin gestelde te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken door opzettelijk in strijd met de waarheid in die brief op te nemen - kort gezegd - dat tussen Gelderland Events B.V. en de Provincie Gelderland inmiddels een contract was gesloten, dat de Provincie Gelderland geld zou overmaken en dat de Provincie Gelderland borg zou staan voor een door de ABN-AMRO-bank aan Gelderland Events B.V. te verlenen krediet en vervolgens die brief heeft ondertekend met zijn, verdachtes handtekening en daarbij heeft geschreven: ", gedeputeerde p.o.", terwijl die brief niet in opdracht van voornoemde gedeputeerde was opgesteld. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Nu meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde feit: Het bewezenverklaarde feit kan worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 363 aanhef en onder 1o en 2o van het Wetboek van Strafrecht. Met ingang van 1 februari 2001 is deze bepaling gewijzigd. Gelet op het bepaalde in artikel 1 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht dient bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor verdachte meest gunstige bepaling te worden toegepast. Daartoe dient te worden beoordeeld of door de wetswijziging sprake is van een wijziging in de gestelde norm danwel of de strafbedreiging is gewijzigd. Dergelijke wijzigingen moeten dan berusten op veranderd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het feit. Voor zover zulks bij de beoordeling van onder 1 bewezenverklaarde feit van belang is stelt de rechtbank vast dat als gevolg van deze wetswijziging de delictsomschrijving van artikel 363 [oud] van het Wetboek van Strafrecht is uitgebreid. Met name is het opzetcriterium van “wetende dat” uitgebreid met “redelijkerwijs vermoedende dat”. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde wetswijziging een gevolg is geweest van gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van deze bepaling. De wetswijziging is voor verdachte dan ook in geen enkel opzicht gunstiger. De rechtbank zal artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht dan ook toepassen zoals dat gold op het moment dat verdachte de hiervoor onder 1 bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd, een en ander zoals hierna is aangegeven. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: ten aanzien van de periode van december 1998 tot met 31 januari 2001: De ambtenaar die een gift of belofte aanneemt wetende dat zij hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of die een gift of belofte aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 363 aanhef en onder 1o en onder 2o van het Wetboek van Strafrecht [oud] en ten aanzien van de periode van 1 februari 2001 tot augustus 2001: De ambtenaar die een gift of belofte aanneemt wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of die een gift of belofte aanneemt wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 363, eerste lid aanhef en onder 1o en 2o, van het Wetboek van Strafrecht. ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde telkens: Valsheid in geschrift, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn strafbaar. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar-heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf-baar. 7. De motivering van de sanctie[s] Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte: Bij de beslissing over de op te leggen straf heeft de rechtbank meer in het bijzonder gelet op het navolgende. Bewezen is verklaard dat verdachte drie strafbare feiten heeft gepleegd, kort gezegd: valsheid in geschrifte met betrekking tot een overeenkomst van 23 juni 2000, een brief van 3 augustus 2001, alsmede het zich als ambtenaar laten omkopen. Sinds 1998 was verdachte als provinciaal ambtenaar betrokken bij de organisatie van [groot]schalige evenementen, die mede werden georganiseerd door met Landman verbonden rechtspersonen. In ieder geval sinds augustus 1999 was verdachte samen met L en S, als portefeuillehouder voor het provinciale evenementenbeleid, in een actieve rol betrokken bij de ontwikkeling van een provinciaal evenementenbeleid, alsmede bij het streven om dat te realiseren via een samenwerking met Gelderland Events B.V., waarvan Landman directeur was. Er was aanvankelijk sprake van dat verdachte bij de Provincie ontslag zou nemen en in dienst zou treden bij Gelderland Events B.V.; hem was voorgespiegeld dat hij dan aanzienlijk meer salaris zou kunnen gaan verdienen dan als provinciaal ambtenaar. Uiteindelijk werd verdachte per 1 januari 2001 gedetacheerd bij Gelderland Events B.V. Verdachtes betrokkenheid heeft geduurd tot april 2001 toen de verdenking ontstond dat er in het kader van dat evenementenbeleid fraude was gepleegd. Voor Gelderland Events B.V. was samenwerking met de Provincie Gelderland, in welke juridische vorm dan ook, van groot financieel belang; in wezen was het bedrijf daarvan zelfs afhankelijk. Verdachte wist dat en hij wist ook dat de liquiditeitspositie van Gelderland Events B.V. niet goed was. Met die samenwerking en het evenementenbeleid zouden miljoenen, door de Provincie te op te brengen guldens zijn gemoeid. Ook was verdachte er van op de hoogte dat het zoeken naar een geschikte juridische samenwerkingsvorm [in de periode van januari tot en met april 2000] moeizaam verliep, omdat in het bijzonder het provinciaal ambtelijk apparaat juridische bezwaren zag - waarover zelfs via een advocaat advies werd ingewonnen - en het voor ambtenaren de vraag was of de Provincie niet uit meer bedrijven dan alleen Gelderland Events een keuze moest maken. Op 23 mei 2000 stond op de agenda van de vergadering van het College van Gedeputeerde Staten het onderwerp ‘evenementen en beeldvorming’. Het College, in aanwezigheid van gedeputeerde, heeft toen besloten dat definitieve besluitvorming pas mogelijk zou zijn als er zicht was op wenselijke en beschikbare financiën. In deze periode is bij verdachte, hoewel hij slechts als ambtenaar uitvoering moest geven aan het evenementenbeleid, een te persoonlijke betrokkenheid bij de nagestreefde samenwerking ontstaan. Het vooruitzicht dat verdachte zich via Gelderland Events B.V. persoonlijk financieel zou kunnen verbeteren, heeft naar het oordeel van de rechtbank daarbij een rol gespeeld. Verdachte heeft na die bewuste vergadering op aanwijzingen van gedeputeerde een brief [gedateerd 29 mei 2000] opgesteld, die niet volgens de normale ambtelijke procedures tot stand is gekomen; verdachte gebruikte een niet bestaand referentienummer. Voor de ABN-Amro-bank was de brief belangrijk omdat de bank een bevestiging wilde dat er een overeenkomst tussen de Provincie en Gelderland Events B.V. was, hetgeen te maken had met haar kredietrelatie met Gelderland Events B.V. Verdachte wist dat de liquiditeitspositie van Gelderland Events B.V. slecht was. Onder deze omstandigheden heeft verdachte op aandringen van L een overeenkomst [23 juni 2000] ondertekend door een valse handtekening van de Commissaris van de Koningin te plaatsen. Deze overeenkomst is vervolgens aan de ABN-Amro-bank gefaxt. Voor de bank was die overeenkomst belangrijk met het oog op de kredietrelatie met Gelderland Events B.V. De valse overeenkomst had een duur van vijf jaar en zeven maanden; verder was sprake van honorering van de activiteiten van Gelderland Events B.V. op basis van een jaarvoorschot [200 werkdagen van acht uur]. Op 17 juli 2000 berichtte de ABN-Amro-bank aan Gelderland Events B.V. dat het krediet afgelost diende te worden. De bank verzocht L om een brief van de Provincie. Op verzoek van L stelde verdachte vervolgens de brief van 3 augustus 2000 op, waarin werd gerefereerd aan de “afgeronde” overeenkomst, die er op neer kwam dat de Provincie voor grootschalige evenementen per jaar 1,5 miljoen gulden beschikbaar zou stellen. Bevoorschotting zou volgens de brief spoedig worden afgewikkeld en de Provincie zou per die datum borg staan voor het genoemde bedrag. Verdachte ondertekende deze brief met “p/o gedeputeerde”. Voor de bank was de brief duidelijk: de kredietrelatie met Gelderland Events B.V. werd voortgezet. Gelet het voorgaande overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaarde feiten als ernstige strafbare feiten moeten worden aangemerkt. Verdachte heeft deze feiten als ambtenaar gepleegd. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte door het plegen van deze feiten de Provincie aan potentieel grote financiële risico’s heeft blootgesteld. Hoewel de kredietverhouding in de eerste plaats Gelderland Events B.V. en de ABN-Amro-bank aangaat, kan niet uitgesloten worden dat de beide brieven mede kunnen leiden tot enigerlei aansprakelijkheid van de Provincie jegens Gelderland Events B.V. Ook de ABN-Amro-bank zou schade kunnen lijden doordat mogelijk op onjuiste gronden de kredietrelatie met Gelderland Events B.V. werd voortgezet en in verband daarmee de Provincie zou kunnen aanspreken om geleden schade te verhalen. Het gaat dan voor de verschillende betrokken partijen om mogelijk zeer hoge bedragen. Verdachte was inmiddels te persoonlijk betrokken geraakt bij het voortbestaan van Gelderland Events B.V. en het evenementenbeleid; hij had daarbij zelf potentieel financieel voordeel. Hij heeft niet slechts het belang van de Provincie gediend, hetgeen als ambtenaar zijn [enige] plicht was. Zeer ernstig acht de rechtbank het bewezenverklaarde feit dat verdachte meermalen giften en een belofte heeft aangenomen terwijl hij wist dat die giften en die belofte werden gedaan omdat hij in strijd met zijn ambtsplicht had gehandeld dan wel met de bedoeling dat hij dat zou doen. Er is dan sprake van corruptie. Bij corruptie is de integriteit van de overheid in het geding. De burger moet er op kunnen vertrouwen dat het ambtelijke en bestuurlijke apparaat zorgvuldig en integer handelt. Het aannemen van steekpenningen is maatschappelijk onaanvaardbaar. Dergelijk gedrag kan, indien het te vaak voorkomt, op den duur het vereiste vertrouwen van de burger in het overheidsbestuur schaden en ook de loyaliteit van de burger ten aanzien van gezag en regelgeving ondermijnen. Bestraffing van dit soort strafbare handelingen heeft dan ook mede ten doel voormelde norm te bevestigen, voor de samenleving en voor het ambtelijk apparaat zelf. Verdachte heeft, verspreid over een langere periode, grote sommen geld en goederen van grote waarde als gift, alsmede een belofte aangenomen. In relatie daarmee heeft hij meermalen in strijd met zijn plicht als ambtenaar gehandeld. Verdachtes verweer, dat de giften gerechtvaardigd waren gezien de vele overuren die hij maakte en ook zijn extra reiskosten, vindt geen steun in de toepasselijke rechtspositieregelingen. Zijn leidinggevende bij de Provincie heeft hem in oktober 2000 zelfs uitdrukkelijk gevraagd of hij ooit enige beloning of waardering in geld of natura had ontvangen. Verdachte heeft dat toen ontkend, in een schriftelijk stuk daarover daarna opmerkend dat hij “zijn verantwoordelijkheid in deze kende”. Daarna heeft hij zelfs nogmaals giften en beloften aangenomen. Verdachte heeft uit geldelijk gewin gehandeld. Dit zijn deels strafverhogende factoren die de strafsoort en hoogte mede hebben bepaald. Op grond van uitgebrachte psychiatrische rapportage en ook hetgeen ter zitting door verdachte zelf daarover is verklaard acht de rechtbank aannemelijk dat bij verdachte bij het plegen van de feiten sprake is geweest van mentale overbelasting en dat hij in een staat van mentale vervreemding heeft verkeerd waarin hij vatbaar was voor suggesties en druk van derden. De rechtbank gaat er van uit dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is geweest. Verdachte heeft in een situatie verkeerd waaruit hij kennelijk geen uitweg zag. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank verder nog enigszins acht geslagen op het lange tijdsverloop tussen de start van het onderzoek in april 2001 en de start van de behandeling van de strafzaak in oktober 2003, die door het bijzondere karakter van de strafzaak voor verdachte meer dan gemiddeld belastend is geweest. Verdachte is bij de Provincie ontslagen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de gevolgen van zijn handelen hem persoonlijk reeds zeer hebben getroffen en dat een en ander ook sociale gevolgen heeft gehad. Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de hierna te formuleren voorwaarde houdt. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds rekening houden met de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd. 8. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 225 en 363 van het Wetboek van Straf-recht. 9. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 4 in dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf-bare feiten zoals vermeld onder punt 5 in dit vonnis. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot ? een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de veroordeelde deze taakstraf niet, danwel niet naar behoren verricht. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde taakstraf. De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid. ? een geldboete van € 7.500,-- [zevenduizend vijfhonderd euro] bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 150 dagen. ? een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met bevel dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door: mr. P.W.E.C. Pulles, voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, mr. O.A.J.M. Lavrijssen, rechter, in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2003.