Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9162

Datum uitspraak2003-11-28
Datum gepubliceerd2003-12-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-002150-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

(..) het hof acht bewezen, dat verdachte het (..) telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij (..) door geweld en bedreiging met geweld een vrouw, genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, geslachtsdeel en/of vingers in de vagina en in de anus van die [slachtoffer] gebracht/gedrukt (..)


Uitspraak

Parketnummer: 21-002150-02 Uitspraak dd. : 28 november 2003 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 20 augustus 2002 in de strafzaak tegen [VERDACHTE] Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 november 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het 1 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 21 september 2001, te Enschede, door geweld en bedreiging met geweld een vrouw, genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, geslachtsdeel en/of vingers in de vagina en in de anus van die [slachtoffer] gebracht/gedrukt, en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte: -die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het gezicht en elders tegen het hoofd en lichaam heeft gestompt en geslagen en aan de haren heeft getrokken, -die [slachtoffer] bij haar nek en haar hals heeft vastgepakt en heeft getracht die [slachtoffer] te wurgen en/of haar nek te breken en -tegen die [slachtoffer] heeft gezegd/geroepen: “Ik kan je hier niet levend weg laten gaan”. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde: Verkrachting. Strafbaarheid van de verdachte Met betrekking tot de persoon van verdachte en diens strafbaarheid zijn twee rapporten uitgebracht te weten het rapport gedateerd 23 november 2001 van mr D.F.J. Hoekstra, sociaal geneeskundige AGZ en gedragsdeskundige FPD te Almelo en een rapport gedateerd 6 oktober 2003 van de Psychiatrische Observatiekliniek “Pieter Baan Centrum” te Utrecht opgemaakt door M. Zonder, arts-assistent psychiatrie (in samenwerking met J.A. van der Linden, psychiater, en professor dr A.W.M. Mooij, zenuwarts en vast gerechtelijk deskundige) en mevrouw A.T. Spangenberg, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, allen verbonden aan voormelde kliniek. Bij de beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte heeft het hof doorslaggevende betekenis toegekend aan voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum. Hierbij speelt een rol dat het rapport van het Pieter Baan Centrum een multidisciplinair rapport betreft dat is opgemaakt nadat verdachte een aantal weken in dat centrum was geobserveerd. Het laatstgenoemde rapport houdt onder meer in: -als beschouwing van A.T. Spangenberg: Ondanks het vlakke beeld dat betrokkene neergezet heeft van zichzelf kan, op basis van de beschikbare informatie, worden geconcludeerd dat de persoonlijkheid van betrokkene zich kenmerkt door conflictvermijding, het ontbreken van enige wederkerigheid in de relatie, instrumenteel gebruik en een gebrek aan empathie. Betrokkene heeft zich zeer controlerend opgesteld. Toch is het duidelijk dat hij is uitgegroeid tot een man die zich enerzijds aanpast aan bestaande conventies, maar anderzijds ook wars van deze conventies zijn eigen weg is gegaan. Ondanks de controle die hij meent te hebben op zijn leven is hij uiteindelijk toch lang verslaafd geweest aan drugs. Dat hij nu drugsvrij is, betekent echter nog niet dat er geen verlangen meer bestaat. Betrokkene is een onderkoelde man doordat hij in staat is zijn gevoelens van woede en agressie te negeren en voor zich te houden. Agressie uitbarstingen in het verleden blijken veelvuldig voor te komen in de periode dat er ook sprake was van excessief alcohol- en cocaïnegebruik. De wijze waarop hij zich controlerend en ook conflictvermijdend opstelt geeft aan dat betrokkene geneigd is zijn gevoelens van boosheid en onvrede niet rechtstreeks te uiten. Hij is eerder secundair reagerend dan impulsief. Uit summiere informatie omtrent zijn verleden blijkt dat hij in staat is een zeker geordend leven op te bouwen. De keren dat hij in aanraking is gekomen met de politie lijken veelal gerelateerd te zijn aan de wijze waarop hij relaties met vrouwen vorm geeft. Relaties waarbij een zekere machtsongelijkheid aanwezig is. Een patroon hierin is niet te onderkennen. Betrokkene kan fysiek agressief reageren op het moment dat een vrouw een relatie met hem tracht te verbreken van wie hij meent dat zij bij hem (in financieel opzicht) nog in het krijt staat. Het werd echter niet duidelijk of dit plaatsvond vanuit een bepaalde berekenende houding of vanuit een gestoorde agressieregulatie. Hoewel er bij de telastegelegde feiten ook sprake is van een instrumenteel gebruik van relaties en een gebrek aan empathie, is het door de beperkte gegevens onvoldoende duidelijk geworden of de door betrokkene getoonde agressieve handelingen, indien bewezen, voortkomen uit een impulsdoorbraak onder invloed van middelen of gebaseerd zijn op voornamelijk berekening en pragmatische overwegingen. -als beschouwing van M. Zonder Voor zover betrokkene zich in het onderzoek heeft laten kennen is zijn presentatie die van een vlakke, afhoudende jongeman met een weinig uitgesproken en gedifferentieerd gevoelsleven, waarin hij op een oppervlakkige en vluchtige manier relaties met anderen aangaat, die instrumenteel van karakter zijn. In de gesprekken is betrokkenes controlebehoefte zichtbaar door zowel weinig van zichzelf te laten zien, als door beperkte informatie te geven. Hij is conflictvermijdend en reageert secundair. Tevens heeft hij weinig vermogen zich in een ander in te leven. Betrokkene heeft in een bepaalde mate controle over zijn boosheid en woede door deze te kunnen negeren en te onderdrukken. Echter, onder invloed van middelen (alcohol en cocaïne) is hij niet meer in staat deze controle te behouden waardoor zich agressieve impulsdoorbraken kunnen voordoen. Met vrouwen gaat betrokkene eveneens instrumentele relaties aan, waarbij er sprake is van een bepaalde machtsongelijkheid c.q. afhankelijkheid. Betrokkene gebruikt de ander om in zijn eigen behoeften en verlangens te voorzien, maar hij is hierdoor ook afhankelijk van hen. Er is in het contact geen wederkerigheid. In bovengenoemde gedragingen komen narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken naar voren. Voor een deel zijn deze gedragskenmerken wellicht gebonden aan de afwerende houding van betrokkene tijdens het onderzoek. Ook indien dit niet het geval is en zij volledig deel uitmaken van de karakterstructuur zijn deze niet zo sterk dat van een persoonlijkheidsstoornis gesproken kan worden. Betrokkene heeft in sociaal maatschappelijk opzicht een redelijk niveau van functioneren bereikt en kunnen behouden. Op basis van de beschikbare informatie blijft onduidelijk in hoeverre de geschetste persoonlijkheidsproblematiek in het telastegelegde -indien bewezen- een rol heeft gespeeld. -als conclusie van genoemde deskundigen: Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, zodat het hem te lastegelegde feit -indien bewezen- hem volledig kan worden toegerekend. Het hof deelt deze conclusie van de deskundigen. Het hof tekent hierbij aan dat de conclusie van M. Zonder kennelijk wordt onderschreven door eerder vermelde J.A. van der Linden en A.W.M. Mooij. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft de verdachte terzake van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en heeft voorts bevolen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, terzake van verkrachting wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden. Verdachte vertoefde op 20 september 2001 met vrienden in de binnenstad van Enschede. Hij heeft daar de hele dag door alcohol genuttigd en cocaïne gebruikt. Verdachte ontmoette het latere slachtoffer eerst bij een snackbar en later, aan het einde van de avond, bij een discotheek. Het slachtoffer heeft gedurende de avond van verdachte een snuifje cocaïne gekregen. Na sluitingstijd is het slachtoffer met verdachte meegegaan naar zijn huis. Verdachte ging op weg naar huis nog meer cocaïne halen bij een vriend van hem. In de kelder van zijn woning hebben verdachte en het slachtoffer wederom cocaïne gebruikt. Verdachte en het slachtoffer hebben in de woning zitten praten en hebben daarbij nog een fles rode wijn leeggedronken. Toen het slachtoffer naar huis wilde gaan werd verdachte agressief en begon hij het slachtoffer met zijn vuist te slaan. Terwijl hij door bleef slaan gaf hij het slachtoffer de opdracht zich uit te kleden. Verdachte bleef slaan. Het slachtoffer kon zich alleen verweren door haar handen voor haar hoofd te houden. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer meerdere malen vaginaal en anaal verkracht. Verdachte bleef tijdens deze verkrachting het slachtoffer slaan. Verdachte heeft ook enkele keren geprobeerd de nek van het slachtoffer te breken door haar hoofd met twee handen vast te pakken en met een ruk naar links en naar rechts te draaien. Enige tijd later heeft verdachte een mes gepakt en geprobeerd het slachtoffer daarmee te steken. Op dat moment wist het slachtoffer zich van verdachte los te rukken en is zij naar de voordeur gerend en erin geslaagd de woning uit te vluchten. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten veelal langdurige, en soms blijvende psychische schade aanrichten bij de slachtoffers. Het hof is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene en mede gelet op het ten name van verdachte staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld, dat voor het feit zoals bewezen verklaard uitsluitend een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur in aanmerking komt. Nu het hof de conclusie van de deskundigen aan het Pieter Baan Centrum verbonden deelt bestaat voor het hof -gelet op de hierna vermelde duur van de op te leggen gevangenisstraf- geen mogelijkheid de strafoplegging mede te richten op vermindering van het recidiverisico. Overweging omtrent een eventuele oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging Nu -zoals hiervoor is overwogen- verdachte het bewezen verklaarde volledig kan worden toegerekend is niet voldaan aan het wettelijk criterium voor oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het 1 primair telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr Schimmelpenninck-Mulder, voorzitter, mrs Van Kuijck en Nunnikhoven, raadsheren, in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes, griffier, en op 28 november 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.