Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8854

Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301652/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo (hierna: het college) het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen een garage met overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] die in afwijking van de daarvoor op 1 maart 1994 aan [derde belanghebbende] verleende vergunning zou zijn gebouwd, afgewezen.


Uitspraak

200301652/1. Datum uitspraak: 26 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 5 februari 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo (hierna: het college) het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen een garage met overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] die in afwijking van de daarvoor op 1 maart 1994 aan [derde belanghebbende] verleende vergunning zou zijn gebouwd, afgewezen. Bij besluit van 6 februari 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 februari 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voorzover deze ziet op de overkapping en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij besluit van 24 maart 2003, verzonden op 26 maart 2003, heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het door appellanten gemaakte bezwaar tegen de weigering handhavend op te treden tegen de overkapping, ongegrond verklaard. Het daartegen door appellanten ingediende beroepsschrift van 6 mei 2003, bij de rechtbank ingekomen op 7 mei 2003, is doorgezonden naar de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. Bij brieven van 10 juni 2003 en 6 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend. Bij brieven van 2 juni 2003 en 3 juli 2003 heeft [derde belanghebbende] een memorie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar appellanten, bij monde van [gemachtigde], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vooropgesteld moet worden dat de beslissing op bezwaar ziet op het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen de garage met overkapping en niet op een verzoek om intrekking van de op 1 maart 1994 verleende vergunning, als bedoeld in artikel 59 van de Woningwet. Het betoog van appellanten, dat deze bouwvergunning op grond van door [derde belanghebbende] onjuist verstrekte informatie zou zijn verleend, kan dan ook niet in dat kader worden beoordeeld. 2.2. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voorzover deze ziet op de garage. Onbetwist staat vast dat de garage ten tijde van de beslissing op bezwaar van 6 februari 2001 niet in overeenstemming met de daarvoor verleende vergunning was gebouwd. Blijkens de stukken van het geding, in het bijzonder de aan de vergunning gehechte tekening, en het verhandelde ter zitting is de afwijking gelegen in de positionering van de garage; deze is vergund op ongeveer 1 meter afstand van de grens met het perceel van appellanten, terwijl de garage zo dicht op deze perceelsgrens is gebouwd dat 20 centimeter van het dakoverstek daar overheen steekt. Het college was derhalve bevoegd handhavingsmaatregelen te treffen. 2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan een bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Ingevolge het ten tijde van de beslissing op bezwaar van 6 februari 2001 ter plaatse geldende bestemmingsplan ”Omgeving ‘t Loo“ (hierna: het bestemmingsplan), dat – voorzover hier van belang – voorziet in de mogelijkheid van het oprichten van een bijgebouw op de perceelsgrens, is de garage, zoals die is gerealiseerd, niet toegestaan. Het bestemmingsplan biedt voorts geen vrijstellingsmogelijkheden waarmee de garage, in het bijzonder vanwege de overschrijding van de perceelgrens, kan worden gelegaliseerd. Gelet op de eigendomsinbreuk die de garage door de overschrijding van de perceelsgrens met zich brengt, kan de strijdigheid met het bestemmingsplan niet met behulp van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) worden opgeheven. Concreet zicht op legalisatie was er ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar derhalve niet. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die ertoe leiden dat sprake is van een bijzonder geval. De mate waarin in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd is niet als gering aan te merken. Dat de garage in 1994 is gerealiseerd en appellanten eerst in 2000, terwijl zij in 1997 op het naastgelegen perceel zijn komen wonen, hebben verzocht daartegen handhavend op te treden, is evenmin een omstandigheid die de situatie maakt tot een bijzonder geval op grond waarvan het college moest afzien van het treffen van handhavingsmaatregelen. 2.4. Nu voor een nadere belangenafweging alleen plaats is indien sprake is van een bijzonder geval, hetgeen thans niet zo is, is de rechtbank ten onrechte toegekomen aan een beoordeling daarvan. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover deze ziet op de garage. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen dient de bestreden beslissing op bezwaar van 6 februari 2001, ook inzake de weigering handhavend op te treden tegen de garage, te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. 2.6. Het hoger beroep van appellanten moet ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 6:24 van deze wet mede geacht worden te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 24 maart 2003, waarin het college het door appellanten gemaakte bezwaar tegen de weigering handhavend op te treden tegen de overkapping, opnieuw ongegrond verklaart. 2.7. Ingevolge artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet, is, voorzover van belang, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, aanhef en sub 1c, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningsplichtige bouwwerken (hierna: het Besluit), voorzover van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, mits deze op meer dan 1 meter van het naburige erf is geplaatst indien de bruto-oppervlakte van de overkapping meer is dan 10m2. 2.7.1. Bij de beslissing op bezwaar van 24 maart 2003 heeft het college terecht de op dat moment geldende bepalingen van de Woningwet en het Besluit toegepast. Het college heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat op grond van die bepalingen voor de overkapping geen bouwvergunning is vereist. De overkapping heeft een oppervlak van meer dan 10 m2 en is niet op meer dan 1 meter van het naburige erf geplaatst, zodat het niet als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet kan worden aangemerkt. Artikel 9 van het Besluit is niet van toepassing op de overkapping, zoals het college meent, omdat dit artikel ziet op bouwen waarvoor op het tijdstip dat daarmee werd begonnen, geen bouwvergunning was vereist, hetgeen hier niet het geval is. Nu de overkapping zonder de daarvoor vereiste vergunning is opgericht, heeft het college ten onrechte overwogen dat het niet bevoegd was daartegen handhavend op te treden. 2.8. Het beroep is gegrond. De beslissing op bezwaar van 24 maart 2003 dient te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. 2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 5 februari 2003, reg.nr. WET 01/592, voorzover die ziet op de garage; III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo van 6 februari 2001, inzake de weigering handhavend op te treden tegen de garage; IV. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo van 24 maart 2003 gegrond; V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo van 24 maart 2003; VI. draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 33,16; het bedrag dient door de gemeente Heiloo te worden betaald aan appellanten; VIII. gelast dat de gemeente Heiloo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Sluiter Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003 292.