Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8410

Datum uitspraak2003-11-18
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4697/02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte brandstichting Universiteit Twente veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 4697/02 STRAFVONNIS Uitspraak: 18 november 2003 De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [Verdachte], geboren te [Woonplaats] op [Geboortedatum], wonende te [Woonplaats], thans verblijvende in het huis van bewaring te Hoogeveen terechtstaande terzake dat: 1. hij op of omstreeks 19 november 2002, te Enschede, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw van de Universiteit Twente, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk: = papier in een papiercontainer op de 2e vloer van de A-vleugel van het TWRC-gebouw en/of = papier in kamer A 207 van een gebouw van de U.T. en/of = papier in een papiercontainer in de B-vleugel van een gebouw van de U.T. aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan (telkens) dat papier geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval (telkens) brand is ontstaan, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het betreffende gebouw en/of de inventaris in dat gebouw en/of belendende percelen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, in elk geval (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor in dat betreffende gebouw aanwezig personen, te duchten was; (incident 1) art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 19 november 2002, te Enschede, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten = in een papiercontainer op de 2e vloer van de A-vleugel van het TWRC-gebouw en/of = in kamer A 207 van een gebouw van de U.T. en/of = in een papiercontainer in de B-vleugel van een gebouw van de U.T., terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het betreffende gebouw en/of de inventaris in dat gebouw en/of belendende percelen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, in elk geval (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor in dat betreffende gebouw aanwezig personen, te duchten was, (telkens) met dat opzet in die papiercontainer en/of in kamer A 207 papier heeft aangestoken, in elk geval (telkens) met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met papier, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (incident 1) art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 20 november 2002, te Enschede, opzettelijk brand heeft gesticht in het TWRC-gebouw, althans in een gebouw van de Universiteit Twente, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een vertrek van dat gebouw terpentine gesprenkeld en vervolgens (met lucifers) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandbaar materiaal, althans met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan dat gebouw geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het betreffende gebouw en/of inventaris in dat gebouw en/of belendende percelen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor in dat gebouw aanwezige personen, te duchten was; (incident 2) art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 22 november 2002, te Enschede, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (informaticagebouw) van de Universiteit Twente, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in/aan dat gebouw terpentine op de vloer gesprenkeld en (vervolgens) (met lucifers) aangestoken, in elk geval in/aan dat gebouw opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandbaar materiaal, althans met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan dat gebouw geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval in/aan dat gebouw brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat betreffende gebouw en/of voor de inventaris in dat gebouw en/of voor belendende percelen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor in dat gebouw aanwezige personen, te duchten was; (incident 3) art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 4. hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2002 tot en met 13 juni 2002, te Enschede, telkens opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk waren opgeslagen, te weten gegevens die waren opgeslagen in computers en/of op computerservers en/of op het computernetwerk die/dat in gebruik waren/was bij medewerkers/studenten van de Universiteit Twente, ontoegankelijk heeft gemaakt, immers heeft verdachte bestanden (met de namen dreg.exe, yesterday.exe en x.exe) op die computers en/of op die computerservers en/of in dat netwerk aangebracht, welke bestanden bewerkstelligden dat die computers en/of die computerservers en/of dat netwerk niet gebruikt kon(den) worden; (incident 4) art 350a lid 1 Wetboek van Strafrecht Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair tot en met sub 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 19 november 2002, te Enschede, meermalen, telkens opzettelijk brand heeft gesticht in een gebouw van de Universiteit Twente, immers heeft verdachte toen aldaar telkens opzettelijk: = papier in een papiercontainer op de 2e vloer van de A-vleugel van het TWRC-gebouw en = papier in kamer A 207 van een gebouw van de U.T. en = papier in een papiercontainer in de B-vleugel van een gebouw van de U.T. aangestoken, ten gevolge waarvan telkens dat papier gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan telkens gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het betreffende gebouw en de inventaris in dat gebouw en levensgevaar voor personen, te weten voor in dat betreffende gebouw aanwezig personen, te duchten was; 2. hij op 20 november 2002, te Enschede, opzettelijk brand heeft gesticht in het TWRC-gebouw, van de Universiteit Twente, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een vertrek van dat gebouw terpentine gesprenkeld en vervolgens (met lucifers) aangestoken, ten gevolge waarvan dat gebouw gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het betreffende gebouw en inventaris in dat gebouw en levensgevaar voor personen, te weten voor in dat gebouw aanwezige personen, te duchten was; 3. hij op 22 november 2002, te Enschede, opzettelijk brand heeft gesticht in een gebouw (informaticagebouw) van de Universiteit Twente, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in dat gebouw terpentine op de vloer gesprenkeld en vervolgens met lucifers aangestoken, ten gevolge waarvan in dat gebouw brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat betreffende gebouw en voor de inventaris in dat gebouw en levensgevaar voor personen, te weten voor in dat gebouw aanwezige personen, te duchten was; 4. hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2002 tot en met 13 juni 2002, te Enschede, telkens opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk waren opgeslagen, te weten gegevens die waren opgeslagen in computers en/of op computerservers en/of op het computernetwerk die in gebruik waren bij medewerkers/studenten van de Universiteit Twente, ontoegankelijk heeft gemaakt, immers heeft verdachte bestanden (met de namen dreg.exe, yesterday.exe en x.exe) op die computers en/of op die computerservers en/of in dat netwerk aangebracht, welke bestanden bewerkstelligden dat die computers en/of die computerservers en/of dat netwerk niet gebruikt konden worden; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair tot en met sub 4 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1 primair, het misdrijf: "Opzettelijk brand stichten, terwijl daar gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is", meermalen gepleegd strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2 en sub 3, telkens het misdrijf: "Opzettelijk brand stichten, terwijl daar gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is", strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 4 het misdrijf: "Opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen, ontoegankelijk maken", meermalen gepleegd strafbaar gesteld bij artikel 350a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest, met oplegging van een TBS met dwangverpleging. De rechtbank overweegt wat de oplegging van de straf en de maatregel betreft, het volgende: Op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dienen aan verdachte de straf en maatregel te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: Brandstichting is een ernstig feit waarop in principe gereageerd dient te worden met vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur. Het gevolg van de feiten zoals die door verdachte zijn gepleegd hadden nog veel ernstiger kunnen zijn dan in casu het geval is geweest. Het is niet aan verdachte te danken dat de schade alleen beperkt is gebleven tot een forse materiële schade Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen nu in te zien. Voor wat de strafbaarheid van verdachte betreft, heeft de rechtbank in aanmerking genomen het door het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht op de voet van artikel 37a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht opgemaakte multidisciplinair rapport, gedateerd 23 oktober 2003 inhoudende: dat betrokkene ten tijde van het plegen van de delicten leed aan een persoonlijkheidsstoornis met gemengd obsessief-compulsieve, afhankelijke en ontwijkende trekken. Het tenlastegelegde, voor zover bewezen verklaard, kan betrokkene slechts in verminderde mate worden toegerekend. De kans op recidive van soortgelijke feiten, met name brandstichting, is aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat uit deze rapportage met de conclusie en het advies, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, blijkt, ook gelet op wat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van verdachte is gebleken, dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde, te dien aanzien in verminderde mate toerekeningsvatbaar was en dat gezien de kans op recidive, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, eisen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld. Anders dan de officier vordert, bepaalt de rechtbank dat dit een terbeschikkingstelling met voorwaarden zal zijn, nu blijkens het rapport van de deskundigen van het PBC blijkt dat hiermee kan worden volstaan gelet op verdachtes gemotiveerdheid, het ontbreken van middelengebruik en de ingeschatte behandelbaarheid van betrokkene's problematiek. Gelet op de gevolgen die de brandstichtingen voor de betrokken instelling, de Universiteit Twente, hebben gehad zal de rechtbank verdachte veroordelen tot de maximale vrijheidsstraf die volgens artikel 38 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht naast een TBS met voorwaarden kan worden opgelegd. De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27, 37a, 38, 38a, 38d en 57 van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair, sub 2, sub 3 en sub 4 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie jaar. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast voorts dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Verbindt aan deze maatregel de volgende voorwaarden: - Betrokkene wordt behandeld in de kliniek Groot Batelaar te Lunteren en hij volgt de aanwijzingen van de behandelaars op conform een nader in te vullen behandelingsplan. Na een opnameperiode van (maximaal) 6 weken wordt een eerste behandelingscontract opgesteld dat telkens na twee maanden, na een evaluatie waarbij de reclassering betrokken wordt, geactualiseerd wordt. - Betrokkene onderhoudt contact met de reclassering en verschaft zicht op de voortgang van zijn behandeling en houdt zich aan aanwijzingen te geven door de reclassering die gaandeweg de behandeling geformuleerd zullen worden. - Betrokkene brengt verlofdagen die in loop van de behandeling zullen ontstaan (vooreerst) niet bij (een van) zijn ouders door. In overleg wordt het verlofadres bepaald. Daar waar de behandelaars dit geïndiceerd achten is er contact met het verlofadres. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair, sub 2, sub 3 en sub 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Aldus gewezen door mr. Rikken, voorzitter, mr. Bloebaum en mr. Veurink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 november 2003.