Jurisprudentie
AM3125
Datum uitspraak2003-08-21
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/92011
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/92011
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wav / tewerkstellingsvergunning.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres werkgever is in de zin van de Wav. De werknemers hebben via de vestigingsplaats van de werkgever in Nederland en de registratie van de vliegtuigen in Nederland een aantoonbare band met Nederland. De omvang en duur van de werkzaamheden op of boven het grondgebied van Nederland is niet van belang. De werkzaamheden hebben betrekking op de Nederlandse arbeidsmarkt. Er is geen sprake van de uitzondering op de vergunningplicht ex artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wav. Er is niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarden die daartoe in artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav zijn gesteld, nu de werkgever in Nederland is gevestigd en de vervoermiddelen in Nederland zijn geregistreerd. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wav is dwingend geformuleerd en biedt geen ruimte voor een nadere afweging door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke wetsuitleg niet met zich brengt dat eiseres niettemin onder de uitzonderingsbepaling valt. Dat deze bepaling met name tot stand zou zijn gekomen in verband met misbruik in de wegtransportsector laat onverlet dat het juist de bedoeling van de wetgever is geweest het gebruik van grensoverschrijdende arbeid van buitenlandse werknemers vanuit Nederland tegen te gaan in het wegtransport en ook in de binnenscheepvaart en de luchtvaart. Van grensoverschrijdende arbeid vanuit Nederland is onder meer sprake indien de werkgever in Nederland is gevestigd en de vervoermiddelen in Nederland zijn geregistreerd. Daarvan is in casu sprake. Het doel van het stellen van het inkomensvereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav doet zich hier niet voor, maar uit de toelichting blijkt evenwel dat het doel ook is gelegen in een voldoende economisch belang om een doorbreking van het restrictieve toelatingsbeleid te rechtvaardigen. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav ziet niet enkel op de vestiging van buitenlandse werknemers in Nederland, maar tevens op bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt. De wetgever heeft kennelijk beoogd toelating op die arbeidsmarkt slechts dan toe te staan, indien daar een voldoende economische waarde tegenover staat, die tot uitdrukking komt in de hoogte van het arbeidsloon. Dat in het onderhavige geval de Nederlandse arbeidsmarkt in het geding is, komt tot uitdrukking in de omstandigheid dat de werkgever in Nederland is gevestigd en de vervoermiddelen in Nederland zijn geregistreerd. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
Artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 21 Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 92011 TWV H
inzake: KONINKLIJKE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ N.V. (KLM) te Amstelveen, eiseres, hierna ook te noemen: de werkgever,
Gemachtigde: mr. E.J. Henrichs, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna ook te noemen: COWI), gevestigd te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Roscam Abbing, werkzaam bij de COWI.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1. Per 1 januari 2002 zijn de bevoegdheden bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wav in plaats van aan de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (hierna ook: ADA) gedelegeerd aan de Centrale organisatie werk en inkomen. In artikel 30 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is bepaald dat in bestuursrechtelijke gedingen waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie partij is, COWI in haar plaats treedt. Een en ander brengt mee, dat laatstgenoemd bestuursorgaan sedertdien als verweerder in onderhavige procedure moet worden aangemaakt. In deze uitspraak wordt onder verweerder, voor zover gedoeld wordt op handelingen van het bestuursorgaan van voor 1 januari 2002, verstaan de ADA.
1.2. De werkgever heeft op 23 juni 1999 aanvragen ingediend om afgifte van tewerkstellingsvergunningen (twv's) ingevolgde de Wav ten behoeve van de volgende werknemers van Japanse nationaliteit:
1. A, geboren [...] 1965
2. B, geboren [...] 1953
3. C geboren [...] 1950
4. D, geboren [...] 1964
5. E, geboren [...] 1967
6. F, geboren [...] 1948
7. G, geboren [...] 1962
8. H, geboren [...] 1963
9. I, geboren [...] 1964
10. J, geboren [...] 1968
11. K, geboren [...] 1967
12. L, geboren [...] 1968
13. M, geboren [...] 1966
14. N, geboren [...] 1959
15. O, geboren [...] 1958
16. P, geboren [...] 1967
17. Q, geboren [...] 1960
18. R, geboren [...] 1966
19. S, geboren [...] 1963
20. T, geboren [...] 1969
en ten behoeve van de volgende werknemers van Indiase nationaliteit:
21. U, geboren [...] 1973
22. V, geboren [...] 1975
23. W, geboren [...] 1975
24. X, geboren [...] 1972
25. Y, geboren [...] 1975
26. Z, geboren [...] 1974
27. AA, geboren [...] 1976
28. BB, geboren [...] 1973
29. CC, geboren [...] 1972
30. DD, geboren [...] 1973
31. EE, geboren [...] 1975
32. FF, geboren [...] 1976
33. GG, geboren [...] 1973
34. HH, geboren [...] 1973
35. II, geboren [...] 1973
36. JJ, geboren [...] 1972
37. KK, geboren [...] 1967
38. LL, geboren [...] 1973
39. MM, geboren [...] 1976
40. NN, geboren [...] 1977
41. OO, geboren [...] 1970
allen in de functie van 'Local Cabin Attendant' (lokaal cabinepersoneel).
1.3. Bij besluit van 25 januari 2001 heeft verweerder de verzochte twv's geweigerd. De werkgever heeft op 19 februari 2001 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, aangevuld per brieven van 17 april 2001 en 24 mei 2001. Op 18 juni 2001 is de werkgever door een onder verweerder ressorterende ambtelijke commissie gehoord op zijn bezwaar.
1.4. Verweerder heeft op 12 november 2002 het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 9 december 2002 heeft de werkgever beroep ingesteld bij de rechtbank, aangevuld per brieven van 22 januari 2003, 10 juni 2003 en 11 juni 2003.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift van 26 mei 2003, aangevuld per brief van 27 mei 2003, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.6. De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 juni 2003. Ter zitting hebben de werkgever en de werknemer en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1. In het bestreden besluit is overwogen dat op verzoek van de gemachtigde van de werkgever het bezwaarschrift van 19 februari 2001 tevens wordt geacht te zijn gericht tegen het met het primaire besluit van 25 januari 2001 te vergelijken besluit van 28 december 2001.
2.2. De rechtbank stelt vast dat op 28 december 2001 door verweerder twee primaire besluiten zijn genomen op aanvragen om twv's door de werkgever. Deze besluiten van 28 december 2001 betreffen verschillende Japanse respectievelijk Indiase werknemers, waaronder werknemers waarop ook het primaire besluit van 25 januari 2001 ziet en die in de onderhavige procedure beroep hebben ingesteld. Dit zijn de werknemers genoemd onder 1.2, sub 1 tot en met 6 en 8 tot en met 20 en 37. De overige werknemers waarop de besluiten van 28 december 2001 betrekking hebben, hebben in de onderhavige procedure geen beroep ingesteld. De werkgever heeft in zijn beroepschrift evenmin aangegeven dat het beroep eveneens betrekking heeft op die overige werknemers. De afwijzing van de twv's ten behoeve van die werknemers ligt derhalve in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor.
2.3. Ten aanzien van de werknemers genoemd onder 1.2, sub 1 tot en met 6 en 8 tot en met 20 en 37, stelt de rechtbank vast dat deze werknemers noch de werkgever op grond van artikel 6:4, eerste lid, Awb een bezwaarschrift hebben ingediend gericht tegen de besluiten van 28 december 2001. Artikel 6:4 Awb is een bepaling van openbare orde, waarvan partijen niet kunnen afwijken. Voor zover het bestreden besluit ziet op de besluiten van 28 december 2001, betreffende de werknemers genoemd onder 1.2, sub 1 tot en met 6 en 8 tot en met 20 en 37, ligt dat (onderdeel van het) besluit in de onderhavige procedure derhalve evenmin ter toetsing aan de rechtbank voor.
2.4. In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaar van 19 februari 2001 tegen het primaire besluit van 25 januari 2001 in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.5. Ingevolge artikel 2 Wav is het een werkgever, behoudens uitzonderingen genoemd in de artikelen 3 en 4 Wav, verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder twv. In de artikelen 8 en 9 zijn de gronden voor weigering van een twv geregeld. In de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav, verder te noemen de Uitvoeringsregels, zijn door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels gesteld voor de uitvoering van de Wav. Onder punt 2 van de Uitvoeringsregels is onder meer bepaald dat uitgangspunt voor de uitvoering van Wav is een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid en dat dit inhoudt dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden waarin de Wav voorziet, zullen worden tegengeworpen.
2.6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wav juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 5° van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, verder te noemen Besluit Wav, is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en die incidenteel dan wel gedurende een periode van ten hoogste vier weken in Nederland arbeid verricht uitsluitend bestaande uit het werkzaam zijn in de huishouding van toeristen. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wav juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, Besluit Wav is het vorengenoemd verbod voorts niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
2.7. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav wordt een twv geweigerd indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, die met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdient gelijk aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm).
2.8. De werkgever heeft zich, voor zover van belang en samengevat, primair op het standpunt gesteld dat de Wav niet op haar van toepassing is. Daartoe is aangevoerd dat KLM in Nederland geen werkgever is van de werknemers voor wie een twv is aangevraagd. De vestiging van KLM in Japan ("KLM Japan") respectievelijk de vestiging van KLM in India ("KLM India") dienen als zelfstandige werkgevers te worden aangemerkt, op wie het ter plaatse geldende nationale recht van toepassing is. Voorts is aangevoerd dat de duur van de werkzaamheden in Nederland van de werknemers te summier is om daar consequenties aan te kunnen verbinden en dat de werkzaamheden bovendien geen betrekking hebben op de Nederlandse arbeidsmarkt of daarop van invloed zijn. KLM verschilt niet van de directe concurrenten die op dezelfde route actief zijn. Het staat vast dat deze concurrenten nimmer onder de werkingssfeer van de Wav zijn gebracht, ook al is het cabinepersoneel van de concurrerende maatschappijen op dezelfde wijze incidenteel in Nederland werkzaam. Er is derhalve sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De werkgever heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat zij is uitgezonderd van de vergunningplicht op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 5°, Besluit Wav. De werknemers zijn woonachtig in Japan respectievelijk India en verrichten incidenteel arbeid in Nederland, namelijk gedurende de vluchten van Japan respectievelijk India en terug voor het gedeelte dat zij boven het grondgebied van Nederland vliegen. De werkzaamheden die zij verrichten zijn werkzaamheden in de huishouding van toeristen, namelijk de verzorging en bediening van passagiers aan boord van een passagiersvliegtuig.
Meer subsidiair heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat zij is uitgezonderd van de vergunningplicht op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, Besluit Wav. Zoals is aangevoerd is geen sprake van een Nederlandse werkgever. Nu de werkgever zich nooit schuldig heeft gemaakt aan het 'misbruik' van bovengenoemde bepaling onder de voormalige Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers (Wabw), als gevolg waarvan de wetgever de reikwijdte van bovengenoemde uitzonderingsbepaling bij invoering van de huidige Wav heeft beperkt, brengt een redelijke wetsuitleg daarnaast mee dat de huidige restrictie op de genoemde uitzondering op de vergunningplicht niet aan de werkgever kan worden tegengeworpen.
Uiterst subsidiair heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat de tegengeworpen weigeringsgrond ex artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav niet van toepassing is. Daartoe is aangevoerd dat de Wmm niet van toepassing is op de werknemers, nu zij hun dienstbetrekking vrijwel geheel buiten Nederland vervullen en niet in Nederland wonen. Gelet op de Memorie van Toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav, brengt een redelijke wetsuitleg mee, dat deze weigeringsgrond niet van toepassing is. Het aantrekken van lokaal cabinepersoneel heeft immers niets te maken met arbeidsmarktproblematiek. De werknemers worden daarnaast niet naar Nederland gehaald en aan het vereiste dat de vreemdeling toereikend in zijn onderhoud kan voorzien wordt voldaan. De werknemers worden betaald naar de in hun land geldende maatstaven en de hotelkosten worden vergoed indien de werknemers enkele uren in Nederland verblijven en hen wordt een daggeld toegekend dat ruimschoots voorziet in de dekking van de kosten van levensonderhoud gedurende het verblijf in Nederland. De reden voor de werkgever om lokaal cabinepersoneel in dienst te nemen is niet het drukken van arbeidskosten door goedkope buitenlandse arbeidskrachten in te zetten. Dat blijkt al uit het feit dat de werkgever de Japanse werknemers uitbetaalt naar de maatstaven van Japan, die boven de maatstaven van Nederland liggen. De reden van het inzetten van lokaal cabinepersoneel is dat de passagiers worden aangesproken in hun eigen taal en met inachtneming van hun eigen cultuur.
2.9. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat de Wav wel van toepassing is op de werkgever. Verweerder betwist dat KLM Japan respectievelijk KLM India werkgever zou zijn. KLM N.V. te Amstelveen is werkgever. Ook wanneer KLM Japan respectievelijk KLM India als werkgever zou moeten worden aangemerkt, dient aan de cumulatieve vereisten van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, Besluit Wav te zijn voldaan om niet vergunningplichtig te zijn.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de werkgever niet is uitgezonderd van de vergunningplicht. Het beroep op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 5°, Besluit Wav gaat niet op. De werknemers zijn niet werkzaam in het huishouden van de passagiers van KLM. De uitzondering op de vergunningplicht op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, Besluit Wav is evenmin van toepassing. De werknemers verrichten in Nederland (enige uren per maand) arbeid. De voorwaarden van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, Besluit Wav zijn cumulatief. De werknemers hebben een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse N.V en de arbeid wordt verricht in een in Nederland geregistreerd vervoermiddel. De veranderde regelgeving is een gevolg geweest van politieke besluitvorming. Verweerder is slechts uitvoerder van het restrictieve toelatingsbeleid dat op iedere vreemdeling van toepassing is.
Verweerder heeft voorts gesteld dat ten aanzien van de werkgever al een versoepeld beleid is toegepast. Er is getoetst als ware de werknemers concernpersoneel in de zin van paragraaf 21 Uitvoeringsregels. Zo heeft er geen toets naar prioriteitgenietend arbeidsaanbod plaatsgevonden ex artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, Wav en is er evenmin getoetst aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, Wav (verplichte vacaturemelding). Er dient evenwel wel te worden getoetst aan de weigeringsgrond ex artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav. Deze bepaling is een dwingende weigeringsgrond, waarvan ten aanzien van niet eerder toegelaten vreemdelingen, ongeacht de achtergronden van de verschillende werkgevers en vreemdelingen, niet kan worden afgeweken. De Wav ziet op de Nederlandse arbeidsmarkt en houdt geen rekening met de arbeidsomstandigheden in het land van herkomst van de vreemdelingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat KLM als Nederlandse N.V., gevestigd te Amstelveen, werkgever is in de zin van de Wav. Het begrip werkgever is in artikel 1, aanhef en onder b, sub 1°, Wav blijkens de toelichting bewust ruim gedefinieerd als 'degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten'. Het hier aan de orde zijnde werkgeversbegrip is een feitelijk begrip en wijkt daarin af van het werkgeversbegrip in andere wetten. Doorslaggevend is, dat degene voor wie een vreemdeling feitelijk arbeid verricht, vergunningplichtig is. In het onderhavige geval is niet betwist dat de werkzaamheden voor KLM N.V. worden verricht. Het is immers KLM N.V. die de vluchten uitvoert, waarop de werknemers hun werkzaamheden verrichten en het is KLM N.V. die opdrachtgever is tot het in dienst nemen van de werknemers, teneinde haar concurrentiepositie te verstevigen. Bovendien is het KLM N.V., die de aanvragen om twv's ten behoeve van de werknemers heeft ingediend. Dat de arbeidsovereenkomsten zijn ondertekend door de vestiging van KLM in Japan respectievelijk India, de salarissen van de werknemers worden uitbetaald in plaatselijke valuta en de premies voor sociale verzekeringen en belasting worden afgedragen in Japan respectievelijk India, doet, gelet op het vorenstaande, er niet aan af dat voor de toepassing van de Wav KLM N.V. als werkgever dient te worden aangemerkt.
2.11. Aan de omstandigheid dat de tijd gedurende welke de werknemers in Nederland arbeid verrichten gering is, omdat die arbeid slechts tijdens een klein deel van de vluchten in het Nederlandse luchtruim plaatsvindt, komt naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis toe. Voor deze situatie - arbeid die wordt verricht op vervoermiddelen in het internationale verkeer, waarbij de tijd dat werknemers in Nederland arbeid verrichten dus veelal beperkt zal zijn of nagenoeg nihil - is juist in de bijzondere bepaling van artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav voorzien. Ingevolge deze bepaling is de vergunningplicht niet van toepassing ten aanzien van de vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer. Gelet op de toelichting op onderdeel b van artikel 1 Besluit Wav heeft de wetgever bewust de onder de voormalige Wabw bestaande vrijstelling willen beperken. De redactie is zo gekozen, dat personen die hetzij via hun woonplaats hetzij de vestigingsplaats van hun werkgever, hetzij via de registratie van het vervoermiddel een aantoonbare band met Nederland hebben, onder de vergunningplicht ingevolge de Wav blijven vallen. In het onderhavige hebben de werknemers via de vestigingsplaats van de werkgever in Nederland en de registratie van de vliegtuigen in Nederland - conform de bedoeling van de wetgever - een aantoonbare band met Nederland. De omvang en duur van de werkzaamheden op of boven het grondgebied van Nederland is dan ook niet van belang.
2.12. Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van de werkgever, dat de werkzaamheden geen betrekking hebben op de Nederlandse arbeidsmarkt of daarop van invloed zijn, geen doel kan treffen. Door vestiging van de werkgever en registratie van de vliegtuigen in Nederland is daarvan immers naar de bedoeling van de wetgever wel degelijk sprake.
2.13. De werkgever kan evenmin worden gevolgd in het standpunt dat het bestreden besluit strijdt met het gelijkheidsbeginsel, omdat Europese concurrenten, waaronder British Airways, Lufthansa, Air France en Alitalia, nimmer onder de werking van de Wav zijn gebracht. De vergelijking met deze maatschappijen gaat niet op, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav en hetgeen daaromtrent hierboven is overwogen. Genoemde maatschappijen zijn immers gevestigd in Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk respectievelijk Italië en, naar moet worden aangenomen zijn de vliegtuigen ook aldaar geregistreerd. Van een aantoonbare band met Nederland als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav is derhalve geen sprake. Gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat verweerder ten aanzien van concurrerende Nederlandse maatschappijen in dezelfde positie als KLM andere regels hanteert dan ten aanzien van de KLM.
2.14. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de werkgever uitgezonderd is van de vergunningplicht op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 5°, Besluit Wav. Er is geen sprake van dat de werknemers als cabinepersoneel aan boord van een vliegtuig werkzaam zijn in de huishouding van toeristen. Dat de werknemers passagiers verzorgen en bedienen maakt dat niet anders. Volgens algemeen taalgebruik dient onder huishouding in dit verband te worden verstaan de dagelijkse gang van zaken in een gezin, dan wel een andere leefeenheid (zie ook Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, dertiende, herziene uitgave, 1999). Dagelijkse zorg in verband van een gezin of andere leefeenheid maakt geen deel uit van de werkzaamheden die de werknemers voor de werkgever verrichten.
2.15. Van de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wav geregelde uitzondering op de vergunningplicht op grond van artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav is in de onderhavige zaak geen sprake. Zoals hierboven reeds overwogen, is niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarden die in artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav zijn gesteld aan de vrijstelling van de vergunningplicht, nu de werkgever in Nederland is gevestigd en de vervoermiddelen in Nederland zijn geregistreerd. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Wav is dwingend geformuleerd en biedt derhalve geen ruimte voor een nadere afweging door verweerder.
Evenmin kan de werkgever gevolgd worden in het betoog, dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat zij niettemin onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav valt. Dat, volgens dat betoog deze regeling met name tot stand is gekomen in verband met misbruik in de sector van het wegtransport, wat daar ook van zij, en de werkgever met zuivere motieven van de werknemers gebruik maakt, laat onverlet dat het, gelet op de toelichting bij onderdeel b van artikel 1 Besluit Wav, juist de bedoeling van de wetgever is geweest het gebruik van grensoverschrijdende arbeid van buitenlandse werknemers vanuit Nederland tegen te gaan, niet alleen in het wegtransport, maar ook in de binnenscheepvaart en de luchtvaart. Van grensoverschrijdende arbeid vanuit Nederland is onder meer sprake, zoals in het voorgaande vastgesteld en in artikel 1, aanhef en onder b, Besluit Wav bepaald, indien de werkgever in Nederland is gevestigd en de vervoermiddelen in Nederland zijn geregistreerd. Hiervan is in het onderhavige geval sprake.
Met betrekking tot het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van de werkgever dat de (aangescherpte) eisen op grond van de Wav te strikt zijn voor het inzetten van lokaal cabinepersoneel door Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, dat schadelijk is voor de concurrentiepositie van die maatschappijen en dus voor de Nederlandse economie en arbeidsmarkt, merkt de rechtbank op dat het de werkgever vrij staat zich te wenden tot organen, belast met politieke besluitvorming.
2.16. Nu een uitzondering op de vergunningplicht op de werkgever niet van toepassing is, dient te worden beoordeeld of verweerder op goede gronden een twv aan de werkgever heeft geweigerd.
2.17. De rechtbank stelt vast dat slechts in geding is de weigering van een twv op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav, nu de overige weigeringsgronden ex artikel 8 en 9 Wav niet aan de werkgever zijn tegengeworpen. In de toelichting bij onderdeel d van artikel 8, eerste lid, Wav is onder meer het navolgende opgenomen:
"(...). Wanneer een vreemdeling in het kader van de arbeidsproblematiek naar Nederland wordt gehaald, is een voorwaarde hiervoor dat hij met deze werkzaamheden een normaal Nederlands loon verdient en toereikend in zijn levensonderhoud kan voorzien. Zonder deze eis kan thans de situatie ontstaan dat aan de ene kant een tewerkstellingsvergunning niet kan worden geweigerd, maar dat aan de andere kant een verblijfsvergunning wegens onvoldoende middelen van bestaan wel wordt geweigerd. Tevens kan zo de situatie ontstaan dat de vreemdeling zich gedwongen voelt door andere, wellicht illegale, activiteiten zijn inkomen aan te vullen of een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet aan te vragen. Dit nu beoogt deze eis te voorkomen. Daarnaast is deze gestipuleerde minimumbeloning een uitdrukking van de eis dat met het toelaten van de vreemdeling een voldoende economisch belang is gemoeid om een doorbreking van het restrictieve toelatingsbeleid te rechtvaardigen. Voldoet de beloning die een werkgever stelt niet aan dit vereiste, overeenkomend met het minimummaandloon, dan zal een vergunning steeds worden geweigerd. (...)."
2.18. De werkgever heeft terecht naar voren gebracht dat het doel van het stellen van het inkomensvereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav, namelijk dat werknemers die naar Nederland worden gehaald toereikend in hun levensonderhoud kunnen voorzien, zich in het onderhavige geval niet voordoet. De werknemers worden immers niet naar Nederland gehaald, zij ontvangen een loon waarmee zij in hun land toereikend in hun levensonderhoud kunnen voorzien en voor zover zij (tijdelijk) in Nederland verblijven krijgen zij daarvoor een (ruim) toereikende vergoeding. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld, dat de werkgever heeft getracht de arbeidskosten te drukken door goedkope buitenlandse werknemers aan te trekken, heeft de werkgever genoegzaam aannemelijk gemaakt dat dergelijke overwegingen niet ten grondslag hebben gelegen aan het inzetten van het lokaal cabinepersoneel, reeds omdat de Japanse werknemers een uurloon ontvangen dat hoger is dan het uurloon dat Nederlandse werknemers ontvangen.
Uit de toelichting bij onderdeel d van artikel 8, eerste lid, Wav blijkt evenwel voorts dat het doel van het stellen van de eis van de minimumbeloning daarnaast is gelegen in een voldoende economisch belang om een doorbreking van het restrictieve toelatingsbeleid te rechtvaardigen. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav ziet derhalve niet enkel op de vestiging van buitenlandse werknemers in Nederland, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is, maar tevens op bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt. De wetgever heeft kennelijk beoogd toelating op die arbeidsmarkt slechts dan toe te staan, indien daar een voldoende economische waarde tegenover staat, die tot uitdrukking komt in de hoogte van het arbeidsloon. Dat in het onderhavige geval de Nederlandse arbeidsmarkt in het geding is, komt tot uitdrukking in de omstandigheid dat de werkgever in Nederland is gevestigd en de vervoermiddelen in Nederland zijn geregistreerd.
2.19. Met betrekking tot de stelling van de werkgever dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav ten onrechte is tegengeworpen, omdat de Wmm niet op de werknemers van toepassing is, overweegt de rechtbank dat in voornoemd artikel slechts wordt aangesloten bij de hoogte van het bedrag van het minimumloon genoemd in artikel 8, onder a, Wmm en niet bij het toepassingsbereik en het werknemersbegrip van de Wmm.
2.20. Niet in geschil is dat de Indiase werknemers over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdienen dat gelijk is aan de hoogte van het minimumloon bedoeld in artikel 8, onder a, Wmm.
De Japanse werknemers ontvangen weliswaar een uurloon dat hoger is dan het Nederlands minimumloon, maar zij zijn op oproepbasis werkzaam, waarmee niet is gegarandeerd dat zij over een periode van een maand ten minste een bedrag verdienen dat gelijk is aan de hoogte van het bedrag van het minimumloon genoemd in artikel 8, onder a, Wmm.
2.21. Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav gestelde criteria om de werkgever een twv ingevolge dat artikel te weigeren. Nu dit artikel imperatief is geformuleerd, hetgeen nog eens tot uitdrukking komt in de hierboven weergegeven toelichting op dat artikel, waarin is gesteld dat een vergunning steeds wordt geweigerd indien de beloning die een werkgever stelt niet overeenkomt met het minimummaandloon, is er geen ruimte voor een nadere afweging door verweerder, zoals door de werkgever bepleit.
2.22. Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav en de twv's ten behoeve van de werknemers heeft geweigerd.
2.23. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met geschreven en ongeschreven rechtsregels heeft gehandeld door het bezwaar tegen de weigering aan de werkgever een tewerkstellingsvergunning af te geven, ongegrond te verklaren.
2.24. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.25. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1. verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2003, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit als griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.