Jurisprudentie
AM3051
Datum uitspraak2003-09-10
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/35408
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/35408
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / politiecel / tiendagentermijn / schadevergoeding.
Eiser heeft ten onrechte te lang in een politiecel verbleven. De rechtbank acht gronden aanwezig om op basis van artikel 8:73 Awb een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank ziet in artikel 106 Vw 2000 geen beletsel om artikel 8:73 Awb van toepassing te achten. Dat voor de situatie dat de bewaring wordt of is opgeheven een speciale regeling is getroffen, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat artikel 8:73 Awb kan worden toegepast indien een onrechtmatigheid wordt geconstateerd die tot gegrondverklaring van het beroep aanleiding geeft zonder dat de bewaring daarbij wordt of is opgeheven. Artikel 106 Vw 2000 biedt een uitbreiding van de mogelijkheden om schade te vergoeden en uit dit artikel vloeit voort dat het vergoeden van schade mogelijk wordt in de situatie dat de bewaring reeds eerder is opgeheven. Niet valt in te zien dat artikel 106 Vw 2000 de werking van artikel 8:73 Awb zou beperken. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank het doen voortduren van de tenuitvoerlegging van de bewaring in een politiecel in plaats van in een huis van bewaring niet is te rangschikken over het besluitbegrip van de Awb, behoeft deze constatering aan toewijzing van het verzoek om schadevergoeding niet in de weg te staan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 8:73 Awb niet dat van een besluit sprake moet zijn. De gegrondverklaring van het beroep is voldoende voor toepassing van artikel 8:73 Awb.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 03/35408 VRONTN
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake het verzoek om schadevergoeding van verband houdende met het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1980 dan wel A, geboren op [...] 1985, van Angolese nationaliteit, eiser,
verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg,
gemachtigde: mr. drs. M. de Groot, advocaat te Haarlem,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
gemachtigde: mr. S. Gobardhan, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij de uitspraak van 16 juli 2003 heeft de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken het beroep voor zover gericht tegen de wijze van de tenuitvoerlegging van de bewaring gegrond verklaard en het beroep voor zover gericht tegen de voortduring van de bewaring ongegrond verklaard. Tevens heeft die kamer het onderzoek in deze zaak heropend voor zover het betreft het verzoek om schadevergoeding en de rechtsgrond daarvan en deze zaak ter nadere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze zittingsplaats.
Het verzoek is nader behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 30 juli 2003.
Eiser is aldaar niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Eiser heeft de rechtbank verzocht schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat bij uitspraak van 16 juli 2003 het beroep, voor zover dat was gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring, gegrond is verklaard omdat de bewaring ten onrechte langer dan tien dagen in een politiecel ten uitvoer is gelegd. Eiser verzoekt om schadevergoeding gedurende de tijd die hij ten onrechte langer dan tien dagen in een politiecel heeft vastgezeten.
Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de zittingsplaats Den Haag van 26 mei 2003, gepubliceerd in JV 2003/300. Uit deze uitspraak volgt dat artikel 106 van de Vw in onderhavige situatie geen grondslag biedt voor schadevergoeding. Voorts volgt uit deze uitspraak dat artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) evenmin een grondslag biedt voor het verlenen van schadevergoeding, omdat het karakter van artikel 106 van de Vw als lex specialis van artikel 8:73 van de Awb aan toepassing van artikel 8:73 Awb in de weg staat en een voor toepassing van artikel 8:73 van de Awb vereist besluit ontbreekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Krachtens artikel 96, vierde lid, van de Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Nu de opheffing van de maatregel is bevolen noch de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel is opgeheven, kan artikel 106 van de Vw geen grondslag vormen voor het verzoek om schadevergoeding.
Vervolgens doet de vraag zich voor of artikel 8:73 van de Awb een grondslag biedt voor het verlenen van schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake.
Zoals de meervoudige kamer van de zittingsplaats Den Haag van deze rechtbank in zijn uitspraak van 26 mei 2003 reeds heeft overwogen (en tussen partijen niet in geschil is) staat artikel 1:6 onder c van de Awb niet aan toepassing van artikel 8:73 van de Awb in de weg.
Artikel 8:73, eerste lid van de Awb luidt dat de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon kan veroordelen tot vergoeding van schade die die partij lijdt, indien daarvoor gronden zijn. Nu de rechtbank het beroep bij uitspraak van 16 juli 2003 gegrond heeft verklaard op grond van artikel 96, vierde lid, van de Vw (in die uitspraak is per abuis melding gemaakt van artikel 94, vierde lid, van de Vw), kan de rechtbank op grond van artikel 8:73 van de Awb de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van schade, indien daarvoor gronden zijn.
De rechtbank ziet in de tekst en het karakter van artikel 106 Vw geen beletsel om artikel 8:73 van de Awb van toepassing te achten. Dat voor de situatie dat de bewaring wordt of is opgeheven een speciale regeling is getroffen staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat artikel 8:73 van de Awb kan worden toegepast indien een onrechtmatigheid wordt geconstateerd die tot gegrondverklaring van het beroep aanleiding geeft zonder dat de bewaring daarbij wordt of is opgeheven. Dat geldt eens te meer nu artikel 106 Vw (vergelijkbaar met artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering) een uitbreiding biedt van de mogelijkheden om schade te vergoeden. Uit artikel 106 Vw vloeit immers voort dat het vergoeden van schade mogelijk wordt in de situatie dat de bewaring reeds eerder is opgeheven. Dat artikel 106 Vw de werking van artikel 8:73 van de Awb zou beperken valt dan ook niet in te zien.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank het doen voortduren van de tenuitvoerlegging van de bewaring in een politiecel in plaats van in een cel in een huis van bewaring niet is te rangschikken onder het besluitbegrip van de Awb, behoeft deze constatering aan toewijzing van het verzoek om schadevergoeding niet in de weg te staan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van artikel 8:73 van de Awb immers niet dat van een besluit sprake moet zijn. De gegrondverklaring van het beroep is voor de toepasbaarheid van artikel 8:73 van de Awb voldoende.
Nu eiser ten onrechte te lang in een politiecel heeft verbleven, acht de rechtbank gronden aanwezig om op basis van artikel 8:73 van de Awb een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor één dag onrechtmatige bewaring ten bedrage van € 25,-- (zijnde het verschil tussen de schade die wordt geleden bij een dag die ten onrechte is doorgebracht in een politiecel en de schade die wordt geleden bij een dag die ten onrechte is doorgebracht in een cel in een huis van bewaring).
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de nadere kosten die eiser in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, ten bedrage van € 25,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, voorzitter, en mrs. H. Gorter en M.H.E. Janssen, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003, in tegenwoordigheid van J.W. van Essen, als griffier.
Voornoemde voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 25,-- (zegge: vijfentwintig euro).
Aldus gedaan op 10 september 2003 door mr. H.J.H. van Meegen, voorzitter van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 11 september 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.