Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2911

Datum uitspraak2003-05-22
Datum gepubliceerd2004-10-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001679-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan de meest ernstige vorm van eigenrichting. Immers hebben zij op gewelddadige wijze het leven genomen van iemand die zij verantwoordelijk hielden voor het overlijden van een familielid van (één van) hen. Verboden wapenbezit.
10 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-001679-00 datum uitspraak 22 mei 2003 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 mei 2000 in de strafzaak onder parketnummer 13/057553-99 tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [...]1969, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in de PI Flevoland, HvB Almere Binnen te Almere. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 11 mei 2000 en in hoger beroep van 6, 8, 15 en 27 februari 2001, 22 maart 2001, 5, 19, 21 en 26 juni 2001, 3 en 4 juli 2001, 30 augustus 2001, 6 en 20 november 2001, 28 maart 2002, 11 juni 2002, 19 november 2002, 11 februari 2003 en 8 mei 2003. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde hij op 31 augustus 1999 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg de verblijfplaats van die [slachtoffer] weten te achterhalen en zich de toegang tot de woning waar die [slachtoffer] zich bevond verschaft en hebben een of meer van zijn mededaders twee of meer keer met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde hij op 31 augustus 1999 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Crvena Zastava, type 99, kaliber 9x19 mm, nummer 70068) en een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten meer patronen (merk Sellier en Bellot, type Volmantel, kaliber 9x19 mm) voorhanden heeft gehad. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde Medeplegen van moord; Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot -kortgezegd- een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft hoger beroep doen instellen, ook de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroor-deeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan de meest ernstige vorm van eigenrichting. Immers hebben zij op gewelddadige wijze het leven genomen van iemand die zij verantwoordelijk hielden voor het overlijden van een familielid van (één van) hen. Ze hebben daartoe welbewust een klopjacht ingezet op het slachtoffer, waarbij zij geen enkel middel hebben geschuwd en personen, van wie zij meenden dat deze bekend waren met de verblijfplaats van het slachtoffer door het dreigend tonen van een vuurwapen en/of het beschikbaar stellen van harddrugs hebben geïntimideerd en/of bewogen terzake informatie te verstrekken. Nadat zij de verblijfplaats van het slachtoffer hadden ontdekt, is één van hen de desbetreffende woning binnengeklommen en heeft vervolgens aan de anderen de toegang tot die woning verschaft. Dat het slachtoffer zich zeer angstig en wanhopig heeft gevoeld blijkt evident uit het telefoongesprek dat hij de laatste minuten voor zijn dood heeft gevoerd met de centralist van het alarmnummer 112. Voorts hebben één of meer van verdachtes mededaders met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Dit afschuwwekkende feit heeft een grote schok en onherstelbaar verdriet teweeggebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer. Bovendien is door dit handelen de rechtsorde is ernstig geschokt. Op grond van het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur passend en geboden. Het hof heeft bij het bepalen van de straf ten voordele van verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 oktober 2002, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen strafbare feiten is veroordeeld. Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van de over verdachte uitgebrachte psychologische rapportage van drs. J.M. Oudejans d.d. 25 april 2003. Het hof vindt in de inhoud van dat rapport geen termen tot matiging van de aan de verdachte op te leggen straf. De raadsman van verdachte heeft het hof verzocht bij de op te leggen straf rekening te houden met het feit dat verdachte zich reeds zeer lange tijd, ongeveer 44 maanden, in voorlopige hechtenis bevindt, waarvan ongeveer 31 maanden gedurende de periode, waarin het hoger beroep behandeld is. Het hof overweegt naar aanleiding van dit verzoek als volgt. Het hof onderschrijft de stelling van de raadsman dat de behandeling van de zaak van de verdachte in hoger beroep veel tijd heeft gevergd en dat dientengevolge ook de voorlopige hechtenis van verdachte in de fase van het hoger beroep al lange tijd voortduurt. De duur van de behandeling van de zaak in hoger beroep, waarmee ter terechtzitting van het hof op 9 november 2000 is begonnen, vindt zijn verklaring in verschillende oorzaken. Zowel in ambtshalve gegeven opdracht van het hof als op verzoek van de verdediging, is veel nader (feiten)onderzoek verricht en is een groot aantal getuigen op de terechtzittingen in hoger beroep gehoord. Bovendien kon eerst ter terechtzitting van 5 juni 2001 met de behandeling in hoger beroep van de medeverdachte [medeverdachte] betreffende strafzaak worden begonnen, waarna om proces-economische redenen de zaken verder gelijktijdig dienden te worden behandeld, hetgeen in de zaak van verdachte tot enige vertraging in de behandeling daarvan heeft geleid. Tijdens bedoeld nader onderzoek is in Suriname een derde verdachte aangehouden, in verband waarmee de rechter-commissaris tot tweemaal toe -de tweede keer mede op verzoek van de verdediging- naar Suriname is gereisd teneinde de daar gedetineerde verdachte als getuige in -onder meer- de zaak tegen verdachte te horen. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat, hoewel de periode die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht zonder meer als lang kan worden gekwalificeerd, dit gegeven geen aanleiding vormt de aan de verdachte op te leggen straf te matigen. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2003 de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte verzocht. De advocaat-generaal heeft verklaard zich te verzetten tegen opheffing van de voorlopige hechtenis. Het hof zal het verzoek van de verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen nu de verdenking, bezwaren en gronden die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn. De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: nummers 3 en 4 van de als bijlage aan dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: nummer 1 van de als bijlage aan dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dat aan de verdachte toebehoort en dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane strafbare feit is aangetroffen, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dat voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en dat voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nummer 5 van de als bijlage aan dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu ten aanzien van dat voorwerp thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt. De vordering tot schadevergoeding [Gemachtigde], gemachtigde van de benadeelde partij, [gelaedeerde], wonende te Krommenie, heeft zich in eerste aanleg namens de benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 3482,76 ingediend. De vordering van de benadeelde partij is door de rechtbank in eerste aanleg in zijn geheel toegewezen. De voeging van de benadeelde partij duurt ex artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering van rechtswege voort in hoger beroep. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2003 verklaard dat de benadeelde partij, [gelaedeerde], onlangs is overleden. Het hof overweegt dat, nu de voeging van de benadeelde partij in hoger beroep voortduurt, en aannemelijk is dat door de benadeelde partij tengevolge van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is geleden ter hoogte van voornoemd bedrag, haar vordering dient te worden toegewezen aan haar erven. Het hof acht het voorts in het belang van (de erven van) de benadeelde partij dat, als extra waarborg tot betaling van die vordering, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte wordt opgelegd. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie (oud). De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (TIEN) JAAR. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 1, 3 en 4 van de als bijlage aan dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Gelast de teruggave aan verdachte van: nummers 2 en 6 tot en met 12 van de als bijlage aan dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Gelast de bewaring van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nummer 5 van de als bijlage aan dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, ten behoeve van de rechthebbende. Wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [gelaedeerde] en veroordeelt de verdachte, die evenals zijn mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de erven van de benadeelde partij, [gelaedeerde] voornoemd, een bedrag van € 3482,76 (DRIEDUIZEND VIERHONDERD TWEEENTACHTIG EURO EN ZESENZEVENTIG EUROCENT), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de erven van de benadeelde partij, [gelaedeerde] voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 3482,76 (DRIEDUIZEND VIERHONDERD TWEEENTACHTIG EURO EN ZESENZEVENTIG EUROCENT), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere verplichting daarmee in zoverre komt te vervallen. Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Veldhuisen, Van Manen en Voncken, in tegenwoordigheid van mr. Jas als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2003.