Jurisprudentie
AL8387
Datum uitspraak2003-07-28
Datum gepubliceerd2003-10-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers00/02905
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers00/02905
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 129.167,-- (...)
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de vermelde correctie heeft toegepast.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/02905
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 129.167,-- (hierna: de aanslag). Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij verweerschrift bestreden. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de ambtenaar een conclusie van dupliek.
1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van 6 mei 2003. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbendes echtgenote, die in 1958 is geboren en van buitenlandse afkomst is, volgde in 1998 bij het instituut Scheidegger een computercursus. Die computercursus betrof een cursus Windows Prof. plus Computer Based Training, uitgebreid met lessen Computer Wetenswaardigheden (omgang met de computer) plus Easy typing voor Windows 95, Microsoft Word en Excel Word 7 (hierna: de computercursus).
2.2. Voordat belanghebbendes echtgenote, die in haar geboorteland het eerste jaar van een universitaire studie medicijnen had doorlopen, de computercursus ging volgen, beschikte zij niet over de vaardigheden vereist voor het bedienen van een personal computer. Ook was belanghebbendes echtgenote niet bekend met de meest gangbare computerprogramma's.
2.3. Reeds door het ontbreken van bedoelde vaardigheden en kennis kwam belanghebbendes echtgenote, naar bij sollicitaties bleek, niet in aanmerking voor administratieve functies. Een en ander deed belanghebbendes echtgenote besluiten de cursus te volgen en zich in het betreffende cursusmateriaal te verdiepen. Ook belanghebbende zelf maakte in de gezinssfeer van dat cursusmateriaal gebruik.
2.4. In verband met de computercursus heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar
1998, na aftrek van het drempelbedrag van fl. 800,--, fl. 3.380,-- als buitengewone last in aanmerking gebracht wegens uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep (art. 46, lid 1, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). De Inspecteur heeft dat bedrag geheel gecorrigeerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de in 2.4 vermelde correctie heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd, behoudens dat belanghebbende nog een beroep heeft gedaan op artikel 1 van de Grondwet.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van (fl. 129.167,-- - fl. 3.380,-- =) fl. 125.787,--. Dat is het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Subsidiair concludeert de Inspecteur tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 127.613,--.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Artikel 46, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bepaalt dat buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep van de belastingplichtige of diens niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot, voor zover zij meer bedragen dan fl. 800,-- of, zo dit minder is, 2 percent van het onzuivere inkomen.
4.2. Gelet op de in 2.1 weergegeven omschrijving van de computercursus, is niet aannemelijk dat de computercursus was gericht op het bedienen van een computer als beroep. Ook is niet gesteld of aannemelijk geworden dat belanghebbendes echtgenote de computercursus volgde in het kader van een studie of opleiding voor een beroep. Aannemelijk is dat het volgen van de computercursus strekte tot algemene en duurzame verbetering van de persoonlijke uitrusting van belanghebbendes echtgenote, waarvan zij ook buiten de uitoefening van een beroep kon profiteren. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende, zoals in 2.3 is vermeld, zelf in de gezinssfeer van het computercursusmateriaal gebruik maakte.
4.3. Gelet op het in 4.2 vermelde vormt voormeld bedrag ad fl. 3.380,-- geen buitengewone last wegens uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep (art. 46, lid 1, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). Belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek nog wel gesteld dat zijn echtgenote "momenteel beroepshalve bezig is in haar vrije tijd met het schrijven van een boek, gebruik makend van een desk en een laptop computer" en dat "schrijvers of schrijfster en tekstschrijvers in Nederland te boek staan als volwaardige beroepen". Die stelling baat belanghebbende evenwel niet, reeds omdat hij tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn echtgenote bezig was of is met het schrijven van een boek.
4.4. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat sprake is van discriminatie van zijn echtgenote. In dat verband heeft hij aangevoerd
- dat een cursus als door zijn echtgenote gevolgd, anders dan in de "schoolgaande leeftijd" van zijn echtgenote en hem, thans wel zijn opgenomen in studiepakketten van door de overheid gesubsidieerd (beroeps)onderwijs en dat mensen van de leeftijd van zijn echtgenote en hem nooit de gelegenheid hebben gehad om zich kosteloos in de automatiseringstechnieken te bekwamen;
- dat de overheid een cursus Nederlandse taal, hoewel "van algemeen karakter", gratis aan allochtonen verstrekt;
- dat werknemers op kosten van hun werkgever gratis cursussen, seminars en congressen volgen en de desbetreffende uitgaven van de werkgever niet als loon aangeven, dit terwijl van het "daarna volgen van een beroepsopleiding" geen sprake is;
- dat leerlingen die nu gratis door de overheid gesubsidieerd "ICT-onderwijs" krijgen, onafhankelijk van een toekomstige dienstbetrekking, uit dat onderwijs privé-voordeel kunnen putten of na voltooiing van de studie de verworven kennis misschien toch niet productief maken;
- dat werkgevers het nu nog noodzakelijk vinden om te beschikken over een helpdesk bemand met ICT geschoold personeel en bereid zijn de betreffende scholingskosten te betalen, ook al beschikte dat personeel ten tijde van de indiensttreding over voldoende vakkennis voor het vervullen van de dienstbetrekking en ook al draagt de betreffende cursus "een algemeen karakter";
- dat personen in loondienst die gratis bijscholing of gratis een bedrijfsopleiding hebben genoten, daaruit, onafhankelijk van hun dienstbetrekking, privé voordeel hebben verkregen;
- dat werkgevers kosten van gratis aan personeel verstrekte bijscholing en bedrijfsopleidingen voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting kunnen aftrekken, zelfs kosten van opleidingen en cursussen welke de belastingdienst als "van algemeen karakter" etiketteert;
- dat een ieder die op een door de overheid gesubsidieerde onderwijsinstelling een opleiding of vakonderricht heeft genoten, daarvan onafhankelijk van de dienstbetrekking profiteert, dit terwijl "privé personen die in een achterstandpositie verkeren, mede omdat zij door de overheid gesubsidieerd beroepsonderwijs hebben moeten ontberen, het niet is toegestaan daaruit privé voordeel uit te putten".
4.5. Bij de door belanghebbende bedoelde situaties als omschreven in 4.4, is zowel feitelijk als rechtens sprake van gevallen welke niet met het geval van zijn echtgenote vergelijkbaar zijn. Bij artikel 46, lid 1, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is, ten opzichte van de door belanghebbende bedoelde situaties, derhalve geen sprake van discriminatoire wetgeving en is, in verband daarmee, geen sprake van strijd met artikel 26 IVBPR. Ter zake is ook geen sprake van schending door de Inspecteur van het gelijkheidsbeginsel of een ander beginsel van behoorlijk bestuur, door de in 2.4 vermelde correctie toe te passen. Ook het beroep van belanghebbende op (artikel 1 van) de Grondwet baat belanghebbende niet, reeds omdat het de rechter niet is toegestaan wetgeving in formele zin, zoals voormeld artikel 46, aan de Grondwet te toetsen. Tenslotte merkt het Hof op dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde van wetgeving te beoordelen.
4.6. Belanghebbende heeft in verband met zijn stelling dat sprake is van discriminatie van zijn echtgenote, ook aangevoerd dat "onuitstaanbaar is dat collega cursisten van mijn vrouw die reeds een beroep uitoefenden en gelijktijdig dezelfde cursus volgden, de uitgaven hiervoor als studiekosten voor een beroep of als studiekosten gemaakt voor het op peil houden van vakkennis plus relevante reiskosten wel mogen aftrekken.". Belanghebbende heeft een en ander evenwel niet met relevante feitelijke situaties, noch met namen van personen onderbouwd, zodat het Hof reeds daarom niet kan nagaan of sprake is van schending door de Inspecteur van het gelijkheidsbeginsel, door de in 2.4 vermelde correctie toe te passen. In verband daarmee gaat het Hof aan het door belanghebbende aangevoerde voorbij.
4.7. Gelet op al het vorenstaande moet de in 3.1 vermelde vraag bevestigend worden beantwoord, conform het standpunt van de Inspecteur. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 28 juli 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.
In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.