Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL2042

Datum uitspraak2003-09-25
Datum gepubliceerd2003-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/350267-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zijn gezinsleden jarenlang emotioneel leed en lichamelijk letsel toegebracht, veroorzaakt door een aaneenschakeling van door hem gepleegde mishandelingen. Deze mishandelingen bestonden niet alleen uit het slaan van zijn echtgenote, maar ook uit het slaan van zijn acht kinderen, variërend in de leeftijd van 20 tot en met 1 jaar, waarbij verdachte gebruik maakte van een stok. Verdachte heeft door zo te handelen de proportionaliteit die de grens vormt voor een zogenaamde "correctionele tik" verre overschreden. Zijn godsdienstige opvattingen doen daar niet aan af.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/350267-03 Datum uitspraak: 25 september 2003 Tegenspraak Raadsman: mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in [...]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2003. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring Verweren Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd, zakelijk weergegeven, dat, voorafgaand aan de gesprekken welke op 05 maart 2003 en 12 maart 2003 tussen [verdachte], [echtgenote van verdachte] en de vertrouwensarts van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: het AMK), in het bijzijn van de politie, hebben plaatsgevonden, is verzuimd om zowel aan [verdachte] als aan zijn echtgenote de cautie te geven. Hierdoor is artikel 27 juncto artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, wat er volgens de raadsman toe dient te leiden dat de door hen afgelegde verklaringen niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken. Naar aanleiding van signalen van huiselijk geweld dat zou plaatsvinden binnen het gezin [van verdachte] werd door de politie contact opgenomen met het AMK te Utrecht, waarna er overleg heeft plaatsgevonden tussen de vertrouwensarts en de politie, afdeling jeugd- en zedenzaken, over de vraag hoe de eventuele problemen in het gezin van [verdachte en zijn echtgenote] bespreekbaar te maken en over de vraag hoe bij hen hulp te introduceren. Er werd besloten om [verdachte en zijn echtgenote] uit te nodigen voor een gesprek op 05 maart 2003 op het bureau van politie te Rhenen, teneinde met hen te spreken over de zorgen die er waren ontstaan ten aanzien van hun gezin. [Verdachte en zijn echtgenote] zijn op deze uitnodiging ingegaan. Vervolgens is na afloop van het gesprek op 05 maart 2003 een afspraak gemaakt voor een vervolggesprek op 12 maart 2003 te 13.30 uur, op welke uitnodiging [verdachte en zijn echtgenote] wederom zijn ingegaan. Omdat deze gesprekken niet leidden tot het gewenste resultaat - namelijk de veiligheid van de kinderen - en er een vermoeden ontstond van strafbare feiten binnen het gezin, is er op 12 maart 2003 om 15.38 uur door de vertrouwensarts van het AMK aangifte tegen [verdachte] gedaan wegens vermoedelijk gepleegde mishandeling van zijn vrouw en kinderen. [De echtgenote van verdachte] is in de onderhavige zaak niet als verdachte aangemerkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door de raadsman ten aanzien van [de echtgenote van verdachte] gevoerde verweer geen bespreking behoeft. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het doel van bovengenoemde gesprekken, [verdachte] op dat moment terecht (nog) niet is aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en dat er derhalve geen verplichting bestond hem de cautie te geven ex artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt dan ook het door de raadsman gevoerde verweer. Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting betoogd, zakelijk weergegeven, dat de echtgenote van verdachte bij aanvang van de gesprekken op 05 maart 2003 en 12 maart 2003 niet is gewezen op het haar toekomende verschoningsrecht, waardoor artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden. Dit betekent dat de door haar afgelegde verklaringen niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De opvatting dat de politie verplicht zou zijn om ex artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering een persoon, die een verklaring wenst af te leggen, te wijzen op een haar of hem (eventueel) toekomend verschoningsrecht is onjuist, zo ook de opvatting dat een verklaring afgelegd door een persoon die daar niet op is gewezen, onbruikbaar zou zijn voor het bewijs. Artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering ziet op het afleggen van getuigenissen tegenover een rechter. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat verdachte zich met zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn echtgenote door verstikking om het leven zou komen. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en / of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Kwalificatieverweer De raadsman heeft naar voren gebracht dat de handelingen van verdachte ten opzichte van zijn kinderen geen strafbare mishandelingen opleveren in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Het slaan is namelijk geënt op de christelijke overtuiging van verdachte en gaat het ouderlijke tuchtrecht niet te buiten. De rechtbank verwerpt ook dit standpunt van de raadsman. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte stelselmatig en ook vaak met kracht zijn (ook nog zeer jonge) kinderen met behulp van een lat / stok heeft geslagen, om futiele redenen. Verdachte heeft door zo te handelen de proportionaliteit die de grens vormt voor een zogenaamde "correctionele tik" verre overschreden. Zijn godsdienstige opvattingen doen daar niet aan af. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: poging tot doodslag. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde: mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. - Verdachte heeft zijn gezinsleden jarenlang emotioneel leed en lichamelijk letsel toegebracht, veroorzaakt door een aaneenschakeling van door hem gepleegde mishandelingen. Deze mishandelingen bestonden niet alleen uit het slaan van zijn echtgenote, maar ook uit het slaan van zijn acht kinderen, variërend in de leeftijd van 20 tot en met 1 jaar, waarbij verdachte gebruik maakte van een stok. - Voorts heeft verdachte op onverhoedse wijze, namelijk op het moment dat zijn echtgenote rustig lag te slapen, een kussen op het hoofd van zijn echtgenote gedrukt, als gevolg waarvan haar bijna de mogelijkheid werd ontnomen om adem te halen. - Verdachte heeft met zijn stelselmatig handelen gedurende lange tijd op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zowel zijn echtgenote als zijn acht kinderen. - Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Voor verdachtes echtgenote en kinderen is thuis lange tijd geen 'veilige plek' geweest. - Huiselijk geweld heeft bovendien, zeker wanneer dit (ook) kinderen betreft, een maatschappelijk effect. Dergelijk geweld veroorzaakt maatschappelijke verontwaardiging, ook omdat dit strijdig is met de bescherming die een gezin behoort te bieden. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 maart 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 17 juni 2003, opgemaakt door F. van der Groep, reclasseringswerker; - een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 08 september 2003 van drs. F.C.P. Zuidhof, forensisch psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van een persoonlijkheidsstoornis alsmede een depressieve stoornis, zodat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten en rekening houdend met de persoon van verdachte, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIJFTIEN MAANDEN. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VIJF MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.A. Meertens, voorzitter, E.C. Ruinaard en M.N. Noorman, rechters, bijgestaan door mr. J. van den Eijnden, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2003.