Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1472

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205119/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 april 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (hierna: het college) een verzoek van appellant om vergoeding van schade, veroorzaakt door de weigering hem vergunning voor het kappen van een drietal bomen op de percelen [locaties] te [plaats] te verlenen, afgewezen.


Uitspraak

200205119/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 22 augustus 2002 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Langedijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 april 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (hierna: het college) een verzoek van appellant om vergoeding van schade, veroorzaakt door de weigering hem vergunning voor het kappen van een drietal bomen op de percelen [locaties] te [plaats] te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 26 februari 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 augustus 2002, verzonden op 26 augustus 2002, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief, ingekomen op 6 november 2002, heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.W.E. Vermeer, advocaat te Amstelveen, en het college, vertegenwoordigd door J.F. Vijn, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 17 van de Boswet kent, voorzover thans van belang, het in de gemeentelijke verordening aangewezen orgaan aan de gebruiker of eigenaar van een houtopstand op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de gemeentekas toe, indien hij tengevolge van een krachtens een gemeentelijke verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven. Ingevolge artikel 4.5.1. van de Algemene plaatselijke verordening 1998 (APV) wordt onder houtopstand verstaan: hakhout, een houtwal of een of meer bomen. Ingevolge artikel 4.5.7. van de APV beslissen burgemeester en wethouders op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet. 2.2. Het verzoek betreft gestelde schade als gevolg van de weigering door het college hem vergunning te verlenen voor het kappen van drie bomen die voor de panden [locaties] te [plaats] staan, te weten verhoogde kosten ten gevolge van schaduw- en algenschade en een dientengevolge verminderde huuropbrengst van de panden. 2.3. Appellant kan, gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 1994 in zaak no. G09.92.0109, AB 1995/99, waarbij de Afdeling blijft en waaraan hetgeen appellant heeft aangevoerd niet afdoet, niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank niet is uitgegaan van een juist toetsingskader. 2.4. Schade als gevolg van de aanwezigheid van bomen behoort in het algemeen tot het normaal maatschappelijk risico. Slechts indien de geleden schade ten gevolge van de weigering om toe te staan dat bomen worden gekapt het normaal maatschappelijk risico overstijgt, kan aanspraak bestaan op vergoeding op de voet van voormelde bepaling. Dit is evenwel niet het geval. Appellant heeft weliswaar gesteld dat sprake is van een hoger energieverbruik, doordat in de panden meer gebruik moet worden gemaakt van kunstlicht, doch het college heeft terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat de kosten daarvan buitenproportioneel zijn. Evenmin heeft het buitenproportionele onderhoudskosten hoeven aannemen. 2.5. Gelet op het bovenstaande, heeft de rechtbank in hetgeen appellant heeft aangevoerd terecht geen gronden gevonden voor het oordeel dat het college appellant schadevergoeding op de voet van artikel 17 van de Boswet niet mocht weigeren. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Schortinghuis Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 66-384.