Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1182

Datum uitspraak2003-09-01
Datum gepubliceerd2003-10-17
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 02/3599 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

I.c. niet aannemelijk dat betrokkenen inkomsten hebben verkregen uit hennepkweek. Recht op bijstand kon worden vastgesteld.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK AWB 02/3599 NABW Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen A, eiser, en B, eiseres, wonende te C, gemachtigde mr. G.M. de Winther-Meijers, advocaat te Eindhoven, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen, verweerder, gemachtigde mr. G.A.M.J. Nelissen. I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 16 december 1997 heeft verweerder aan eisers met ingang van 4 december 1997 periodieke bijstand toegekend in de noodzakelijke kosten van het bestaan naar de norm gehuwden. Verweerder heeft bij besluit van 31 juli 2002 het toekenningsbesluit van 16 december 1997 over de periode van 31 augustus 2001 tot en met 4 oktober 2001 herzien (en ingetrokken) en de over die periode verleende bijstand ad € 1.434,15 teruggevorderd. De aanleiding daarvoor was dat bij eisers op 5 oktober 2001 een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 oktober 2002 ongegrond verklaard. Namens eisers is hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 augustus 2003, waar beide partijen bij gemachtigde zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Uit de stukken is naar voren gekomen dat de regiopolitie […] afdeling […], op 5 oktober 2001 in de schuur/berging, behorende bij de woning van eisers aan de […], in twee ruimtes een in bedrijf zijnde professionele hennepkwekerij heeft aangetroffen. Daar waren 171 hennepplanten, alsmede bijbehorende apparatuur. Het procesverbaal vermeldt dat de vrouwelijke planten in bloei stonden. Uit technisch onderzoek door de politie is berekend dat de opbrengst van de oogst van de aangetroffen planten vermoedelijk f. 20.947,50 zou zijn geweest. In opdracht van de Officier van Justitie zijn alle hennepplanten vernietigd. Op 5 oktober 2001 is eveneens door personeel van het nutsbedrijf regio […] de stroomverdeelkast van het woonwagencentrum, waar eisers wonen, onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de stroommeter bij perceel […], voorzien was van zegelnummer 138. Politiebeambte R.F.H. Koeter vermeldt in zijn proces-verbaal van 13 december 2001 dat het hem bekend is dat op 17 maart 1999 een zegeltang met nummer 138 is ontvreemd bij het nutsbedrijf. Diezelfde dag is eiser als verdachte door de politie verhoord. Eiser heeft verklaard dat hij ongeveer 80 planten gezet heeft. Hij gaf toe bezig te zijn met de teelt van hennep, maar stelde nog niet te hebben geoogst. Op 24 april 2002 is eiser gehoord door twee opsporingsambtenaren van verweerder. Bij dat verhoor heeft eiser toegegeven dat het aantal van 171 planten kan kloppen en dat hij de hennepkwekerij vier á vijf weken voor de inval van de politie (op 5 oktober 2001) geheel zelfstandig heeft opgezet. Ook de opsporingsambtenaren gaan er van uit dat de kwekerij minimaal vijf weken in bedrijf is geweest, aldus het verslag. Eiser ontkent dat er illegaal stroom zou zijn afgetapt. Naar eigen zeggen heeft eiser de twee weken daaraan voorafgaand de benodigde materialen voor de hennepkwekerij voor ongeveer f. 400,- à f. 500,- gekocht op een markt. Hij heeft hier geen aankoopnota van. Aan eiser is de mogelijkheid geboden om op 24 april 2002 door middel van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen wat de inkomsten en uitgaven in verband met hennepteelt zijn geweest. Hierop heeft eiser slechts een jaarafrekening van het energiebedrijf over de periode van september 2000 tot en met augustus 2001 overgelegd, waaruit een stroomverbruik van 5878 kilowattuur blijkt en bankafschriften over de periode 24 oktober 2001 tot 5 april 2002. Verder blijkt uit de stukken dat op 21 september 2001 door de dienst luchtvaartpolitie videobeelden zijn gemaakt, met behulp van een thermische camera van het woonwagencentrum aan de […] in de gemeente C. Op de opnames zijn een drietal locaties zichtbaar waar een hogere warmteafgifte zichtbaar is dan gebruikelijk is. Deze opnames gaf de politie geen aanleiding voor de veronderstelling dat (ook) op het perceel van eisers, […], een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Door de luchtvaartpolitie is aangegeven dat door zeer goede isolatie de warmte-uitstoot zeer moeilijk tot geheel niet zichtbaar kan zijn. Verweerder heeft bij primair besluit van 31 juli 2002 het toekenningsbesluit van 16 december 1997 over de periode van 31 augustus 2001 tot en met 4 oktober 2001 herzien en de in die periode verleende bijstand teruggevorderd. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat eisers in ieder geval sedert de vijf weken voorafgaand aan 5 oktober 2001 een hennepkwekerij in gebruik hadden, hetgeen zij niet gemeld hebben bij verweerder, terwijl zij daartoe op grond van artikel 65 van de Algemene bijstandswet (Abw) wel verplicht waren. In bezwaar wordt namens eisers aangevoerd dat het niet melden van de hennepkwekerij aan verweerder, gezien het feit dat de kwekerij nog geen inkomsten heeft opgeleverd, de terugvordering van vijf weken bijstandsuitkering niet rechtvaardigt. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het eerdere standpunt. Daaraan wordt nog toegevoegd dat eisers illegaal stroom hebben getapt, zodat aan het op de jaarafrekening vastgestelde stroomverbruik geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht. De verklaring van eiser dat geen eerdere oogsten hebben plaatsgevonden is niet verifieerbaar. Ook eisers verklaring dat de aanschafkosten slechts f. 400,- tot f. 500,- hebben bedragen, is zonder aankoopbonnen niet geloofwaardig. Daarbij is niet duidelijk geworden waar het geld voor de aanschaf vandaan komt, nu eisers hebben verklaard geen schulden te hebben. Verweerder is met toepassing van artikel 7, eerste lid van de Abw en artikel 65, eerste lid van de Abw tot de conclusie gekomen dat het recht op bijstand over de periode van 31 augustus 2001 tot en met 4 oktober 2001 niet kan worden vastgesteld, nu eisers hun informatieplicht hebben geschonden. De over genoemd tijdvak verleende bijstand wordt daarom van eisers teruggevorderd. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 7, eerste lid, van de Abw is bepaald dat iedere Nederlander, die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. Krachtens artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald. In artikel 69, derde lid, aanhef, en onder a van de Abw - voor zover hier van toepassing - staat dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, herzien burgemeester en wethouders een dergelijk besluit of trekken zij dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. De rechtbank stelt onweersproken vast dat eisers geen melding hebben gemaakt van het opzetten en in gebruik nemen van de hennepkwekerij, zodat sprake is van schending van de informatieplicht, als bedoeld in artikel 65, eerste lid van de Abw. Vervolgens staat ter beoordeling of deze schending van de informatieplicht heeft geleid tot ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand. Anders dan verweerder heeft de rechtbank daarvoor onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden. Uit de processen-verbaal van de politie, waarvan met name het gedetailleerde verslag van de aangetroffen hennepkwekerij kan niet worden opgemaakt dat er aanwijzingen zijn dat er reeds eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Kennelijk is verweerder hier ook van uitgegaan, nu de periode waarover de bijstandsuitkering is herzien is beperkt tot vijf weken, de geschatte groeiperiode van de aangetroffen hennepplanten. De aangetroffen hennepplanten zijn vernietigd en hebben derhalve geen inkomsten opgeleverd. De vermelding in de stukken dat er op een eerder moment door politiebeambten, te weten op 11 juli 2001 (en op 3 september 2001) een hennepgeur is waargenomen in de nabijheid van het woonwagencentrum, gelegen aan de […], kan evenmin als bewijs van hennepteelt op die datum door eisers gelden, nu bij de inval op 5 oktober 2001 op meerdere percelen een hennepkwekerij is aangetroffen. Verweerders stelling dat de door eiser opgegeven aanschafkosten niet geloofwaardig zijn, is verder niet geadstrueerd. In het procesverbaal van de politie is een opsomming gegeven van de aangetroffen materialen, zonder vermelding van de economische waarde. Noch uit het bestreden besluit, noch ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven welke (hogere) economische waarde deze materialen vertegenwoordigen, zodat de rechtbank zal uitgaan van de door eiser opgegeven kosten. Hiervan uitgaande kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn conclusie dat eiser zou beschikken over inkomsten waarvan hij verweerder geen opgave heeft gedaan. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat eisers inkomsten hebben genoten in de periode van 31 augustus 2001 tot en met 4 oktober 20012, waarvan zij verweerder verzuimd hebben op de hoogte te brengen. Verweerder heeft daarom in de voornoemde periode wel het recht op bijstand kunnen vaststellen, als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Abw. Derhalve is in strijd met artikel 69, derde lid, aanhef, en onder a van de Abw het toekenningsbesluit van eisers over de hiervoor genoemde periode herzien en ingetrokken. Met het voorgaande is gegeven dat de grond voor terugvordering, als genoemd in artikel 81, eerste lid van de Abw, van de over de betrokken periode verleende bijstand van € 1.434,15 is komen te ontvallen. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: · 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; · 1 punt voor het verschijnen ter zitting; · waarde per punt € 322,00 · wegingsfactor 1. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Eindhoven aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - gelast de gemeente Eindhoven aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier. Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij als griffier op 1 september 2003. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschrift verzonden: