Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK3971

Datum uitspraak2003-09-15
Datum gepubliceerd2003-09-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 03 / 93 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om vergunninghoudster, met gebruikmaking van de door hem verleende vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, –kort gezegd– bouwvergunning te verlenen voor het thans in geding zijnde bouwplan van vergunninghoudster.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 03 / 93 WRO UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen [namen eisers], beiden wonende te Elsloo, eisers, en Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Stein, gevestigd te Stein, verweerder. Datum bestreden besluit: 17 december 2002. Kenmerk: BZ/ajz/JvK. Behandeling ter zitting: 15 augustus 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 17 december 2002 heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar tegen zijn besluit van 17 juli 2002 ontvankelijk en gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit herroepen. Bij zijn besluit van 17 juli 2002 heeft verweerder [naam vergunninghoudster] B.V. te Amersfoort (hierna te noemen: vergunninghoudster), met gebruikmaking van de door hem verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: de WRO), een vergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals die wet tot 1 januari 2003 luidde (hierna te noemen: de Woningwet (oud)), verleend voor het verbouwen van de supermarkt op het perceel plaatselijk gelegen [A-straat] 110, [postcode] te Elsloo, zulks overeenkomstig de bij dat besluit behorende en gewaarmerkte tekening(en) en gegevens voor de welstand. Eisers hebben bij schrijven van 15 januari 2003 van hun gemachtigde bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 17 december 2002. Bij schrijven van 24 januari 2003 van haar gemachtigde heeft vergunninghoudster –desgevraagd– aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij gebruik wenst te maken van de haar ingevolge het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb) toekomende bevoegdheid om als partij aan het geding deel te nemen. Namens verweerder is bij schrijven van 25 februari 2003 aan de rechtbank bericht dat hij met betrekking tot zijn verweer vooralsnog verwijst naar het thans bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van 14 oktober 2002 van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften. Voornoemd schrijven en de zijdens verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van vergunninghoudster gezonden. Bij schrijven van 25 maart 2003 van haar gemachtigde heeft vergunninghoudster een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven. Dat schrijven is in kopie aan de gemachtigde van eisers en aan verweerder gezonden. De in de loop van de procedure zijdens verweerder in geding gebrachte stukken zijn eveneens in kopie aan de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van vergunninghoudster gezonden. De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 augustus 2003, alwaar eisers in persoon zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde, dhr. mr. M.M.G.M. Richter van Stichting Rechtsbijstand te Roermond. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden: mevr. E.M.L. Nijs-Strijdonck (medewerkster Bouw- en Woningtoezicht, afdeling VRO, bij verweerders gemeente) en dhr. mr. M.H.J. Thomas (ambtenaar ter secretarie van verweerders gemeente). Namens vergunninghoudster was haar gemachtigde, dhr. mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, aanwezig. Ter zitting is de onderhavige zaak gevoegd behandeld met de bij deze rechtbank onder nummer AWB 03/142 geregistreerde zaak. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn beide zaken weer gesplitst en is in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan. II. OVERWEGINGEN. Eisers zijn –naar de rechtbank begrijpt– eigenaar van het perceel, en de zich daarop bevindende woning, aan de [adres] te Elsloo. Zij zijn tevens woonachtig in die woning. In de, in eigendom aan vergunninghoudster toebehorende, winkelruimte op de begane grond van het pand op het perceel aan de [A-straat] 110 te Elsloo is een supermarkt gevestigd. Aan de, vanaf de [A-straat] gezien, achterkant van dit pand bevindt zich een bij die supermarkt behorende parkeerplaats. Het in eigendom aan eisers toebehorende perceel grenst direct aan (de inrit naar) die parkeerplaats. Na daartoe verkregen goedkeuring van de Welstandscommissie, heeft vergunninghoudster op 28 december 2001, middels het daartoe strekkende formulier, bij verweerder een vergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (oud), aangevraagd voor het verbouwen van de, in het pand aan de [A-straat] 110 te Elsloo gevestigde, supermarkt. Die verbouwing bestaat uit het wijzigen van het voormalig, destijds eveneens op de begane grond van voornoemd pand gevestigde, postkantoor tot magazijn ten behoeve van de supermarkt en het, op de bij die supermarkt behorende parkeerplaats, oprichten van een trafohuisje en een dockshelter (overkappingsluis). Het trafohuisje is uitsluitend bestemd voor het herbergen van een transformator; de dockshelter voor het laden en lossen van vrachtauto’s. Ingevolge artikel 41 van de Woningwet (oud) heeft verweerder in het in zijn gemeente huis-aan-huis verschijnend blad ‘De Schakel’ van 16 januari 2002 kennis gegeven van de door vergunninghoudster ingediende aanvraag om een bouwvergunning. Blijkens de, bij het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’ behorende, plankaart rust op het perceel waarop het thans in geding zijnde bouwplan van vergunninghoudster is voorzien, de bestemming ‘WE2’: winkels met bovenwoningen in twee bouwlagen met bijbehorende erven, binnen gearceerde gedeelte bebouwing toegestaan tot aangegeven percentage. Voor voornoemd perceel bedraagt dat percentage 100. Blijkens artikel 9 van de, bij voornoemd bestemmingsplan behorende, planvoorschriften, mogen op gronden met voornoemde bestemming uitsluitend worden gebouwd winkels, toonzalen, kantoren of daarmee gelijk te stellen inrichtingen met bovenwoningen, met de daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij die bestemming passen, met dien verstande dat die bijgebouwen en bouwwerken moeten voldoen aan de in voornoemd artikel onder a tot en met i nader omschreven voorwaarden. Verweerder heeft het thans in geding zijnde bouwplan van vergunninghoudster in strijd geacht met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’, in welk kader hij de aanvraag van 28 december 2001 van vergunninghoudster, op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet (oud), tevens heeft aangemerkt als een verzoek om vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO. Daarop heeft verweerder toepassing gegeven aan de procedure als omschreven in artikel 19a, vierde lid, van de WRO, waarna het onderhavige bouwplan vanaf 9 januari 2002 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen. Van deze terinzagelegging is kennis gegeven in het in verweerders gemeente verschijnend huis-aan-huisblad ‘De Schakel’. Binnen voornoemde termijn zijn bij verweerder terzake van het bouwplan van vergunninghoudster een aantal schriftelijke zienswijzen (waaronder die van eisers) ingekomen. Op 25 februari 2002 heeft er naar aanleiding van de ingediende zienswijzen een hoorzitting plaatsgevonden, tijdens welke zitting eiser sub 1 namens eisers aanwezig was. Van die hoorzitting is een verslag opgemaakt. Bij schrijven van 9 juli 2002 heeft verweerder aan eisers bericht dat de door hen kenbaar gemaakte zienswijzen geen reden zijn om de voor het thans in geding zijnde bouwplan van vergunninghoudster vereiste vrijstelling niet te verlenen. Bij besluit van 17 juli 2002 heeft verweerder vergunninghoudster, op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna te noemen: het Bro), ten behoeve van vorenbedoeld bouwplan vrijstelling verleend van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’. Voorts heeft verweerder vergunninghoudster bij dat besluit een vergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (oud), verleend voor het verbouwen van de, in het pand aan de [A-straat] 110 te Elsloo gevestigde, supermarkt. Aangezien eisers zich met voornoemd besluit niet hebben kunnen verenigen, hebben zij daar bij schrijven van 13 augustus 2002 –tijdig– bij verweerder bezwaar tegen gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eisers voor advies in handen gesteld van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna te noemen: de Commissie), een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Op 14 oktober 2002 heeft er ten overstaan van de Commissie een hoorzitting plaatsgevonden, tijdens welke zitting eisers gebruik hebben gemaakt van het aan hen toekomende recht om op hun bezwaar te worden gehoord. Van die hoorzitting is een verslag opgemaakt. Op voornoemde datum heeft de Commissie aan verweerder een advies uitgebracht omtrent het bezwaar van eisers. In dat advies heeft de Commissie overwogen dat –voorzover thans van belang– niet uit het bestreden besluit blijkt waar de grondslag voor de verleende vergunning voor de bouw van het trafohuisje en de dockshelter op berust en dat er discrepantie bestaat tussen dat wat er op tekening vergund is en de grondslag van de verleende bouwvergunning. Op basis van deze overwegingen heeft de Commissie verweerder geadviseerd om het bezwaar van eisers gegrond te verklaren. Bij het thans bestreden besluit van 17 december 2002, verzonden op 20 december 2002, heeft verweerder besloten om het bezwaar van eisers ontvankelijk en gegrond te verklaren en het bestreden besluit van 17 juli 2002 te herroepen. Voorts heeft verweerder bij zijn besluit van 17 december 2002 –in heroverweging– besloten om vergunninghoudster ten behoeve van de bouw van het trafohuisje en de dockshelter, op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, onder c, van het Bro, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de, bij het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’ behorende, planvoorschriften en vergunninghoudster opnieuw een vergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (oud), te verlenen voor het thans in geding zijnde bouwplan. Voor de motivering van zijn beslissing op bezwaar, heeft verweerder bij zijn besluit van 17 december 2002 verwezen naar het advies van de Commissie en zijn standpunt ten aanzien van de ingediende zienswijzen. Eisers hebben zich met laatstgenoemd besluit evenmin kunnen verenigen, weshalve zij er bij schrijven van 15 januari 2003 van hun gemachtigde –tijdig– bij deze rechtbank beroep tegen hebben ingesteld. In beroep is namens eisers aangevoerd dat de bouw van de dockshelter geen verbetering meebrengt met betrekking tot de overlast die de komende en vertrekkende vrachtwagens veroorzaken in de vorm van blokkeren van de oprit van eisers en het veroorzaken van geluidsoverlast voor hun woning. Bovendien wordt, aldus eisers, de verkeersveiligheid niet verbeterd, omdat de vrachtwagens nog steeds achteruit de bij meergenoemde supermarkt behorende parkeerplaats op moeten rijden. Voorts verwachten eisers dat een stijging van de omzet van de supermarkt leidt tot meer klanten, meer leveranciers en meer overlast. Eisers stellen verder dat hun opritten en de muren van hun woning als gevolg van de bevoorrading van de supermarkt met vrachtwagens dagelijks met vernielingen worden bedreigd. Door de bouw van de dockshelter zullen er volgens eisers nog meer vrachtwagens voor hun huis staan te wachten, hetgeen betekent dat de overlast (motorgeluid, stankoverlast, verkeersbewegingen, geluidsproducerende koelinstallaties, trillen van ramen en deuren in hun huis) nog meer zal toenemen. Ook zal de bij hun woning behorende oprit nog vaker geblokkeerd worden. Daarnaast stellen eisers dat de vrachtwagens die nu nog aan de voorkant van de winkelruimte lossen, dat in de toekomst aan de achterkant daarvan zullen moeten doen. Als gevolg hiervan neemt het aantal wagens en klachten toe. Verder merken eisers op dat de chauffeurs zich nog steeds niet houden aan de gemeenteverordening om de koelinstallaties en de motoren af te zetten als ze moeten wachten. Eisers merken voorts op dat het, bij het onderhavige bouwplan van vergunninghoudster, voorziene transformatorhuisje vlak bij de ingang van de, bij meergenoemde supermarkt behorende, parkeerplaats hen zorgen baart, omdat dat huisje te dicht bij de ingang van die parkeerplaats is voorzien en binnen de kortste keren omvergereden zal worden. Ook zal de transformator in dat huisje voor geluidsoverlast kunnen zorgen vanwege het brommend geluid. Tot slot stellen eisers zich op het standpunt dat, nu de beslissing op bezwaar van 17 december 2002 in feite een nieuwe bouwvergunning is en de Commissie in haar advies heeft aangegeven dat er een discrepantie bestaat tussen dat wat er op de tekening vergund is en de grondslag van de verleende vergunning, de bouwaanvraag wederom door de Welstandscommissie beoordeeld had moeten worden. In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om vergunninghoudster, met gebruikmaking van de door hem verleende vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, –kort gezegd– bouwvergunning te verlenen voor het thans in geding zijnde bouwplan van vergunninghoudster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (oud), bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Artikel 44 van voornoemde wet bepaalt dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien het bouwplan waarvoor die vergunning wordt gevraagd in strijd is met –zakelijk weergegeven–: a. het ter plaatse vigerende bestemmingsplan; b. het Bouwbesluit; c. de Bouwverordening; d. de redelijke eisen van welstand; e. of wanneer een ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening benodigde vergunning is vereist en deze is geweigerd. Zoals reeds vermeld, heeft verweerder vergunninghoudster ten behoeve van het, op de bij meergenoemde supermarkt behorende parkeerplaats, oprichten van een trafohuisje en een dockshelter, op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, onder c, van het Bro, vrijstelling verleend van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’. Ten behoeve van het wijzigen van het voormalige, op de begane grond van het pand aan de [A-straat] 110 te Elsloo gevestigde, postkantoor tot magazijn ten behoeve van de, eveneens op de begane grond van dat pand gevestigde, supermarkt, heeft verweerder vergunninghoudster, op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, onder e, van het Bro, vrijstelling verleend van voornoemd bestemmingsplan. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Voornoemde gevallen zijn nader aangegeven in artikel 20 van het Bro. Blijkens het bepaalde in het eerste lid, onder c, van dat artikel komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde: 1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m2, en 2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m. Blijkens het bepaalde in het eerste lid, onder e, van artikel 20 van het Bro komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m2. Artikel 20 van het Bro bepaalt in het tweede lid dat onder een gebouw als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet. Onder ‘gebouw’ wordt, blijkens laatstgenoemde bepaling, verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Gelet op de bewoordingen van artikel 19, derde lid, van de WRO betreft het op grond van die bepaling verlenen van vrijstelling een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat de rechtbank zich bij de beoordeling van dit geding dient te beperken tot de vraag of de voorgedragen beroepsgronden tot het oordeel leiden dat verweerder het genomen besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, danwel hij bij de beoordeling van de daarvoor in aanmerking komende aspecten en afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen, in redelijkheid niet tot verlening van vrijstelling van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan heeft kunnen besluiten. Het thans in geding zijnde bouwplan van vergunninghoudster voorziet, zoals reeds vermeld, in het, op de bij de supermarkt aan de [A-straat] 110 te Elsloo behorende parkeerplaats, oprichten van een trafohuisje en een dockshelter, alsmede in het wijzigen van het voormalig, destijds op de begane grond van het pand aan de [A-straat] 110 te Elsloo gevestigde, postkantoor tot magazijn ten behoeve van vorenbedoelde supermarkt. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat vergunninghoudster voor vorenomschreven bouwplan een vergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (oud), nodig heeft. Blijkens de in geding gebrachte bouwtekeningen behorende bij het onderhavige bouwplan, is het bij dat plan voorziene trafohuisje 2,735 meter lang, 2,05 meter breed en 1,5 meter hoog en bestaat het uit vier betonnen wanden met –naar de rechtbank begrijpt– een plat dak. De te bouwen dockshelter heeft, blijkens vorenbedoelde tekeningen, eveneens een redelijke omvang en bestaat uit twee zijwanden en een dak. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de respectieve omvang van het trafohuisje en de dockshelter het mogelijk maken om die bouwwerken te betreden, is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van 2 oktober 2002 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN-nummer: AE8287, zaaknummer: 200105625/1), van oordeel dat het trafohuisje en de dockshelter aangemerkt dienen te worden als gebouwen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet (oud). De stelling van vergunninghoudster dat het trafohuisje, anders dan voor enig onderhoud, niet toegankelijk is, doet hier niets aan af, omdat de in voornoemd artikel gebezigde term ‘toegankelijk’ alleen ziet op de vraag of een mens zich, wellicht met enige moeite, in het betreffende bouwwerk kan ophouden. Nu artikel 20, eerste lid, onder c, van het Bro, blijkens de redactie van die bepaling, uitsluitend betrekking heeft op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is het derhalve niet mogelijk om ten behoeve van het trafohuisje en de dockshelter, op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, onder c, van het Bro, vrijstelling te verlenen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’. Verweerder heeft zulks echter wel gedaan. Het daartoe strekkende besluit berust dan ook op een verkeerde wettelijke grondslag, zodat het een, ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vereiste, deugdelijke motivering ontbeert. Op basis van het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten behoeve van het trafohuisje en de dockshelter niet in redelijkheid, op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO jo artikel 20, eerste lid, onder c, van het Bro, vrijstelling heeft kunnen verlenen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de strijdigheid van het onderhavige bouwplan, voorzover het ziet op het bouwen van het trafohuisje en de dockshelter, met voornoemd bestemmingsplan niet is opgeheven. Verweerder heeft vergunninghoudster dan ook, gelet op het imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet (oud), ten onrechte bouwvergunning verleend voor het oprichten van voornoemde gebouwen. Het namens eisers ingestelde beroep tegen verweerders besluit van 17 december 2002 is dan ook reeds om deze reden gegrond, weshalve dat besluit –in ieder geval– in zoverre vernietigd dient te worden. Ten aanzien van het wijzigen van het voormalig, op de begane grond van het pand aan de [A-straat] 110 te Elsloo gevestigde, postkantoor tot magazijn ten behoeve van de, eveneens op die grondlaag van dat pand gevestigde, supermarkt, overweegt de rechtbank dat zij niet inziet in hoeverre het door vergunninghoudster voorgestane gebruik van dat postkantoor in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming ‘WE2’ en de daarbij behorende, in artikel 9 van de, bij het bestemmingsplan ‘Visserspoel-Oost’ behorende, planvoorschriften nader omschreven, bebouwingsvoorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank, hoefde verweerder vergunninghoudster voor vorenbedoeld gebruik dan ook geen vrijstelling te verlenen. Het enkele feit dat, zoals verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven, het gebruik van het voormalig postkantoor wordt veranderd, maakt zulks niet anders. Verweerder heeft ten behoeve van het wijzigen van vorenbedoeld postkantoor tot magazijn ten behoeve van de onderhavige supermarkt echter wel vrijstelling verleend van voornoemd bestemmingsplan. Nu hierdoor, zoals gesteld noch gebleken is, niemand in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank in het vorenstaande geen aanleiding om het thans bestreden besluit ook te vernietigen voorzover het ziet op bovenstaande werkzaamheden. Te meer, nu tussen de verbouwing van het voormalige postkantoor en het bouwen van het trafohuisje en de dockshelter geen samenhang bestaat en eisers ter zitting –desgevraagd– expliciet te kennen hebben gegeven dat hun bezwaren zich niet richten tot voornoemde verbouwing. Gezien het vorenstaande, behoeven de door eisers aangevoerde gronden in dit geding geen bespreking. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Die kosten zullen, met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna te noemen: het Bpb), worden vastgesteld op het hieronder in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eisers twee punten (een voor het indienen van het beroepschrift en een voor het verschijnen ter zitting) worden toegekend en het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere, ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende, kosten is niet gebleken. Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt beslist als hieronder aangegeven in rubriek III. Terzake van het trafohuisje en de dockshelter merkt de rechtbank –ten overvloede– nog op dat haar in het onderhavige geding niet duidelijk geworden is of de Welstandscommissie tot een afgewogen oordeel is kunnen komen met betrekking tot de vraag of die gebouwen voldoen aan de redelijke eisen van welstand, nu de thans voorliggende stukken–onder andere– geen duidelijkheid geven over het materiaal waarvan voornoemde gebouwen worden gemaakt. Voorts merkt de rechtbank–ten overvloede– op dat het bestreden besluit geen blijk geeft van de rol die de werkgroep Verkeer, die blijkens de ter terechtzitting namens verweerder gedane mededeling in verweerders gemeente is ingesteld, in deze heeft gespeeld. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: ? verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voorzover het betrekking heeft op het oprichten van een trafohuisje en een dockshelter op de parkeerplaats behorende bij de supermarkt in het pand aan de [A-straat] 110 te Elsloo; ? draagt verweerder op om in zoverre een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eisers met inachtneming van deze uitspraak; ? veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Stein aan eisers; ? bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan eisers het door hen voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht ten bedrage van € 109,-- volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2003 door mr. Seerden voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. J. Devoi w.g. R.J.G.H. Seerden Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 15 september 2003 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.