Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1031

Datum uitspraak2003-08-13
Datum gepubliceerd2003-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301080/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 februari 2001 heeft het College van procureurs-generaal (hierna: het College) geweigerd appellant inzage te verstrekken in het rapport van de Rijksrecherche van het onderzoek naar mogelijkerwijs door de voormalige directeur Dienst Recherche Zaken van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gepleegde valsheid in geschrifte.


Uitspraak

200301080/1. Datum uitspraak: 13 augustus 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 6 januari 2003 in het geding tussen: appellant en het College van procureurs-generaal. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 februari 2001 heeft het College van procureurs-generaal (hierna: het College) geweigerd appellant inzage te verstrekken in het rapport van de Rijksrecherche van het onderzoek naar mogelijkerwijs door de voormalige directeur Dienst Recherche Zaken van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gepleegde valsheid in geschrifte. Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft het College het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 januari 2003, verzonden op 13 januari 2003, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 april 2003 heeft appellant de Afdeling toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken. Bij brief van 28 april 2003 heeft het College van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. I.M.A. Bruls-van Strien, advocaat te Lent, en het College, vertegenwoordigd door mr. R. van Geloven, senior bestuurlijk juridisch medewerker bij het College, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant heeft inzage gevraagd in het Rijksrechercherapport omdat hij van mening is dat het onderzoek waarvan het rapport de neerslag vormt onvolledig is geweest. Het onderzoek heeft, zijns inziens ten onrechte, niet tot een strafrechtelijke vervolging of een ontslag wegens plichtsverzuim van de voormalige directeur geleid. Wel is, aldus appellant, tegen hem en zijn collega, die ten aanzien van de in hun ogen door de voormalige directeur gepleegde valsheid in geschrifte als klokkenluider hebben gefungeerd, een ontslagprocedure in gang gezet wegens verstoorde verhoudingen. Hij meent dat in die procedure slechts sprake zal zijn van een ‘fair trial’, indien hij inzage krijgt in voormeld rapport. Appellant wil tevens op basis van het rapport een inschatting maken van de haalbaarheid van een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het College dat het belang van openbaarheid van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar wiens handelen voorwerp van onderzoek is geweest, heeft onderschreven. Daarbij acht hij van belang dat de eventuele privacygevoeligheid van deze zaak de voormalige directeur er niet van heeft weerhouden zelf voortdurend de publiciteit te zoeken. 2.2. Evenals de rechtbank sluit de Afdeling zich aan bij het standpunt van het College dat in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geen betekenis kan toekomen aan de persoonlijke motieven van appellant bij het verkrijgen van de gevraagde informatie. Aangezien het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient, heeft het College zich terecht beperkt tot een afweging van dat belang tegen de door de in de Wob opgenomen (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen. Dat appellant mogelijk in het kader van andere procedures belang heeft bij inzage in de gevraagde informatie, is hier derhalve niet relevant. In die procedures zal, voor zover nodig, de ter zake bevoegde rechter op grond van andere wettelijke bepalingen een eigen afweging maken omtrent de kennisneming door de betrokken partijen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het resultaat van die afweging behoeft niet overeen te stemmen met de uitkomst van het onderhavige geschil. 2.3. De Afdeling stelt, na kennis genomen te hebben van de vertrouwelijk overgelegde stukken, vast dat het belang van de persoonlijke levenssfeer, zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, van niet zozeer de voormalige directeur als wel van een aantal andere, op het departement werkzame, personen hier in geding is en dat dit belang niet voldoende kan worden beschermd door anonimisering of beperking van de openbaarmaking tot gedeelten van de documenten. Het College heeft derhalve de openbaarmaking van de gevraagde informatie op deze grond kunnen weigeren. 2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Koutstaal Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003 306.