Jurisprudentie
AI1010
Datum uitspraak2003-06-17
Datum gepubliceerd2003-08-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200310602
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-08-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200310602
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het bewezenverklaarde levert op:
2. en 6.Door beloften opzettelijk uitlokken van diefstal
voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en
door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
3.Door beloften opzettelijk uitlokken van afpersing terwijl
het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee
of meer verenigde personen;
Uitspraak
parketnummer 1001003901
datum uitspraak 17 juni 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 28 juni 2002 in de strafzaak
tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 juni 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in
eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4, 12, 13, 14, 15 en 16 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van
het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 17, 18, 19, 20 en 21 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf
voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene,
beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van de in artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht voorziene betalingsverplichtingen, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is
gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing tot vrijspraak van de verdachte van hetgeen
hem onder 4, 12, 13, 14, 15 en 16 cumulatief is tenlastegelegd, noch tegen de beslissing tot vrijspraak
van de verdachte van hetgeen hem bij de onderdelen 02 (zaak "Italjet") en 12 (zaak "Kooi") onder 19 is
tenlastegelegd.
Ingevolge artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte, indien in eerste aanleg strafbare
feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen, alleen hoger beroep instellen ten aanzien
van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken. Dat de onder 4, 12, 13,
14, 15 en 16 tenlastegelegde feiten door de verdediging van het hoger beroep worden uitgezonderd, ligt mitsdien,
mede gezien het bepaalde in artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de rede.
Daarentegen brengt het bepaalde in artikel 407, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering evenwel met zich
dat onderdelen van een tenlastegelegd feit, ter zake van welke onderdelen de verdachte in eerste aanleg is
vrijgesproken, met bewezenverklaring van hetgeen hem overigens bij dat feit is tenlastegelegd, niet aan het
oordeel van de rechter in hoger beroep kunnen worden onttrokken. Nu aan de verdachte onder 19 het misdrijf van
gewoonteheling, als voorzien in artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht, is tenlastegelegd en geen sprake
is van zestien cumulatief tenlastegelegde opzethelingen, als voorzien in artikel 416 van het Wetboek van
Strafrecht, zijn ook de onderdelen 02 en 12 derhalve aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis" wordt daarmee mitsdien gedoeld op de onder 1, 2, 3, 5, 6,
7, 8, 9, 10, 11, 17, 18, 19, 20 en 21 tenlastegelegde feiten en de ter zake door de rechtbank gegeven
beslissingen.
5. Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de onder 1,
2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde feiten nietig dient te worden verklaard voor zover het de telkens in die feiten opgenomen zinsnede betreft "althans die [naam] en/of zijn mededader(s) (telkens) geld, althans een beloning te geven nadat hij/zij aan hem, Kranenburg, een (bepaald merk en/of type) bromfiets/bromscooter had(den) bezorgd/geleverd",
aangezien degenen die de in die tenlastegelegde feiten bedoelde gekwalificeerde diefstallen en/of afpersingen
hebben gepleegd niet tot die delicten kunnen zijn aangezet door een eerst nadien door de verdachte aan hen
verrichte betaling en de aangehaalde zinsnede mitsdien niet één van de in artikel 47 van het Wetboek van
Strafrecht bedoelde uitlokkingsmiddelen behelst.
Het hof verwerpt dit verweer, nu, indien- hetgeen ook de kennelijke bedoeling van de tenlastelegger is geweest -
deze feiten in onderling verband en samenhang en in het licht van het onder 19 tenlastegelegde worden bezien,
daarin de verdenking is verwoord dat er tussen de verdachte en degenen die vorenbedoelde delicten pleegden
de (stilzwijgende) afspraak bestond dat laatstbedoelden voor elke bromfiets/bromscooter, die zij zouden weten te
bemachtigen en die zij bij de verdachte zouden kunnen afzetten, een geldbedrag dan wel beloning van de
verdachte zouden ontvangen en aldus met een betaling achteraf tevens een betaling voor toekomstig te verwerven
bromfietsen/bromscooters in het vooruitzicht werd gesteld, zodat sprake is van een belofte in de zin van
artikel 47, eerste lid en onder ten 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft voorts het verweer gevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 21
tenlastegelegde feit nietig dient te worden verklaard, aangezien niet is gespecificeerd uit welke personen de
vermeende organisatie bestond en mitsdien niet duidelijk is op welk samenwerkingsverband wordt gedoeld.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Volgens vaste jurisprudentie behoeft in de regel in een op artikel 140,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde tenlastelegging niet concreet te worden vermeld welke
criminele organisatie wordt bedoeld, wat de werkwijze van die organisatie zou zijn en welke specifieke personen
daaraan zouden deelnemen. De termen "deelnemen" en "organisatie" hebben niet alleen een kwalificatieve
betekenis, doch worden in het algemeen ook voldoende feitelijk geacht. Het hof ziet geen aanleiding om in de
onderhavige zaak tot een andersluidend oordeel te komen, temeer niet nu uit hetgeen overigens aan de verdachte ten
laste is gelegd voldoende duidelijk naar voren komt op welke criminele organisatie de steller van de
tenlastelegging het oog heeft gehad, wat de activiteiten van die organisatie zouden zijn en welke personen onder
meer aan die organisatie zouden deelnemen. De vraag of die personen metterdaad een gestructureerd samenwerkings-
verband hebben gevormd is van bewijsrechtelijke aard en raakt niet de geldigheid van de dagvaarding.
6. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 5, 8, 11 en 21 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
8. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 6, 7, 9, 10, 17, 18, 19 en 20 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en
omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en
die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet
aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist
in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2. en 6.
Door beloften opzettelijk uitlokken van diefstal
voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en
door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
3.
Door beloften opzettelijk uitlokken van afpersing terwijl
het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee
of meer verenigde personen;
7.
Door beloften opzettelijk uitlokken van diefstal
voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit
wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer
verenigde personen;
9. en 10.
Door beloften opzettelijk uitlokken van diefstal
voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare
weg en door twee of meer verenigde personen, meermalen
gepleegd;
17. en 18.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen
gepleegd;
19.
Van het plegen van opzetheling een gewoonte maken;
20.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot
een wapen van categorie II,
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de
strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is
dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Ter Hart heeft gevorderd dat het
vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten
aanzien van de opgelegde straf en dat, in zoverre opnieuw
rechtdoende, de verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek
van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van
de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder
deze zijn begaan en op grond van de persoon en de
persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals
daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking
genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan
uitlokking van een zestal straatroven, waarbij degenen
die die straatroven hebben gepleegd het gebruik van
fysiek geweld of bedreiging van geweld, bestaande uit het
richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, niet
hebben geschuwd teneinde de veelal jeugdige slachtoffers
hun bromfiets of bromscooter afhandig te maken. De
verdachte heeft, op de momenten dat hij de plegers van
die straatroven daartoe aanzette, slechts één doel voor
ogen gehad: eigen financieel gewin. Alle bij die
straatroven buitgemaakte bromfietsen of bromscooters zijn
door hem immers van de materiële daders gekocht.
Daarnaast heeft hij nog drie bromfietsen of bromscooters
gekocht, welke eveneens, naar hij wist, door een
straatroof waren verkregen én nog vier bromfietsen of
bromscooters gekocht, welke, naar hij evenzeer wist, door
een diefstal met braak waren verkregen. Het hof rekent
het de verdachte in hoge mate aan dat hij, zonder enige
compassie voor de slachtoffers, een reeks van ernstige
misdrijven heeft geïnitieerd en doen continueren. Het hof
rekent het de verdachte tevens aan dat hij zijn
strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het merendeel van
de hier bedoelde en bewezenverklaarde feiten -naar thans
kan worden vastgesteld: tegen beter weten in -heeft
betwist, op grond waarvan niet anders kan worden
geconcludeerd dan dat hij geen, althans nauwelijks enig
inzicht heeft in de laakbaarheid van zijn handelen.
De verdachte heeft zich daarenboven zelf aan een tweetal
gekwalificeerde diefstallen van motoren schuldig gemaakt,
welke feiten -gezien het Uittreksel uit het Justitieel
Documentatieregister d.d. 28 mei 2003- door hem slechts
enige maanden, nadat hij voor het plegen van een
soortgelijk feit tot een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf was veroordeeld, zijn begaan.
De verdachte heeft ten slotte een pistoolmitrailleur, een
tweetal geluiddempers en een aanzienlijke hoeveelheid
munitie voorhanden gehad.
Het vorenstaande rechtvaardigt zonder meer een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Hoewel het hof zich rekenschap heeft gegeven van het feit
dat de medeverdachte S.A. [naam] door de rechtbank te 's-
Gravenhage voor een groot aantal feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden,
waarvan acht maanden voorwaardelijk, is veroordeeld,
heeft het hof dat gegeven bij de strafoplegging in de
onderhavige zaak slechts een beperkte rol laten spelen,
aangezien de strafoplegging niet door het
gelijkheidsbeginsel wordt beheerst, de gekwalificeerde
diefstallen en/of afpersingen overigens merendeels door
de verdachte -als uitlokker van die feiten en/of als
gewoontheler -zijn geïnstigeerd, weshalve het aan hem
gemaakte verwijt van een andere aard is dan het
aan de genoemde medeverdachte gemaakte verwijt en
daarenboven van de zijde van de verdediging niet is
aangevoerd en ook anderszins niet aannemelijk is geworden
dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
vergelijkbaar zijn met die van meergenoemde
medeverdachte.
Alles tegen elkaar afwegende, acht het hof een geheel
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de nader in het
dictum te bepalen duur ten dezen een passende en geboden
reactie.
13. Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
één groot model betonschaar (B-11) en één klein model
betonschaar (F-2), zoals aangegeven op de aan dit arrest
gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen onder 5., zal het hof de teruggave gelasten
aan de verdachte.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen Nederlandse geld ter
waarde van € 475,-, zoals aangegeven op de aan dit arrest
gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen onder 1., zal het hof de teruggave gelasten
aan de verdachte.
14. Vorderingen tot schadevergoeding
14.1
I[naam]derhavige strafproces heeft [naam], zich als benadeelde partij
gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van
geleden schade als gevolg van het thans ten laste van de
verdachte onder 19 -onderdeel 16- bewezenverklaarde feit
tot een bedrag van f. 6.034,- (€ 2.738,11).
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep
gehandhaafd tot het - in eerste aanleg toegewezen -
bedrag van € 2.632,-.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij
aangetoond tot een bedrag van € 2.032,57 schade te hebben
geleden, zijnde de nieuwwaarde van de scooter ad.
€ 2.540,72 (fl. 5.599,--) minus een -door het hof ten
dezen ex aequo et bono vastgestelde -afschrijving van 20%
per jaar. Anders dan de verdediging is het hof van
oordeel dat deze materiële schade een rechtstreeks gevolg
is van het ten laste van de verdachte onder 19 -onderdeel
16- bewezenverklaarde feit, aangezien het inmiddels de
vierde scooter op rij was, welke door de verdachte -nog
op dezelfde dag waarop de diefstal werd gepleegd -werd
geheeld en de daders van die diefstal -N.Z. [naam] en
S.A. [naam] -blijkens hun verklaringen uit financiële
motieven tot het plegen van onder meer de diefstal van de
onderhavige scooter zijn overgegaan én in de -uitgekomen
-verwachting dat zij deze scooter aan de verdachte zouden
kunnen verkopen.
De vordering zal mitsdien tot voornoemd bedrag ad.
€ 2.032,57 worden toegewezen en voor het overige worden
afgewezen.
14.[naam]onderhavige strafproces heeft [naam], zich als benadeelde partij
gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van
geleden schade als gevolg van het thans ten laste van de
verdachte onder 19 -onderdeel 13- bewezenverklaarde feit
tot een bedrag van f. 4.000,- (€ 1.815,12).
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot
het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van
€ 1.815,12.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de
benadeelde partij betreffende de materiële schade ad.
€ 1.497,47, nu geen nota's zijn overgelegd, niet van zo
eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in
het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk is in de vordering, voor zover deze
strekt tot vergoeding van materiële schade. De benadeelde
partij kan de vordering in zoverre slechts bij de
burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schade, ter zake waarvan de benadeelde
partij een vergoeding ad. € 317,65 heeft gevorderd, staat
naar het oordeel van het hof -mede gelet op hetgeen door
de benadeelde partij in dat kader ter toelichting is
aangevoerd -in een te ver verwijderd verband van hetgeen
ten laste van de verdachte onder 19- onderdeel 13-
bewezen is verklaard om als rechtstreekse schade in de
zin van artikel 361, tweede lid, onder b, van het Wetboek
van Strafvordering te kunnen worden aangemerkt, reden
waarom de benadeelde partij ook in zoverre niet in de
vordering kan worden ontvangen.
14.3
In het onderhavige strafproces heeft [naam], zich als benadeelde partij gevoegd en een
vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als
gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 19 -onderdeel
1- tenlastegelegde tot een bedrag van f. 3.329,20
(€ 1.510,73).
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep
gehandhaafd tot het - in eerste aanleg toegewezen -
bedrag van € 792,75.
Nu de verdachte terzake van het onder 1 en 19 -onderdeel
1- tenlastegelegde wordt vrijgesproken dient de
benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard
in de vordering tot vergoeding van de als gevolg van die
feiten geleden schade.
14.4
In het onderhavige strafproces heeft [naam], zich in zijn
hoedanigheid als benadeelde partij gevoegd namens [naam] en een vordering ingediend tot vergoeding van
geleden schade als gevolg van het thans onder meer ten
laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit tot
een bedrag van f. 5.390,16 (€ 2.445,95).
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep
gehandhaafd tot het - in eerste aanleg toegewezen -
bedrag van € 715,23.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij
betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij
aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze
schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van
de verdachte onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van
de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
14.5
In het onderhavige strafproces heeft [naam], zich in zijn
hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger als
benadeelde partij gevoegd namens [naam] en een
vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als
gevolg van het aan de verdachte onder 4 en 19 -onderdeel
4- tenlastegelegde tot een bedrag van f. 1.727,60
(€ 783,95).
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep
gehandhaafd tot het - in eerste aanleg toegewezen -
bedrag van € 712,-.
Nu de verdachte terzake van het onder 4 en 19 -onderdeel
4- tenlastegelegde wordt vrijgesproken dient de
benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard
in de vordering tot vergoeding van de als gevolg van die
feiten geleden schade.
14.6
In het onderhavige strafproces heeft [naam], zich als
benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot
vergoeding van geleden schade als gevolg van het thans
onder meer ten laste van de verdachte onder 7
bewezenverklaarde feit tot een bedrag van f. 6.347,38 (€
2.880,32).
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep
gehandhaafd tot het - in eerste aanleg toegewezen -
bedrag van € 2.848,81.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij
niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden
toegewezen.[naam]derhavige strafproces heeft [naam], zich als benadeelde
partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding
van geleden schade als gevolg van het thans onder meer
ten laste van de verdachte onder 9 bewezenverklaarde feit
tot een bedrag van f. 2.260,- (€ 1.025,54).
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot
het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 907,56.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de
benadeelde partij [naam] niet van zo eenvoudige
aard dat zij zich leent voor behandeling in het
onderhavige strafproces nu geen nota's ter onderbouwing
van de vordering zijn overgelegd.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk is in de vordering tot
schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze slechts
bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
14.8
In het onderhavige strafproces heeft [naam], zich als
benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot
vergoeding van geleden schade als gevolg van het thans
ten laste van de verdachte onder 17 bewezenverklaarde
feit tot een bedrag van f. 200,- (€ 90,76).
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot
het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 90,76.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij
erkend.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden
toegewezen.
14.9
Bovenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden
veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen
[namen] tot aan deze
uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt,
welke kosten het hof voor elk van die partijen begroot op
nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
moet maken.
Nu is gesteld noch gebleken dat de verdachte kosten heeft
moeten maken ter verdediging tegen de vordering van de
benadeelde partijen [namen]
kunnen beslissingen dienaangaande achterwege blijven.
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 310, 311,
312, 317, 416 en 417 van het Wetboek van Strafrecht
alsmede op de artikelen 13, 26 (oud) en 55 Wet wapens en
munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het
oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 5,
8, 11 en 21 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de
verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 6, 7,
9, 10, 17, 18, 19 en 20 tenlastegelegde, zoals hierboven
omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is
tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde
strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-
verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van VIJF jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is
doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover
die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is
gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen
zoals vermeld onder 5 op de aan dit arrest gehechte kopie
van de beslaglijst.
Gelast de teruggave van € 475,- (VIERHONDERD
VIJFENZEVENTIG EURO) aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam], Prof. Oudemanstraat 50 te
Delft, tot een bedrag van € 2.032,57 (TWEEDUIZEND
TWEEËNDERTIG EURO EN ZEVENENVIJFTIG EUROCENT) en
veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst af hetgeen door de benadeelde partij [naam] meer
of anders is gevo[naam]erklaart de benadeelde partij [naam], niet-ontvankelijk in de
vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] de vordering,
strekkende tot vergoeding van materiële schade ad.
€ 1.497,47, slechts bij de burgerlijke rechter kan
aanbrengen.
Verklaart de benadeelde partij [naam], niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van € 715,23
(ZEVENHONDERDVIJFTIEN EURO EN DRIEËNTWINTIG EUROCENT) en
veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij
in diens hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
S. Harreman.
Verklaart de benadeelde partij [naam], optredende als
wettelijk vertegenwoordiger van [naam], niet-
ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van €
2.848,81 (TWEEDUIZENDACHTHONDERD ACHTEËNVEERTIG EURO EN
EENENTACHTIG EUROCENT) en veroordeelt de verdachte om dit
bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
aan de benadee[naam]klaart de benadeelde partij [naam], niet-ontvankelijk in de
vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] de
vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan
aanbrengen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van € 90,76
(NEGENTIG EURO EN ZESENZEVENTIG EUROCENT) en veroordeelt
de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van
kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde
partijen [namen] ieder in
verband met hun vordering hebben gemaakt -welke kosten
tot aan deze uitspraak voor elk van deze partijen zijn
begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging
nog moet maken.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de
benadeelde partijen [namen]
komt te vervallen voorzover door één of meer medeverdach-
te(n) een bedrag bij wege van schadevergoeding aan deze
benadeelde partijen is betaald.
Dit arrest is gewezen door
mrs E.P. von Brucken Fock, L.A.J.M. van Dijk en A.C. 't
Hart, in bijzijn van de griffier mr V.H. Brouwer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het
hof van 17 juni 2003.
Mr A.C. 't Hart is buiten staat dit arrest te
ondertekenen