Jurisprudentie
AI0455
Datum uitspraak2003-07-10
Datum gepubliceerd2003-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/3997 WSW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/3997 WSW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is betrokkene, gelet op het feit dat hij in het kader van de Wiw regulier werk heeft verricht, uitsluitend aangewezen op arbeid in Wsw-verband?
Uitspraak
01/3997 WSW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Bestuurscommissie voor de Diamant-groep te Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 mei 2001, nr. 00/1246, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 juni 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Broekmeulen en A. van der Linden, beiden werkzaam bij de Diamant-groep.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met vermelding van de volgende, als vaststaand aangenomen, gegevens.
1.1. Appellant, geboren in 1943 en sedert 1992 werkzaam via de Banenpool en de Wet inschakeling werkzoekenden (hierna: Wiw), laatstelijk als [naam functie] bij de gemeente [gemeentenaam], heeft in januari 2000 bij de Wsw-indicatiecommissie Midden-Brabant (hierna: de indicatiecommissie) een verzoek om toelating tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) ingediend. Nadat de indicatiecommissie negatief had geadviseerd, is appellants verzoek bij besluit van 21 maart 2000 afgewezen. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 8 juni 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Omtrent de bevoegdheid van gedaagde om te besluiten op het bezwaarschrift van appellant overweegt de Raad als volgt.
3.1. Bij raadsbesluit van 2 januari 1996 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tilburg de bevoegdheden van de raad tot uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening gedelegeerd aan de Bestuurscommissie DSW, tegenwoordig geheten Bestuurscommissie voor de Diamant-groep, een commissie in de zin van artikel 82 van de Gemeentewet. Bij de invoering van de Wsw is dit niet gewijzigd. Gelet daarop gaat de Raad ervan uit dat per abuis boven het bestreden besluit is vermeld dat de bevoegdheid tot beslissen op bezwaar door de gemeenteraad is gemandateerd aan gedaagde. De Raad merkt deze vermelding aan als een kennelijke misslag.
4. Appellant heeft, kort samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat de indicatiecommissie geen enkel onderzoek heeft gedaan naar zijn medische beperkingen en dat hij vanwege die beperkingen is aangewezen op werk in een aangepaste omgeving, zodat hij tot de doelgroep van de Wsw dient te worden gerekend.
5. Naar aanleiding hiervan overweegt de Raad als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wsw wordt verstaan onder de doelgroep: personen, die nog niet de leeftijd van
65 jaar hebben bereikt en die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn.
5.2. Uit het rapport van het Wsw-indicatieonderzoek en de daarbij gevoegde beslistabel blijkt dat voor appellant, die ten tijde van dit onderzoek een uitkering ontving krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, beperkingen zijn aangenomen in verband met hoge rugklachten, hartklachten en psoriasis. Daarbij is uitgegaan van recente informatie van bedrijfsartsen van de ArboUnie, van appellants behandelend cardioloog en van de verzekeringsarts van het GAK, die appellant op 8 februari 2000 heeft onderzocht. Appellant is in staat geacht tot fysiek licht werk, waarbij contact met zepen en chemicaliƫn en werken onder tijdsdruk dient te worden vermeden. De maximale werkbelasting voor appellant is tijdelijk, in verband met het opdoen van arbeidsritme na een periode van volledige arbeidsongeschiktheid, gesteld op 4 uur per dag met een werktempo van 50 tot 75% van een normale prestatie, maar een volledige werktijd wordt mogelijk geacht met een geleidelijke verhoging van de werkdruk.
De indicatiecommissie heeft op basis van het vorenstaande geconcludeerd dat appellant met voorzieningen die realiseerbaar zijn binnen de Wiw in een reguliere arbeidsomgeving in staat is tot arbeid op de reguliere arbeidsmarkt, zodat hij niet behoort tot de doelgroep van de Wsw.
5.3. De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het indicatieonderzoek onzorgvuldig is geweest. De desbetreffende onderzoeker had de beschikking over recente medische en arbeidskundige gegevens over appellant en heeft zijn conclusies kennelijk daarop gebaseerd. Dat appellant in het kader van het indicatieonderzoek niet lichamelijk is onderzocht, acht de Raad geen omissie, nu appellant nog zeer recent door een verzekeringsarts van het GAK was onderzocht en de gegevens van dat onderzoek bij het indicatie-advies zijn betrokken. Voorts is de Raad van oordeel dat de door appellant overgelegde medische gegevens geen nieuw licht werpen op zijn medische situatie ten tijde in geding en geen aanleiding gaven om appellant alsnog een medisch onderzoek te laten ondergaan.
5.4. Naar het oordeel van de Raad is gedaagde op grond van de ter beschikking staande medische en arbeidskundige gegevens alsmede het feit dat appellant in het kader van de Wiw regulier werk verrichtte terecht tot de conclusie gekomen dat appellant, hoewel hij zeker beperkingen voor arbeid heeft, niet uitsluitend is aangewezen op arbeid in Wsw-verband, nu er voor hem een voorliggende voorziening is in de vorm van de Wiw en hij ook passende arbeid op de reguliere arbeidsmarkt kan verrichten. Hij hoort dan ook niet tot de doelgroep van de Wsw. Dat, naar appellant heeft gesteld, collega's in het kader van de Wsw hetzelfde werk verrichten als appellant in het kader van de Wiw kan hier niet aan afdoen. Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit op goede gronden en kan het in stand blijven, in verband waarmee de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) I.D. Veldman.