Jurisprudentie
AH8769
Datum uitspraak2003-05-23
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/01391
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/01391
Statusgepubliceerd
Indicatie
In geschil is of belanghebbende ter zake van de herinrichting van het centrum van Winterswijk terecht in de heffing van de baatbelasting is betrokken.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
Tweede meervoudige belastingkamer
nummer 01/ 01391 (baatbelasting)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de baatbelasting van de gemeente Winterswijk.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1 De aanslag, gedagtekend 30 november 2000, is met aanslagnummer […] berekend op een te betalen bedrag van in totaal ƒ 9.468,34.
1.2 Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Belanghebbende heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling nadere stukken met dagtekening 8 en 9 april 2003 toegezonden aan het Hof, welke stukken aan de wederpartij zijn doorgezonden.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde alsmede de heffingsambtenaar].
1.6 Partijen hebben ter zitting ieder een machtiging overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de heffingsambtenaar aan het Hof en aan belanghebbende een aantal foto's overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken [a-weg 1] te Winterswijk.
2.2. In 1997 heeft de gemeente Winterswijk het plan opgevat over te gaan tot de herinrichting van het centrum van Winterswijk. Bewoners van het desbetreffende gebied zijn door middel van een brief met dagtekening 2 april 1997 over het plan geïnformeerd.
2.3. Op 29 mei 1997 heeft de raad van de gemeente Winterswijk het Bekostigingsbesluit herinrichting Winterswijk centrum 1997 (hierna: het Besluit) genomen, welk Besluit op is gepubliceerd op 15 juli 1997.
Het Besluit is een onderdeel van een meeromvattend besluit. De tekst van achtereenvolgens de aanhef van het meeromvattende besluit en het Besluit zelf luidt als volgt:
"De raad van de gemeente Winterswijk;
gelezen het voorstel van de Burgemeester en Wethouders van 20 mei 1997, nr. V-12;
gelet op (artikel 222) van de Gemeentewet;
besluit:
(…)
2. via de heffing van een baatbelasting maximaal ƒ 3.000.000,-- van de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in het centrum van Winterswijk om te slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken;
het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat, is aangegeven op de bij dit zogenaamde bekostigingsbesluit behorende kaart;
de hiervoor bedoelde voorzieningen omvatten in ieder geval:
a. straatmeubilair;
b. sierverlichting;
c. bestrating;
d. groenvoorzieningen.
Onderdeel 2 van dit besluit zal worden aangehaald als "Bekostigingsbesluit herinrichting Winterswijk centrum 1997" en zal op de in artikel 139 van de Gemeentewet voorgeschreven wijze worden bekendgemaakt.
(…)"
Blijkens de bij het Besluit behorende kaart omvat het gebate gebied mede belanghebbendes onroerende zaak.
2.4. Nadat de werkzaamheden waren uitgevoerd heeft de gemeenteraad op 19 oktober 2000 vastgesteld de Verordening Baatbelasting Herinrichting Centrum Winterswijk 2000 (hierna: de Verordening), welke Verordening op 7 november 2000 is gepubliceerd.
De bij de Verordening behorende kaart laat zien dat het gebate gebied mede belanghebbendes onroerende zaak omvat.
2.5. In de aanhef van de Verordening wordt onder meer verwezen naar het hiervóór aangeduide Besluit.
2.6. Op grond van de Verordening is aan belanghebbende de onderhavige belastingaanslag opgelegd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag is opgelegd in strijd met de wettelijke regeling, dan wel in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 222, eerste lid, van de Gemeentewet kan een baatbelasting worden geheven ter zake van onroerende zaken die gebaat zijn door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
4.2. Artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt onder meer dat, vóórdat met het treffen van de voorzieningen wordt aangevangen, door de raad dient te worden besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald, en dat dit besluit moet worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet.
4.3. Gelet op de hiervóór in onderdeel 2.3. opgenomen tekst van het Besluit vermeldt dit Besluit niet de lasten van de voorzieningen in het gebied waarop de Verordening van toepassing is. Als gevolg daarvan blijkt uit het Besluit niet de mate waarin op elke eigenaar en andere rechthebbende van een in dit gebied gelegen gebate onroerende zaak de lasten van de voorzieningen zullen worden verhaald.
4.4. Aldus voldoet het Besluit niet aan de daaraan te stellen eisen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2002, nr. 37 461, BNB 2002/369). Dat het Besluit wel het bedrag vermeldt dat maximaal zal worden verhaald, en dat een begroting van de lasten op dezelfde datum als het Besluit door de raad is aangenomen, doet hieraan niet af.
4.5. Gezien het voorgaande is de Verordening onverbindend. De aanslag is derhalve ten onrechte opgelegd.
Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
Voor de veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten wordt verwezen naar de beslissing van het Hof in de gelijktijdig behandelde zaak met het nummer 01/01392. Nu de belanghebbende in die zaak mede en als enige is verschenen als gemachtigde in de onderhavige zaak, en het Hof niet is gebleken dat sprake is van door hem beroepsmatig verleende rechtsbijstand, is naar het oordeel van het Hof voor een afzonderlijke kostenveroordeling in deze zaak geen ruimte.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de onderhavige belastingaanslag;
- gelast dat de gemeente Winterswijk aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60).
Aldus gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr Lamens, voorzitter, mr. Den Ouden en mr. Ettema, raadsheren, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2003, een en ander in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden, als griffier.
(A.W.M. van der Waerden) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 mei 2003
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.