Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AG0199

Datum uitspraak2003-06-11
Datum gepubliceerd2003-06-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830243-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

[Verdachte heeft ]op verschillende tijdstippen, gelegen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 27 juni 2002, telkens in de gemeente Emmen, telkens opzettelijk, buiten een daartoe bestemde inrichting (als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit), vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit vervaardigd of bewerkt.


Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige Economische Kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en -datum verdachte], wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2003. De verdachte is verschenen, bijgestaan door H.R. Slot, advocaat te Emmen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie Mr. A.M. de Vries. De vordering houdt in: gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Beslag: onttrekking aan het verkeer van de chemische stoffen (inclusief de niet-gevaarlijke stoffen), onderdelen gebruikt voor vuurwerkproductie, handboek voor terroristen, multomap met vuurwerkaantekeningen en vuurwerkrecepten. Verbeurdverklaring ten aanzien van het overige beslag. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 27 juni 2002, in de gemeente Emmen, in een schuur staande achter/nabij een door verdachte bewoonde woning gelegen aan of nabij de [straatnaam], opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door de stoffen kaliumchloraat en kaliumpicraat samen te brengen in een aluminium huls en deze stoffen samen te persen, waardoor een ontploffing heeft plaatsgevonden, althans door verschillende stoffen samen te brengen, op een zodanige wijze dat daardoor een ontploffing heeft plaatsgevonden, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of die woning en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen aldaar en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; 2. hij op of omstreeks 27 juni 2002, in de gemeente Emmen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, in of op een perceel gelegen aan/nabij [straatnaam], een inrichting genoemd in Categorie 3.1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I heeft opgericht en/of in werking heeft gehad, waar ontplofbare stoffen, preparaten of produkten, te weten: ongeveer 100 kg, althans meer dan 10 kg, pyrotechnisch materiaal en/of (een) hoeveelheid/-heden, althans meer dan 1 kg, zwart buskruit en/of (een) hoeveelheid/-heden, althans meer dan 3 kg, rookzwak buskruit, althans hoeveelheden explosief materiaal, werden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verpakt of herverpakt, opgeslagen of overgeslagen, waarbij onder ontplofbare stoffen worden verstaan de stoffen of preparaten als bedoeld in artikel 2 van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen, danwel de stoffen, preparaten of andere produkten, die zijn ingedeeld in de internationale transport gevarenklasse I als bedoeld in bijlage I van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG), alsmede nitro-cellulose; 3. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 27 juni 2002, in elk geval op of omstreeks 27 juni 2002, (telkens) in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) opzettelijk, buiten een daartoe bestemde inrichting [als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit], vuurwerk, [te weten: fonteinen en/of vuurpijlen, althans (telkens) vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit] heeft vervaardigd of bewerkt; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 27 juni 2002, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk, buiten een daartoe bestemde inrichting, vuurwerk (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit) te vervaardigen of te bewerken, met dat opzet een (zogenaamde) vuurpijlmotor heeft geperst en/of kaliumchloraat en kaliumpicraat met elkaar heeft gemengd en/of (samen)geperst, althans met elkaar in aanraking heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. (ter berechting gevoegd parketnummer: 19.040116/02) hij op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 15 september 2002 tot en met 8 oktober 2002 in de gemeente Emmen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten acht, althans een (aantal), emmer(s), inhoudende kalkammonsalpeter en/of drie, althans een (aantal), emmer(s), inhoudende buskruit, heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het onder 1. tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht met name niet bewezen, dat verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht. Verdachte heeft aangevoerd zich weliswaar bewust geweest te zijn van het mogelijke ontploffingsgevaar tijdens het samenpersen van het kaliumchloraat en kaliumpicraat, maar had niet verwacht dat die ontploffing zich daadwerkelijk zou voordoen. De rechtbank acht dit aannemelijk. Verdachte zou immers dan zelf het eerste slachtoffer worden (en is dit ook geworden). De rechtbank heeft voorts geen aanwijzingen dat verdachte levensmoe was. Een en ander heeft tot consequentie dat het opzet niet bewezen kan worden, ook niet via de constructie van het voorwaardelijke opzet. De rechtbank verwijst in het kader van voorwaardelijk opzet naar een recent arrest van de Hoge Raad d.d. 25 maart 2003 (LJN: AE9049, zaaknr. 02664/01). In dit arrest heeft de Hoge Raad opnieuw geoordeeld dat voorwaardelijk opzet aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is hiervan geen sprake geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij nooit had verwacht dat dit (de ontploffing) zou gebeuren. Volgens de Hoge Raad kan "van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, wel gezegd worden dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest". Naar het oordeel van de rechtbank dient een en ander te leiden tot vrijspraak ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde feit. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze consequentie zich mogelijk niet had voorgedaan als verdachte artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht was tenlastegelegd. Deze bepaling vormt de culpose variant van (het tenlastegelegde) artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 2., 3. primair en 4. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 2. hij op 27 juni 2002, in de gemeente Emmen, zonder daartoe verleende vergunning, in of op een perceel gelegen aan [straatnaam], een inrichting genoemd in Categorie 3.1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage 1 heeft opgericht en in werking heeft gehad, waar ontplofbare stoffen, preparaten of produkten, te weten meer dan 10 kg pyrotechnisch materiaal werden opgeslagen; 3. primair hij op verschillende tijdstippen, gelegen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 27 juni 2002, telkens in de gemeente Emmen, telkens opzettelijk, buiten een daartoe bestemde inrichting (als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit), vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit heeft vervaardigd of bewerkt; 4. hij op enig tijdstip gelegen in de periode van 15 september 2002 tot en met 8 oktober 2002 in de gemeente Emmen, opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten acht emmers, inhoudende kalkammonsalpeter en drie emmers inhoudende buskruit, heeft ontdaan door deze in verpakking buiten een inrichting in de bodem te brengen. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder 2., 3. primair en 4. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: 2. overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten; 3. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen in verbinding met artikel 1.2.3 van het Vuurwerkbesluit, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten; 4. overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten. TEN AANZIEN VAN DE KWALIFICATIE VAN HET ONDER 2. EN 3. PRIMAIR BEWEZEN VERKLAARDE Bij feit 2 wordt bewezen geacht dat verdachte, zonder daartoe verleende vergunning, een inrichting genoemd in categorie 3.1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage 1 heeft opgericht. Het begrip "inrichting" is hier een inrichting in de zin van artikel 1.1 lid 1 van Wet milieubeheer, waaronder wordt verstaan "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht". Bij feit 3 wordt bewezen geacht dat verdachte buiten een daartoe bestemde inrichting [als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit], vuurwerk heeft vervaardigd of bewerkt. Blijkens de considerans bij het Vuurwerkbesluit berusten de artikelen 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 op de Wet Milieubeheer. De definitie van het begrip "inrichting" van het Vuurwerkbesluit is daarmee afgeleid van de definitie van het begrip "inrichting" in de Wet milieubeheer. Alhoewel dus in beide bewezen geachte feiten wordt gesproken van een "inrichting", wil dit naar oordeel van de rechtbank niet zeggen dat verdachte ten aanzien van feit 3 beschikte over een daartoe bestemde inrichting. Ten aanzien van feit 3. heeft de rechtbank voorts het volgende overwogen. Artikel 1.2.3 van het Vuurwerkbesluit, waarin de gedraging van verdachte strafbaar is gesteld, is in werking getreden op 1 maart 2002 (22-01-2002, Staatsblad 33). De gedragingen zoals ten aanzien van verdachte zijn bewezenverklaard, zijn derhalve pas strafbaar per 1 maart 2002. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging te dier zake ten aanzien van feit 3. voor de periode 1 januari 2000 tot 1 maart 2002. STRAFBAARHEID De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - De aard en de ernst van de gepleegde feiten. - De omstandigheden waaronder deze zijn begaan. - Hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. - De eis van de officier van justitie. - De inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 26 september 2002. De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat in dit geval een geldboete aangewezen is. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat de bewezenverklaarde feiten economische delicten betreffen die naar mening van de rechtbank zowel qua ernst als qua periode waarin de gedragingen van verdachte hebben plaatsgevonden, geringer in omvang zijn dan de officier van justitie heeft tenlastegelegd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte het bewezen verklaarde feit 2. niet opzettelijk heeft begaan. Het bovenstaande rechtvaardigt naar mening van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete in plaats van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate, waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte, zonder dat aannemelijk is geworden dat deze daardoor in inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen. TEN AANZIEN VAN DE VORDERING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE TEN AANZIEN VAN HET BESLAG Ingevolge artikel 309 van het Wetboek van Strafvordering dient de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting een lijst te overleggen op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen. Voornoemde lijst is niet overlegd. Ter terechtzitting heeft verdachte om teruggave van zijn vakantiefoto's gevraagd. De rechtbank gelast de teruggave van deze vakantiefoto's aan verdachte voor zover deze foto's nog onder beslag liggen. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN: De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57, 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1 en 2 van de Wet op de economische delicten. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. is tenlastegelegd en spreekt verdachte mitsdien daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat het onder 2. en 3. primair en 4. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan; Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 3. voor de periode 1 januari 2000 tot 1 maart 2002. Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Ten aanzien van feit 2: betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,-, met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast. Ten aanzien van feit 3 en 4: betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.500,-, met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2., 3. primair en 4. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: vakantiefoto's Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. F. le Poole, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.D. van der Burg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 11 juni 2003, zijnde mr. Le Poole buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.