Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9409

Datum uitspraak2003-06-03
Datum gepubliceerd2003-06-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAvnr: 6596
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM Pkn: 08-030997-01 Avnr: 6596 Het gerechtshof Arnhem heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door F.P. P, hierna te noemen appellante. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 27 november 2002 houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 6 mei 2003 de advocaat-generaal en namens appellante, mr J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal. Appellante, die behoorlijk is opgeroepen, is niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift van appellante, ingekomen op 2 september 2002 ter griffie van de rechtbank Almelo; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte van beroep van 24 december 2002, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Almelo, waarbij namens appellante hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellante kan in zoverre daarin worden ontvangen. 2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist dat aan appellante een vergoeding van € 571,90 wordt toegekend voor het opvragen van medische informatie en kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift, met afwijzing van het meer of anders verzochte. 3. De raadsman heeft ter zitting van het hof gesteld dat het beroep niet is gericht tegen de beslissing van de rechtbank voor zover daarbij voormeld bedrag van € 571,90 is toegewezen. Tevens heeft de raadsman verzocht om vergoeding van de kosten van behandeling van het beroep. 4. Namens appellante is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat -kortgezegd- de gronden die de rechtbank heeft aangevoerd de afwijzing van de gevraagde vergoeding van de kosten rechtsbijstand niet kunnen dragen. 5. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep en afwijzing van de kosten van behandeling van het onderhavige beroep. 6. Beoordeling van het verzoek: 6.1 - Aan appellante is bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg een raadsman toegevoegd. Ter zitting van het hof heeft de raadsman verklaard dat het onderhavige verzoek berust op een afspraak met zijn cliënte dat indien de strafzaak zou eindigen zonder oplegging van straf of maatregel, de zaak als een betalende zaak zou worden aangemerkt en dat zodra de kosten van rechtsbijstand op het onderhavige verzoek zijn toegekend de toevoeging, met een kopie van de beschikking, aan de raad voor rechtsbijstand zal worden gestuurd met het verzoek de toevoeging in te trekken. 6.2 - Toevoeging van een advocaat in strafzaken geschiedt door het bureau voor rechtsbijstand op last van de rechter op grond van het bepaalde in de artikelen 41 en 42, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en -ingeval van een minderjarige verdachte- op grond van het bepaalde in artikel 489 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts geschiedt toevoeging door het bureau voor rechtsbijstand op verzoek van een verdachte in de gevallen als bedoeld in artikel 44, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het bepaalde in de artikelen 13, 14 en 15 van de Wet op de rechtsbijstand geschiedt toevoeging door het bureau voor rechtsbijstand in beginsel alleen aan die advocaten, die daartoe op hun uitdrukkelijke wens zijn ingeschreven door de raad voor rechtsbijstand. Ingevolge het bepaalde in artikel 24, vierde lid van genoemde wet is de advocaat verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen zolang de afgegeven toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken. Wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging is geregeld in artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand. 6.3 - Rechtsbijstand door een door het bureau voor rechtsbijstand toegevoegde advocaat is kosteloos in de in artikel 43 van de Wet op de rechtsbijstand genoemde gevallen. Bij toevoeging in andere gevallen kan van de verdachte een eigen bijdrage worden gevraagd. Deze bijdrage is blijkens artikel 44, derde lid van de Wet op de rechtsbijstand niet verschuldigd indien zoals in het onderhavige geval een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. In zo'n geval restitueert de rechtsbijstandverlener de eigen bijdrage aan de rechtzoekende, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan. 6.4 - In het onderhavige geval is een onvoorwaardelijke en definitieve toevoeging aan de raadsman afgegeven. Er is geen sprake van een wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging zoals voorzien in artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand noch van een wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging op verzoek van de verdachte. 6.5 - Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zoals verzocht geen ruimte bestaat, nu zulks zich niet verdraagt met het hiervoor beschreven stelsel van toevoeging, zoals dat ligt besloten in de Wet op de rechtsbijstand. In de strafzaak is aan appellante als verdachte een advocaat toegevoegd en deze toevoeging is ten tijde van de behandeling van de zaak niet ingetrokken. Derhalve heeft appellante geen kosten gemaakt althans behoeven te maken als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. 6.6 - Overigens is het hof van oordeel dat op basis van artikel 31 van de Wet op de rechtsbijstand geen voorwaardelijke toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in strafzaken aan een verdachte kan worden verleend omdat de mogelijkheid van toekenning van een vergoeding voor de kosten van een raadsman ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet is aan te merken als "verhaal op een derde" als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Wet op de rechtsbijstand. 7. Naar het oordeel van het hof zijn er tevens geen gronden van billijkheid aanwezig om aan de raadsman een vergoeding toe te kennen voor kosten verbonden aan de behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep. BESCHIKKENDE Het hof: - bevestigt de beschikking, met verbetering van gronden; - wijst af het mondeling in raadkamer van het hof gedaan verzoek tot vergoeding van de kosten van behandeling van het onderhavige verzoek in hoger beroep. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs Van Kuijck, voorzitter, Dee en Nunnikhoven, in tegenwoordigheid van Heeres, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2003.