Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9099

Datum uitspraak2003-05-14
Datum gepubliceerd2003-05-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers05-090516-02 - 06
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem pkn: 05-090516-02 - 06 avnr: 6996 - 06 Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing genomen ter terechtzitting van de rechtbank te Arnhem van 2 mei 2003, houdende de afwijzing van het verzoek tot opheffing danwel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr M. van Stratum, advocaat te Amsterdam, in raadkamer van heden. Het hof heeft gezien bovengenoemde beslissing en de verklaring ex artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering van 6 mei 2003. OVERWEGINGEN: Nu het hoger beroep zich mede richt tegen een ter zitting van de rechtbank genomen tussenbeslissing, houdende een afwijzing van een verzoek van verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis, is het hof van oordeel, dat het beroep, gelet op artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is. De strekking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering brengt voorts met zich mee dat de in artikel 87, tweede lid, eerste zin van het Wetboek van Strafvordering voorziene beperking van het hoger beroep hier van toepassing is. Het hof stelt vast dat door verdachte eerder, te weten in raadkamer van 30 januari 2003 een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis is gedaan. Nu het hier nog aan de orde zijnde hoger beroep zich niet richt tegen de eerste afwijzing van een verzoek tot opheffing danwel schorsing zoals bedoeld in meergemeld artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering moet verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Weliswaar zijn bij de verlenging van het bevel gevangenhouding de in het bevel omschreven feiten aangevuld met nog een feit overeenkomstig het bepaalde in artikel 67b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, maar nu voor dit geval van een appel tegen een afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis een soortgelijke uitzonderingsbepaling als die van de tweede volzin in het tweede lid van artikel 71 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt, kan ook geen sprake zijn van een partiƫle ontvankelijkheid. BESLISSING: Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Aldus gegeven op 14 mei 2003 door mrs Barels, voorzitter, Van Kuijck en Nunnikhoven, raadsheren, in tegenwoordigheid van Nijdeken, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.