Jurisprudentie
AF8323
Datum uitspraak2003-05-07
Datum gepubliceerd2003-05-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers206037 / H 00.2523
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-05-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers206037 / H 00.2523
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verschillen tussen de individuele belangen spelen wel een rol bij de beantwoording van de vraag of de Stichting Lipstick vorderingen uit hoofde van dwaling kan instellen. Uit de aard van het bepaalde in artikel 6:228 BW vloeit immers voort dat het bij de beantwoording van de vraag of iemand bij het aangaan van een overeenkomst heeft gedwaald, om een voorstelling van zaken bij een individueel persoon moet gaan. Een collectieve vordering als die van de Stichting Lipstick laat zich daarmee moeilijk rijmen. Dit geldt temeer, nu Lipstick c.s. niet stellen dat iedere persoon wiens belangen de Stichting Lipstick stelt te behartigen, op dezelfde inlichtingen (of het ontbreken daarvan) is afgegaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat de Stichting Lipstick zelf aandelen WOL heeft gekocht.
Uitspraak
206037 / H 00.2523
7 mei 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
1. de stichting STICHTING LIPSTICK-EFFECT
gevestigd te Amsterdam
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAX HOLDING B.V.
gevestigd te Etten-Leur
3. [eiser1], wonende te Den Haag
4. [eiser2], wonende te Eemnes
5. [eiser3], wonende te Amsterdam
e i s e r s
procureur mr. O. Hammerstein
t e g e n :
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
g e d a a g d e
procureur mr. H.G. van Everdingen
Eisers worden afzonderlijk Stichting Lipstick, Bax, [eiser1], [eiser2] en [eiser3] genoemd en gezamenlijk Lipstick c.s.; gedaagde wordt ABN AMRO genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 8 september 2000,
- conclusie van eis, met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- conclusie van dupliek,
- pleidooi dat gehouden is op 28 januari 2002, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en pleitnotities van de raadslieden van Lipstick c.s. en ABN AMRO,
- akte, met bewijsstukken aan de zijde van Lipstick c.s.,
- nadere akte, met bewijsstukken, aan de zijde van Lipstick c.s.,
- antwoordakte aan de zijde van ABN AMRO,
- akte uitlating producties, met bewijsstukken, aan de zijde van ABN AMRO,
- nadere akte, met bewijsstukken, aan de zijde van ABN AMRO,
- akte uitlating producties aan de zijde van Lipstick c.s.,
- verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het volgende vast.
a. Handelend onder de naam ABN AMRO Rothschild trad ABN AMRO in maart 2000 samen met Goldman Sachs International op als joint global coordinator van de introductie op de Amsterdamse beurs van aandelen in de naamloze vennootschap World Online International N.V. (hierna: WOL).
b. Op 3 maart 2000 werd ten behoeve van de uitgifte van de aandelen WOL een voorlopig prospectus uitgegeven en op 16 maart 2000 een definitief prospectus (hierna tezamen ook wel: het prospectus). Het prospectus bevat onder meer 15 pagina's onder het kopje Risk Factors. Voorts vermeldt het prospectus, voor zover van belang:
On December 27, 1999, Kalexer II N.V., which is wholly owned by our chairwoman [betrokk[betrokkene1], transferred its entire 6.35% shareholding (14,898,500 shares) in World Online to Reggeborgh Participaties B.V. (2,436,465 shares), Mallowdale Coporation N.V. (2,436,465 shares) and Baystar Capital L.P. (10,025,570 shares). Provided certain conditions are met, Kalexer II B.V. is entitled to share the profits made by Baystar on any subsequent resales of the shares."
c. Op 17 maart 2000 werden de aandelen WOL op de Amsterdamse beurs geïntroduceerd. Het ging daarbij om in totaal 67.562.819 aandelen: 46.906.454 nieuwe aandelen en 20.656.365 aandelen die reeds in handen van drie bestaande aandeelhouders waren.
d. Bij de introductie van de aandelen werd van de bookbuilding methode gebruik gemaakt. Deze methode houdt in dat bij de introductie een bandbreedte wordt aangegeven, dat wil zeggen het gebied tussen een minimum en een maximum waartussen de uiteindelijke prijs van de aandelen in beginsel zal komen te liggen. Particulieren schrijven bij deze methode bestens in. Dit betekent dat zij inschrijven tegen de prijs die wordt vastgesteld op basis van de inschrijvingen van de institutionele beleggers. Uiteindelijk werd de introductieprijs van de aandelen WOL op € 43 vastgesteld, de bovengrens van de bandbreedte.
e. In de periode waarin belangstellenden konden intekenen (3 tot 15 maart 2000), trad bij de institutionele beleggers een overtekening op van bijna 21 maal het aantal voor hen beschikbare aandelen, bij de particuliere beleggers bedroeg de overtekening een factor van bijna 24. Op basis van de inschrijving werden aan institutionele beleggers in totaal 54.050.255 aandelen toegewezen en aan particulieren 13.512.564 aandelen.
f. Op 17 maart 2000 noteerde het aandeel WOL een openingskoers van € 50,20. Daarna daalde de koers in korte tijd aanzienlijk, tot ongeveer eenderde van deze waarde in september 2000.
Vordering
2.1 Lipstick c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) primair: veroordeling van ABN AMRO tot terugbetaling aan hen van (de rechtbank leest: hetgeen zij voor de door hen gekochte aandelen WOL hebben betaald op basis van) de door hen betaalde koopprijs per aandeel van € 43,00, te vermeerderen met de door ieder van hen betaalde bankkosten en met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2000 tot de dag van de algehele voldoening, tegen teruglevering door elk van hen van een dienovereenkomstig aantal aandelen WOL;
subsidiair: veroordeling van ABN AMRO tot vergoeding aan hen (althans ook de beleggers die zich in de Stichting Lipstick hebben verzameld) van alle schade die zij hebben geleden of nog zullen lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2000 tot de dag van de algehele voldoening;
(2) verklaring voor recht dat hun advocaat op 8 juni 2000 terecht een buitengerechtelijk beroep op vernietiging wegens dwaling dan wel op ontbinding wegens tekortkoming van de met ABN AMRO gesloten koopovereenkomsten heeft gedaan en dat deze overeenkomsten zijn vernietigd dan wel ontbonden;
(3) verklaring voor recht dat ABN AMRO jegens hen, althans jegens beleggers in aandelen WOL onrechtmatig heeft gehandeld in zoverre die beleggers bedoelde aandelen uit inschrijving op de beursintroductie daarvan hebben verkregen dan wel op of voor 3 april 2000 op de beurs hebben gekocht;
alles met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding.
2.2 Lipstick c.s. leggen aan hun eis het volgende ten grondslag. Zij (en, wat de Stichting Lipstick betreft, de natuurlijke en rechtspersonen die zij als cessionaris ter incasso vertegenwoordigt of die haar last en volmacht hebben verstrekt deze procedure namens hen te voeren) hebben op of kort voor 15 maart 2000 van ABN AMRO aandelen WOL gekocht voor € 43 per aandeel, te vermeerderen met de door ABN AMRO aan hen in rekening gebracht bankkosten. Vele kopers hebben vervolgens schade ondervonden, doordat zij de door hen bij de introductie gekochte aandelen van de hand hebben moeten doen tegen de aanzienlijk lagere waarde die deze toen hadden.
Lipstick c.s. stellen deze schade het gevolg is zowel van ernstige tekortkomingen door ABN AMRO in de informatievoorziening als van het verstrekken door haar van onjuiste en verminkte informatie aan beleggers bij de introductie van de aandelen WOL op de beurs door middel van het prospectus. Zo is geen melding ervan gemaakt dat mevrouw [betrokkene1], initiatiefneemster, oprichtster, grootaandeelhoudster en - ten tijde van de beursintroductie - voorzitster van het bestuur van WOL, haar aandelen WOL op 27 december 1999 via de haar geheel in eigendom toebehorende vennootschap Kalexer II N.V. voor slechts US$ 6,04 heeft vervreemd. Mededelingen daarover in het prospectus zijn volgens Lipstick c.s. misleidend, omdat daarin het woord transferred wordt gebruikt. Dit kan ook iets anders dan vervreemding betekenen.
2.3 Doordat aan hen aldus de juiste informatie is onthouden, hebben Lipstick c.s., naar zij stellen, bij het aangaan van de koopovereenkomsten in dwaling verkeerd. Bij een juiste voorstelling van zaken zouden zij de koopovereenkomsten niet zijn aangegaan. Zij hebben deze dan ook bij brief van 8 juni 2000 van hun raadsman aan ABN AMRO vernietigd. Volgens hen had ABN AMRO ook een eigen belang bij het verzwijgen van de betreffende informatie, omdat ABN AMRO bij het niet-slagen van de beursintroductie de door haar aan WOL verstrekte leningen niet zou hebben teruggekregen.
Lipstick c.s. voegen hieraan nog toe dat het prospectus voor individuele beleggers nauwelijks beschikbaar was. Bovendien is het in moeilijk toegankelijk Engels geschreven. Beleggers zijn dan ook - terecht - vooral afgegaan op de commentaren op het prospectus in de financiële en anderszins gespecialiseerde pers en op de opinies van financiële analisten en adviseurs daarover. In geen van deze publicaties werd van de verkoop door [betrokkene1] van haar aandelen WOL gewag gemaakt. Lipstick c.s. stellen dat beleggers op - onjuistheden in - het prospectus ook een beroep mogen doen, als zij het pas achteraf lezen.
2.4 Lipstick c.s. zijn voorts van mening dat het prospectus in strijd met het in artikel 8 lid 2 van het Fondsenreglement geen getrouw beeld van WOL heeft gegeven en aldus de mogelijke beleggers niet in staat heeft gesteld zich een juist oordeel over de beleggingspropositie te vormen. ABN AMRO had volgens artikel 11 van het eveneens toepasselijke Reglement Procedure Beursnotering een due diligence onderzoek moeten uitvoeren en aldus de status van WOL en de juistheid en volledigheid van het prospectus moeten onderzoeken. Voorts was het ABN AMRO op grond van artikel 47 van de Wet toezicht effectenverkeer (Wte) verboden te trachten het publiek tot deelneming aan het plaatsen van effecten te bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware of door het voorspiegelen van valse feiten of omstandigheden. Door te verzwijgen dat [betrokkene1] haar aandelen op 27 december 1999 had verkocht, heeft zij deze bepaling overtreden. Door de prijs te verzwijgen heeft zij in strijd met het bepaalde in artikel 334 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gehandeld. Verder heeft ABN AMRO onjuiste mededelingen door [betrokkene1] niet gecorrigeerd. Ook daardoor heeft zij haar informatieplicht geschonden.
Dit alles levert jegens Lipstick c.s. niet alleen niet-nakoming door ABN AMRO van haar contractuele en precontratuele verplichtingen op, maar ook een onrechtmatige daad die aan haar schuld is te wijten en/of voor haar rekening komt.
2.5 Lipstick c.s. stellen dat de schade die zij hebben geleden, uitsluitend kan worden vergoed, doordat zij worden gebracht in de toestand waarin zij zich zouden hebben bevonden, als ABN AMRO niet onrechtmatig had gehandeld. Zij vorderen dan ook terugbetaling door ABN AMRO aan ieder van hen van de koopprijs van de door hen gekochte aandelen en de daarop gevallen kosten, tegen teruggave door hen van de door hen verworven aandelen WOL.
Verweer
3.1 ABN AMRO bestrijdt de vordering. Zij voert in de eerste plaats aan dat de Stichting Lipstick in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet duidelijk is namens wie zij in deze procedure optreedt. De Stichting Lipstick heeft geen volmachten overgelegd. Van de cessie aan haar van vorderingen - al dan niet ter incasso - is evenmin gebleken. Een eventuele cessie ter incasso na de dagvaarding kan niet meer tegen haar worden ingeroepen. Voor zover de Stichting Lipstick een groepsactie voert, heeft zij niet de bevoegdheid schadevergoeding te eisen. Verder bestrijdt ABN AMRO dat Bax, [eiser1], [eiser2] en [eiser3] aandelen WOL van haar hebben gekocht.
3.2 ABN AMRO bestrijdt voorts dat het prospectus onjuiste of onvolledige informatie bevatte. De mededeling dat [betrokkene1] haar aandelen WOL had transferred, is ondubbelzinnig en kan volgens haar niet anders betekenen dan [betrokkene1] haar aandelen heeft vervreemd. Dat transferred deze betekenis heeft, wordt nog eens bevestigd door het vervolg van de betreffende passage in het prospectus. ABN AMRO is dan ook van mening dat zij geen wettelijke of andere verplichtingen heeft geschonden. Ook het verwijt dat zij de prijs niet zou hebben vermeld, wordt ten onrechte gemaakt. Een verplichting van een dergelijke prijs gewag te maken bestaat niet.
Verder zou de prijs de belegger niet tot nieuwe inzichten over de waarde van de aandelen WOL hebben gebracht, omdat de verkoopprijs mede werd bepaald door de afspraak dat [betrokkene1] bij het doorverkopen van de aandelen WOL nog eens 50% van de opbrengst zou krijgen. De koopprijs was dus niet slechts US$ 6,04 per aandeel. Uiteindelijk kwam de betreffende regeling neer op een prijs van meer dan € 24 per aandeel. ABN AMRO voegt hieraan nog toe dat het ging om aandelen die (nog) niet op de beurs waren genoteerd. De waarde van dergelijke aandelen ligt doorgaans lager dan voor een beursgenoteerd en dus gemakkelijker verhandelbaar aandeel. En ten slotte versterkte WOL haar positie in de periode van december 1999 tot maart 2000 aanzienlijk, gezien onder meer het toenemend aantal internetaansluitingen.
In dit verband betwist ABN AMRO bij gebrek aan wetenschap verder nog dat Lipstick c.s., als zij van haar al aandelen WOL hebben gekocht, de in het prospectus gedane mededelingen hebben gelezen. Dat het prospectus moeilijk verkrijgbaar zou zijn, bestrijdt ABN AMRO eveneens. Verder is het gebruik - en volgens de regels van de Stichting Toezicht Effectenverkeer toegestaan - dat dergelijke prospectussen in het Engels worden gesteld.
3.3 Volgens ABN AMRO stellen Lipstick c.s. dan ook ten onrechte dat zij hebben gedwaald. Voor zover zij stellen dat zij niet zijn gewaarschuwd voor de risico's die aan de aankoop van aandelen WOL waren verbonden, wijst ABN AMRO op de uitvoerige weergave van de risicofactoren in het prospectus. Verder is evenmin sprake van tekortkomingen in de nakoming van haar verplichtingen, van onrechtmatige daad, van schending van het bepaalde in artikel 47 Wte of van overtreding van artikel 334 Sr. Wat de gestelde tekortkomingen betreft, wijst ABN AMRO erop dat zij de aandelen WOL heeft geleverd aan degenen met wie zij daarover een koopovereenkomst heeft gesloten.
Beoordeling
4.1 Partijen worden ten eerste verdeeld gehouden over de vraag of de Stichting Lipstick in haar vordering ontvankelijk is. Ten aanzien daarvan stelt de rechtbank voorop dat Lipstick c.s. geen aktes van cessie (ter incasso) of volmachten in het geding hebben gebracht waaruit kan worden afgeleid dat de Stichting Lipstick namens bepaalde personen optreedt. De rechtbank maakt uit hetgeen Lipstick c.s. daarover bij akte na pleidooi stellen, op dat de Stichting Lipstick het voor haar bevoegdheid in rechte op te treden ook niet noodzakelijk acht zich vorderingen te laten cederen of zich te laten machtigen. Terecht voert ABN AMRO naar aanleiding hiervan aan dat de Stichting Lipstick haar bevoegdheid uitsluitend nog op artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) baseert. Hiervan zal dan ook verder worden uitgegaan.
4.2 Het eerste lid van artikel 3:305a BW bepaalt dat een stichting een rechtsvordering tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen kan instellen. Aan deze bevoegdheid is echter een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste dient een dergelijke stichting genoemde belangen volgens haar statuten te behartigen. Volgens de op 12 april 2000 voor mr. Gerard Strang, notaris te Amsterdam, verleden akte tot oprichting is het doel van de Stichting Lipstick, kort weergegeven, het behartigen van de belangen van aandeel- en/of certificaathouders in WOL in de ruimste zin van het woord, waaronder begrepen het voeren van rechtsgedingen. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting Lipstick op dit punt aan de eisen van artikel 3:305a BW voldoet. Voorts is gesteld noch gebleken dat de Stichting Lipstick in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het door haar gevorderde door het voeren van overleg met ABN AMRO te bereiken. Het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 BW staat dus aan haar ontvankelijkheid niet in de weg.
Het derde lid van artikel 3:305a BW bepaalt evenwel dat een stichting als de Stichting Lipstick geen rechtsvordering tot schadevergoeding te voldoen in geld kan instellen. Dat brengt, zoals ABN AMRO terecht aanvoert, mee dat de Stichting Lipstick in haar onder 2.1 sub (1) weergegeven subsidiaire vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.3 ABN AMRO voert verder nog aan dat de Stichting Lipstick ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de belangen van de personen wier belangen zij stelt te behartigen, niet gelijksoortig zijn. Zo zijn er beleggers die op de introductie hebben ingeschreven en beleggers die pas na de introductie op de markt hebben gekocht. Verder zijn er beleggers die het prospectus wel hebben gelezen en beleggers die dat niet hebben gedaan. Voorts zijn er (grote) verschillen in ervaring tussen de beleggers. Lipstick c.s. brengen hiertegen in dat de personen wier belangen zij behartigt, allen schade hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van ABN AMRO, zodat daarin hun gelijksoortig belang is gelegen.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen aan het hier bedoelde criterium niet zodanig zware eisen te worden gesteld dat de belangen die een stichting als de Stichting Lipstick behartigt, voor de betrokken personen in alle opzichten dezelfde zijn. Het belang dat Lipstick c.s. noemen, voldoet in dit opzicht aan de eisen van artikel 3:305a lid 1 BW. Het ontvankelijkheidsverweer wordt dan ook op dit punt verworpen.
4.4 De verschillen tussen de individuele belangen spelen wel een rol bij de beantwoording van de vraag of de Stichting Lipstick vorderingen uit hoofde van dwaling kan instellen. Uit de aard van het bepaalde in artikel 6:228 BW vloeit immers voort dat het bij de beantwoording van de vraag of iemand bij het aangaan van een overeenkomst heeft gedwaald, om een voorstelling van zaken bij een individueel persoon moet gaan. Een collectieve vordering als die van de Stichting Lipstick laat zich daarmee moeilijk rijmen. Dit geldt temeer, nu Lipstick c.s. niet stellen dat iedere persoon wiens belangen de Stichting Lipstick stelt te behartigen, op dezelfde inlichtingen (of het ontbreken daarvan) is afgegaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat de Stichting Lipstick zelf aandelen WOL heeft gekocht.
De Stichting Lipstick zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, voor zover haar vorderingen op dwaling betrekking hebben.
4.5 Voorts valt uit de onder 2.1 sub (1) geformuleerde vordering af te leiden dat het, wat de Stichting Lipstick betreft, uitsluitend gaat om haarzelf en degenen die zich in haar hebben verenigd (dat wil zeggen, naar de rechtbank begrijpt, degenen die haar een volmacht zouden hebben verstrekt of hun vorderingen ter incasso aan haar zouden hebben gecedeerd). Nu niet is gesteld of gebleken dat de Stichting Lipstick aandelen WOL heeft gekocht en zij geen volmachten of cessieaktes heeft overgelegd, dient de Stichting Lipstick ook voor het restant in deze vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hetzelfde geldt voor het na het in rechtsoverweging 4.4 resterende deel van de onder 2.1 sub (2) geformuleerde vordering. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de advocaat van Lipstick c.s., gelet op hetgeen Lipstick c.s. in de dagvaarding onder 39. stellen, bij zijn brief van 8 juni 2000 de ontbinding heeft ingeroepen namens de Stichting Lipstick zelf en degenen die haar een volmacht zouden hebben verstrekt dan wel hun vordering aan haar zouden hebben gecedeerd.
5.1 Vervolgens is de vraag aan de orde of Bax Holding, [eiser1], [eiser2] en [eiser3] eveneens in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Lipstick c.s. stellen dat zij bij de introductie op 17 maart 2003 aandelen WOL hebben gekocht. Zij hebben naar aanleiding van de aanvankelijke - gemotiveerde - betwisting daarvan door ABN AMRO stukken overgelegd. Daaruit kan worden afgeleid dat ABN AMRO wat [eiser1] betreft terecht aanvoert dat uit de afrekeningsnota van 20 maart 2000 met betrekking tot de aankoop van 184 aandelen à € 43,00 niet blijkt dat hij de aandelen van haar heeft gekocht. Wat [eiser2] aangaat, voert zij eveneens terecht aan dat uit de overgelegde aankoopnota niet valt af te leiden dat hij de aandelen van haar heeft gekocht. Bovendien heeft [eiser2] de aandelen tegen een koers van € 50,20 en dus niet ter gelegenheid van de introductie op de beurs gekocht. [eiser1] en [eiser2] zullen dan ook in al hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank verwerpt in dit verband het standpunt van Lipstick c.s. dat ABN AMRO als joint coordinator van de introductie van de aandelen WOL ook als verkoper moet worden beschouwd, als kopers aandelen niet rechtstreeks van haar hebben gekocht.
Met betrekking tot [eiser3] erkent ABN AMRO dat hij bij de introductie op 17 maart 2000 3.500 aandelen WOL van haar heeft gekocht. Vast staat echter ook dat hij al zijn aandelen WOL na enige tijd weer heeft verkocht. Hij kan ze dus niet meer terugleveren. ABN AMRO trekt hieruit de conclusie dat zijn vorderingen wegens dwaling en ontbinding moeten worden afgewezen. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Indien en voor zover de overeenkomst tussen ABN AMRO en [eiser3] wordt vernietigd dan wel ontbonden, kan voor de afwikkeling de weg van een schadevergoeding worden gekozen.
Ten aanzien van Bax staat eveneens vast dat zij bij de introductie aandelen WOL van ABN AMRO heeft gekocht, nu laatstgenoemde de stellingen van Lipstick c.s. op dat punt niet langer betwist.
5.2 Op grond van het bovenstaande dienen met betrekking tot [eiser3] en Bax alle vorderingen van Lipstick c.s. te worden behandeld. Ten aanzien van de Stichting Lipstick resteert uitsluitend de onder 2.1 sub (3) weergegeven vordering.
6.1 De vorderingen van Lipstick c.s. spitsen zich toe op hun stelling dat ABN AMRO in het prospectus onvolledige, onjuiste en misleidende informatie heeft verstrekt met betrekking tot de vervreemding door Kalexer II N.V. van haar aandelen WOL op 27 december 1999. Niet alleen zou het in het prospectus gebruikte woord transferred misleidend zijn, maar bovendien zou ABN AMRO ten onrechte hebben nagelaten de door Kalexer II N.V. bedongen verkoopprijs te vermelden.
De rechtbank verwerpt deze beide stellingen. Mede gezien de context van de betreffende passage is er geen enkele reden waarom het woord transferred iets anders dan een vervreemding zou inhouden. Voorts was ABN AMRO niet gehouden de door Kalexer II N.V. bedongen verkoopprijs te vermelden. Wat de prijs zelf betreft, voert ABN AMRO bovendien onweersproken aan dat deze niet slechts US$ 6,04 per aandeel bedroeg, maar tevens uit een winstdeling bestond, waardoor de uiteindelijke waarde op ongeveer € 24 per aandeel uitkwam. Ten slotte voert ABN AMRO, eveneens onweersproken, aan dat de waarde van de aandelen tussen deze transactie en de introductie op de beurs een aanzienlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat niet op de beurs genoteerde aandelen minder gemakkelijk verkoopbaar zijn en daardoor lagere prijzen hebben dan aandelen die op de beurs worden verhandeld. Als het standpunt van Lipstick c.s. dat zij bij de introductie op de beurs of kort daarna geen aandelen WOL zouden hebben gekocht, als zij van bovengenoemde koopprijs van US$ 6,04 zou hebben geweten, al juist is, dan doet het dus niet ter zake en kan het worden gepasseerd.
De rechtbank overweegt in dit verband voorts nog dat, voor zover [betrokkene1] zelf over de betreffende transactie mededelingen heeft gedaan, deze niet aan ABN AMRO kunnen worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor berichten in de media, inclusief de vakpers.
6.2 Dit brengt mee dat de grond aan de - nog resterende - vorderingen van Lipstick c.s. ontvalt en dat deze moeten worden afgewezen. Zij zullen voorts, als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart Lipstick c.s. niet-ontvankelijk in hun vorderingen, een en andere voor zover hiervoor vermeld, respectievelijk wijst deze voor het overige af;
- veroordeelt Lipstick c.s. in de kosten van het geding, aan de zijde van ABN AMRO tot aan deze uitspraak begroot op € 2.131,51;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, M.W. van der Veen en W.F. Korthals Altes, leden van ge-noem-de kamer, en uitgesproken ter openbare te-recht-zitting van 7 mei 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.