Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8280

Datum uitspraak2002-12-19
Datum gepubliceerd2003-05-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/02259 PV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aftrek levensonderhoud aan studerende zoon gecorrigeerd. Zoon voldeed aan voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, maar maakte van zijn recht daarop geen gebruik. Geen vertrouwen te ontlenen aan acceptatie van deze aftrek in eerder jaar.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te P., belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P., de inspecteur, gedagtekend 26 februari 2002, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Het beroep is behandeld ter zitting van 5 december 2002. Beslissing Het hof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1. Voor het jaar 1998 heeft belanghebbende, geboren in 1947, gehuwd en van beroep musicus, aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 50.827. Door belanghebbende is bij die aangifte onder meer een bedrag van f 5.400 als buitengewone last in aftrek gebracht ter zake van aan zijn zoon A.verstrekt levensonderhoud. Deze aftrek heeft de inspecteur gecorrigeerd. De zoon, geboren in 1975, studeerde in 1998 aan de Hogeschool voor Economische Studies. Hij voldeed in het gehele jaar aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering maar heeft daartoe geen verzoek ingediend als genoemd in artikel 29 van de Wet op de studiefinanciering (tekst 1998). 2. Belanghebbende kan zich met de voormelde correctie niet verenigen aangezien zijn zoon in 1998 geen studiefinanciering heeft ontvangen. Ter zitting heeft belanghebbende nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, daar de aangifte voor het jaar 1997 ter zake van hetzelfde in aftrek gebrachte bedrag werd gevolgd. Belanghebbende heeft in dit verband een brief van de belastingdienst van 14 juli 2000 aan het hof ter inzage gegeven. De inspecteur heeft gepersisteerd bij de bestreden correctie en heeft voorts gesteld dat er kennelijk geen schriftelijk stuk is betreffende een toezegging op dit punt. 3.1. Artikel 46, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1998) bepaalt: Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende: a. uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van: 1°. kinderen en pleegkinderen, die jonger dan 27 jaar zijn, voor wie de belastingplichtige geen recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet heeft en die zelf geen recht hebben op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten, mits die kinderen in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden; … … 3.2. Nu de zoon van belanghebbende in het jaar 1998 aan alle wettelijke voorwaarden voldeed, kwam hij in aanmerking voor studiefinanciering. Het feit dat hij om hem moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt van deze financiering doet niet af aan het feit dat hij hierop wel recht had, overigens zonder dat de zoon verplicht was te verzoeken hem enig bedrag toe te kennen. De inspecteur heeft dan ook terecht geen aftrek verleend voor de uitgaven voor het levensonderhoud van de zoon. 3.3. Belanghebbendes stelling dat hij - mede gelet op een ter inspectie gevoerde bespreking betreffende de aangifte voor het jaar 1997 - erop heeft mogen vertrouwen dat de in geding zijnde aftrek zou worden verleend, kan hem niet baten. In de brief van de belastingdienst van 14 juli 2000 staat weliswaar vermeld dat belanghebbendes aangifte voor het jaar 1997 zonder meer is geaccepteerd, maar daaruit blijkt niet van een bewuste standpuntbepaling betreffende de aftrek van in 1997 aan de zoon verstrekt levensonderhoud. Ook overigens heeft belanghebbende - naar 's hofs oordeel - niet aannemelijk gemaakt dat deze aftrekpost voor het jaar 1997 nadrukkelijk bij voormelde bespreking aan de orde is geweest. Het enkel volgen van de aangifte met betrekking tot dit punt over 1997 levert geen rechtens te honoreren vertrouwen op dat de inspecteur dit ook voor latere jaren zou doen. 4. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is vastgesteld op 19 december 2002 door mr. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.