Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8153

Datum uitspraak2003-02-20
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002705-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van het opzettelijk invoeren (via Schiphol) van 116.370,3 gram cocaïne, medeplegen van 3x opzettelijk invoeren (via Schiphol) van hoeveelheden cocaïne, medeplegen voorbereidingshandelingen o.a. gericht op deze invoer van cocaïne, deelneming aan een misdadige organisatie.
Verwerping verweren t.a.v. geldigheid dagvaarding, ontvankelijkheid van het O.M., rechtmatigheid van het bewijs, gebruik van verklaringen tot bewijs.
11 jaren gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-002705-01 datum uitspraak 20 februari 2003 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 19 juli 2001 in de strafzaak onder parketnummer 15/035382-00 tegen: [verdachte] geboren te Paramaribo (Suriname) op [geboortedatum] 1966 wonende te [adres] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zoetermeer. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 juli 2001 en in hoger beroep van 19 maart 2002, 2 april 2002, 11 juni 2002, 10 september 2002, 19 november 2002 en 6 februari 2003. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. De geldigheid van de dagvaarding. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onbegrijpelijk is. De onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten liggen naar de mening van de raadsvrouw zo in elkaars verlengde dat niet van aparte feiten kan worden gesproken, en het onder 4 tenlastegelegde geeft een onvoldoende aanduiding van de specifieke betrokkenheid van personen. Het hof verwerpt het verweer. In tegenstelling tot het door de raadsvrouw gestelde ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten, is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3 afzonderlijk strafbaar gestelde feiten zijn. De tenlastelegging hiervan is niet onbegrijpelijk. Voor het overige verwijst het hof dienaangaande naar de kwalificatie van deze feiten. Voor wat betreft het door de raadsvrouw gestelde ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit, is het hof van oordeel dat de dagvaarding aan de daaraan ingevolge artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering te stellen eisen voldoet. Uit de dagvaarding blijkt voldoende duidelijk en concreet hetgeen verdachte onder 4 wordt verweten. Overigens heeft verdachte er ter terechtzitting in hoger beroep ook blijk van gegeven de tenlastelegging wat het onder 4 gemaakte verwijt betreft te hebben begrepen. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, daar het dusdanig ernstig te kort is geschoten in zijn taak, dat artikel 6 EVRM is geschonden en de belangen van verdachte onherstelbaar zijn beschadigd. De raadsvrouw heeft daartoe -zo begrijpt het hof- aangevoerd dat: 1. het onderzoek eenzijdig is geweest, nu er "buiten Schiphol" in het geheel geen onderzoek is verricht, zodat ontlastend materiaal buiten beschouwing is gebleven; 2. de rapportage ten behoeve van de taps op misleidende gronden berust en dat zonder enige onderbouwing nader onderzoek en controle op basis van slechts interpretaties van taps verondersteld wordt dat verdachte een rol in het geheel zou hebben gespeeld; 3. aan verdachtes recht op informatie (zowel belastend als ontlastend) is tekort gedaan. Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt. Ad 1. Het staat opsporende instanties vrij om in het kader van een opsporingsonderzoek prioriteiten te stellen en keuzes te maken. In deze zaak heeft het onderzoek zich in de eerste plaats gericht op strafbare feiten, gepleegd door Schipholmedewerkers in de uitoefening van hun functie. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de opsporende instanties c.q. het openbaar ministerie, door het opsporingsonderzoek aldus te beperken, de belangen van verdachte (doelbewust) hebben geschaad of zijn belangen anderszins (op grove wijze) hebben veronachtzaamd. Dit geldt te meer daar ook verdachte zelf, die zich merendeels op zijn zwijgrecht heeft beroepen, gedurende het opsporingsonderzoek geen aanwijzingen heeft gegeven die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Ad 2. Bij het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de rapportage d.d. 18 september 2000 (AH 69), opgesteld ten behoeve van de aanvraag van een bevel ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering voor onder andere de telefoonlijn met nummer 06-[nummer], op enigerlei wijze misleidend was met betrekking tot de daarin beschreven rol van verdachte. Ad 3. Bij het onderzoek ter terechtzitting is geenszins aannemelijk geworden dat aan het recht op informatie van verdachte is tekort gedaan. Gelet op het bovenstaande ziet het hof geen reden het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte terzake van de onderhavige feiten. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. Bespreking van overige verweren De rechtmatigheid van het bewijs De raadsvrouw heeft betoogd dat al het bewijs voortkomende uit de afgeluisterde telefoongesprekken onrechtmatig is verkregen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat bij het openen van het gerechtelijk vooronderzoek en het verlenen van het bevel tot opnemen van telefoongesprekken geen concrete aanwijzing bestond dat cliënt zich had schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet en/of artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt dit verweer. De feiten en omstandigheden zoals vermeld in de voormelde rapportage d.d. 18 september 2000, opgesteld ten behoeve van de aanvraag van een bevel ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering voor onder andere de telefoonlijn met nummer 06-[nummer], leveren -in onderlinge samenhang bezien- voldoende grondslag op voor een verdenking terzake overtreding van de Opiumwet (de invoer van cocaïne) en/of artikel 140 Wetboek van Strafrecht, welke overtredingen een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen. Mede gezien het bovenstaande vorderde het onderzoek voorts dringend dat voornoemde telefoonlijn werd afgeluisterd, onder meer ook om de identiteit van verdachte te achterhalen. Aldus is voldaan aan de voorwaarden waaronder telecommunicatie mag worden opgenomen. Van onrechtmatig verkregen bewijs is derhalve geen sprake. Gebruik van verklaringen tot bewijs De raadsvrouw stelt dat artikel 6 EVRM en de uitspraken van de Hoge Raad aan het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van getuige, tevens medeverdachte, [medeverdachte] ten overstaan van de politie in de weg staan, omdat de verdediging feitelijk niet in de gelegenheid is geweest [medeverdachte] in enig stadium van de procedure te ondervragen. Immers [medeverdachte] heeft gedurende de procedures in feitelijke aanleg van zijn verschonings/zwijgrecht gebruik gemaakt, terwijl zijn verklaringen tegenover de politie niet in voldoende mate steun vinden in ander (betrouwbaar) bewijsmateriaal. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof onderkent dat verdachte niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest de getuige, tevens medeverdachte, [medeverdachte] te ondervragen omtrent de tenlastelegging en de voor verdachte belastende verklaringen die hij hierover bij de politie heeft afgelegd. Niettemin acht het hof de verklaringen van [medeverdachte] ten overstaan van de politie bruikbaar voor het bewijs, omdat deze verklaringen, die overigens onderling consistent zijn, betrouwbaar voorkomen en met de nodige behoedzaamheid zijn gebruikt, in voldoende mate steun vinden in de inhoud van de overige bewijsmiddelen (nader te noemen in de aanvulling op dit arrest). Op grond hiervan staat artikel 6 EVRM niet in de weg aan het gebruik van deze verklaringen van [medeverdachte]. De bewezenverklaring Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde feiten is tenlastegelegd, met dien verstande dat: -Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde- hij in de periode van 12 tot en met 14 november 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 116.370,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; -Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde- hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot en met 1 oktober 2000 (te weten op of omstreeks 11 september 2000 en 15 september 2000 en 28 september 2000) te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; -Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde- hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2000 tot en met 21 november 2000, te weten op of omstreeks 11 september 2000 en 15 september 2000 en 28 september 2000 en 30 oktober 2000 en 14 november 2000 en/of 17 november 2000 en/of 20 november 2000, in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten (telkens) het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en telkens (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4) binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, telkens - een ander heeft trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen en/of - zich en/of één of meer anderen telkens gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) telkens: - contacten gelegd en/of onderhouden met elkaar en/of met (een contactpersoon van) de afzender/verzender (van de cocaïne) (in Suriname) en/of besprekingen gevoerd en/of bijgewoond en/of afspraken gemaakt over: * data en tijdstippen van verzending en/of aankomst van (een) vliegtuig(en) (in Nederland) in welk(e) vliegtuig(en) zich (vervolgens) de cocaïne bevond/zou bevinden en/of * welke hoeveelheden cocaïne zouden worden verzonden (naar Nederland) en/of * op welke wijze de cocaïne zou worden verpakt en vervoerd en/of verborgen en/of * door wie en op welk moment aan boord van het (in Nederland aangekomen) vliegtuig zou worden gekeken of de cocaïne zich aan boord bevond en/of door wie de cocaïne (vervolgens) van boord zou worden gehaald en/of * aan wie en op welke plaats en op welk moment de cocaïne (vervolgens) zou worden overgedragen en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/of * op welke wijze en plaats de (partij) cocaïne (in porties) verdeeld zou worden en/of * de (te ontvangen en/of uit te betalen) beloning(en) en/of * de wijze en de tijdstippen waarop informatie zou worden verstrekt en/of ontvangen en/of - vluchtgegevens omtrent (in Nederland) binnenkomende vliegtuigen (waarin zich de cocaïne bevond/zou bevinden) verkregen en/of verstrekt en/of - verpakkingsmateriaal (voor de te verzenden cocaïne) verschaft en/of overhandigd aan (een tussenpersoon van) de afzender/verzender (van de cocaïne) en/of - een (bestel)auto voorhanden/ter beschikking gehad waarin cocaïne geplaatst kon worden, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; -Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde- hij in de periode van 1 april 2000 tot en met 21 november 2000 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het telkens opzettelijk verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet artikel 10a, eerste lid, zulks om een feit als bedoeld in de Opiumwet artikel 10, derde of vierde lid, voor te bereiden en/of te bevorderen en het telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne en het plegen van handelingen, gericht op het verdere vervoer en de opslag en de aflevering en ontvangst en overdracht van een (binnen het grondgebied van Nederland gebrachte) hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, welke deelneming bestond uit: - het ontwikkelen van plannen om vorenbedoelde misdrijven te plegen en het leggen van contacten en het maken van afspraken met betrekking tot deze misdrijven en uit het medeplegen van voornoemde misdrijven (Opiumwet artikel 2 lid 1 onder A en/of Opiumwet artikel 10a lid 1) en - het verstrekken en inwinnen van inlichtingen en (het geven van) aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering en voorbereiding van deze misdrijven en het verrichten van diensten met betrekking tot deze misdrijven. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3, en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen en zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van het feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit, meermalen gepleegd; De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn een voortgezette handeling van de onder 3 op of omstreeks 11, 15 en 28 september 2000 alsmede 12 tot en met 14 november 2000 bewezenverklaarde feiten. Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straffen en maatregel De rechtbank heeft verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag, een en ander als in het vonnis vermeld. De verdachte heeft hoger beroep doen instellen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het beslag gevorderd te beslissen conform de rechtbank. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer in Nederland van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. De ingevoerde cocaïne was afkomstig uit Suriname en werd per KLM-vliegtuig, verstopt in KLM-boxen, vervoerd. Bij aankomst op Schiphol werden door (een) KLM-medewerker(s) de boxen met daarin de cocaïne van boord gehaald. Verdachte vervulde binnen die organisatie een organiserende en coördinerende rol en dient aldus te worden angemerkt als een van de belangrijkste leden van de organisatie. Niet alleen heeft hij de eerste contacten gelegd met zijn -toen nog bij de KLM werkzame - medeverdachte [medeverdachte], ook onderhield hij de contacten met de leverancier in Suriname en hield hij zich bezig met de planning van de transporten. Verdachte onderhield voorts de contacten met diverse andere leden van de organisatie in Nederland en nam onder andere lege boxen in ontvangst ten behoeve van toekomstige transporten van cocaïne. Na elk voltooid transport ontving verdachte een groot deel van de ingevoerde cocaïne. Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne in Nederland. Aldus heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor cocaïne in Europa, in het bijzonder in Nederland. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee veelal gepaard gaande criminaliteit door verslaafden. Verdachte heeft zich laten leiden door winstbejag ten koste van anderen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol van verdachte binnen de hierboven beschreven organisatie, de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 januari 2002, in 1993 is veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf wegens betrokkenheid bij de invoer van cocaïne. Al het voorgaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en verdachtes rol daarbij. Slechts een straf van na te melden duur vormt daarop een passende reactie. Verbeurdverklaring Het inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 2 mobiele telefoons merken Nokia en Siemens, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan. Onttrekking aan het verkeer De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: * een witte en een zwarte weegschaal van het merk Tanita, * cocaïne, * verpakkingsmateriaal, kleur zwart, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 56, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 11 (ELF) JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart verbeurd: één mobiele telefoon merk Nokia en één mobiele telefoon merk Siemens. Verklaart onttrokken aan het verkeer: * één witte en één zwarte weegschaal van het merk Tanita; * cocaïne; * verpakkingsmateriaal, kleur zwart. Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Houben en Van Breukelen-Van Aarnhem, in tegenwoordigheid van mr. Oosterhof als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2003.